CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 5 mei 1928

 

 

Van vroeger dagen 85: Gildewezen

 

Zij, die studie gemaakt hebben van het gildewezen sinds zijn ontstaan, zullen gekomen zijnde tot den tijd der Fransche Revolutie verval en verdwijnen der gilden in hun ouden vorm begrepen hebben. Bij de constitutie van 1798 tijdens de Bataafsche Republiek werden hier de gilden verboden, evenals alle corporatiën van neringen, ambachten en fabrieken. De municipaliteiten moesten hierop toezien. Het lijdelijk verzet tegen dit besluit heeft wel tot weder erkenning der gilden bij de Gildewet van Januari 1808 geleid, doch "in naam der vrijheid" zijn door het patentrecht tijdens den Franschen Tijd (1810-1813) de gilden verdwenen.

Met het verdwijnen der Franschen zien we daarna wel weder gilden verschijnen, doch hun karakter is geheel veranderd bij vergelijking met de oorspronkelijke gilden. De oude namen herleefden en met trotsche negatie van hetgeen in 't verleden was voorgevallen, wees men op de oude stichtingsdata, al kon men er niet aan ontkomen meestentijds een nieuw reglement te moeten samenstellen en doel en wezen van het gilde geheel anders te omschrijven.

Zoo vinden we te Tilburg in het jaar 1891 bijv. nog een tiental gilden vermeld als "instellingen tot voorkoming van armoede". Naam en doel zijn volgenderwijs omschreven:

 

"Gilde en Broederschap des Edelen ridder en Martelaar Georgius"

Dit gilde was opgericht in 1590, met een reglement van 1670. Als doel en strekking noemt men: Schuttersgilde met verplichte deelneming aan begrafenis. Dit zou dus iets zijn voor hen, die meenen, dat vrienden en kennissen onderling voor de beaarding van een overledene moeten zorgen zonder werk van barmhartigheid aan betaalde instellingen over te laten.

 

"Koninklijk Handboogschuttersgilde St. Sebastiaan"

Opgericht in 1652, met een reglement van 1859. Gelijk de naam aanduidt waren het handboogschutters. De leden fungeerden als dragers bij de begrafenis van een lid of diens vrouw. Hiervoor moest door het sterfhuis ten minste vijf gulden betaald worden, die door de gezamenlijke gildebroeders verteerd werden.

Het laatste lid van dit gilde, de heer Donders, overleed 18 December 1926, waarmee de relieken dier vroegere Tilburgers gevoeglijk aan de Tilburgsche gemeenschap hergeven hadden kunnen worden.

 

"Gilde van den H. Dionysius"

Opgericht in 1665. Kloveniersgilde; de ontbrekende artikelen uit een afschrift van het gildeboek hebben, naar den samenhang te oordeelen, waarschijnlijk op verplichtingen jegens overledenen, zoo niet ook zieke gildebroeders, betrekking. Verplichte bijwoning der begrafenis van een overleden lid.

 

"Lakewevers-Gilde en Bus St. Severius"

Opgericht met goedkeuring van Drossaert en Schepenen van Tilburg in 1767; statuten van 1856. In 1891 was hoofdman A. Pulskens, terwijl het ledental toen 22 bedroeg. De bezittingen bedroegen toen f 150,-, terwijl de contributie f 2,40 per jaar bedroeg. Bij ziekte werd (na het ontvangen der laatste H. Sacramenten) f 1,- per week uitgekeerd, zoolang ze "op 't gebed stonden", daarna nog vier weken toelaag; in 1856 bij kleine ziekten ineens f 3,-. Bij overlijden van een lid werd f 18,- ineens uitbetaald; bij vooroverlijden der vrouw f 9,-; beiden hadden bij overlijden leden als dragers, behoorlijk gekleed, het dragen van mutsen of kleppen en van klompen verboden; aan de dragers werden twee flesschen jenever en twee beschuiten gegeven.

Dit gilde is naderhand geworden de textielbond "St. Severius", die naderhand in den R.K. Textielarbeidersbond "St. Lambertus" overging, die thans alleen te Tilburg reeds rond 2800 leden telt.

 

"Beurze door en ten behoeven der ingetekende handwerkers synde Droogscheerders, Rouwers, Kaerdesetters en Schaerslijpers der Wolle Laakene Fabrieken. Oude Gilde St. Christophoris."

Opgericht den 5 Januari 1805, door het Departementaal Bestuur van Brabant geapprobeert en geauthoriseerd. Hoofdman was in 1891 Arn. de Beer, op de Veldhoven. Ieder kan lid zijn mits gezond en Roomsch katholiek. 13 Leden in 1891. Contributie f 2,60 per jaar. Bezittingen toen f 150,- op de Spaarbank, waarvan f 50,- moet blijven staan om van de rente jaarlijks eene H. Mis te doen lezen voor de overleden leden. Uitkering: bij ziekte f 1,50; bij overlijden f 18,- voor een lid; bij overlijden der vrouw, ook tweede, f 9,-; dragers en een aanspreker met lijkwagen vrij. Een teerdag per jaar.

 

"Beurze of gilde bestaande uit Droogscheerders, Rouwers, Kaardzetters en Schaareslijpers van Lakenfabrieken"

Opgericht 31 December 1815. Hoofdman was in 1891 J.N. Bertens. Bezittingen had het geen. De contributie was vijf cent per week. Bij overlijden werd uitbetaald: voor een lijkwagen f 3,- en eene uitkeering ineens van f 18,-. Ledental in 1891 25. Steeds moet f 50,- in kas blijven, waarvoor een Mis wordt gelezen voor de overleden leden.

 

"Beurze of gilde van alle werklieden van Laken- en andere fabrieken"

St. Petrus- en Paulusgilde, opgericht 25 Januari 1821. 57 Leden in 1891, meest alle fabriekswerkers; kapitaal rond f 600,-. Contributie per jaar f 2,60. Bij overlijden van een lid wordt f 18,- betaald en bij vooroverlijden van de vrouw f 9,-; bij ziekte f 1,50 gedurende ten hoogste zes weken. Eens per jaar een teerdag. Hoofdman was toen J. van den Abeelen in 't Korvel's hoekje.

 

"Nieuwe Gilde St. Hubertus"

Opgericht in 1864. Bij overlijden hadden de bloedverwanten het recht leden der gilde als dragers te gebruiken, mits betalende f 2,- voor den bidder; verplichting tot bijwoning der begrafenis voor alle leden met mantel, hoed en sluier (wat zou het mooi voor een museum zijn zoo'n ouwerwetschen mantel en hoed te bewaren). Er werd een zingende mis ten koste van het gilde gegeven. Des avonds één vat bier in het gildehuis ten laste der erfgenamen van den overledene. Eenmaal in het jaar, 12 Augustus, gezongen H. Mis voor de overledenen der gilde. Een teerdag.

 

"Beurze of gilde van leerbereiders, schoenmakers en zadelmakers"

Het nieuwe gilde van St. Chrispinus en Chrispinianus. Opgericht 12 Juni 1848 als voortzetting van een oude gilde van dien naam. Datum van oprichting van dat oude gilde en reglement niet bekend. Alleen is bekend, dat van de oude gilde nog f 100,- is overgebleven, waarvan de renten moeten besteed worden om jaarlijks eene H. Mis te laten lezen voor de overleden leden. Ieder schoenmaker, zadelmaker of leerlooier kan lid worden. Circa 100 leden in 1891. Behalve genoemde f 100,- geen bezittingen. Contributie f 2,60 per jaar. Uitkeering bij ziekte f 1,50 per week, niet langer dan twintig weken. De directie kon dit aantal verlengen. Bij overlijden f 18,- en vrije dragers en een bidder. Bij vooroverlijden der vrouw f 8,-. Het overschot der contributie wordt jaarlijks onder de leden verdeeld. Hoofdman was in 1891 G.C. Dudar. Hier ziet men het idee van den tegenwoordigen "kermispot" in de contributieverdeeling.

 

"Timmermansgilde St. Joseph"

Opgericht 18 Maart 1816. Aantal leden in 1891 15, bezittingen f 200,- op de spaarbank. Contributie ook f 2,60 per jaar. Bij ziekte werd een kwartje per dag uitgekeerd, niet langer dan zes weken; bij overlijden van een lid f 20,-, bij vooroverlijden der vrouw f 10,-. Op teerdagen ontvangt ieder lid f 1,50. Hoofdman was in 1891 H. van der Weegen, Korvel.

 

De opsomming alleen reeds zal den lezer de overtuiging geschonken hebben, dat hieruit van lieverlede de thans bestaande organisaties gegroeid zijn. Bovenvermelde gilden gingen langzamerhand achteruit. Het aanvankelijk algemeen doel, om nl. de leden een fatsoenlijke christelijke begrafenis te verschaffen, gepaard met eenig uitkeering bij ziekte en aan de nagelaten betrekkingen, en in de tweede plaats om een jaarlijkschen teerdag en andere gezellige bijeenkomsten te houden, verviel. Zeer algemeen gingen worden de begrafenisfondsen en de ziekenkassen. Deze laatste werden oorspronkelijk door de fabrikanten individueel opgericht en in stand gehouden (vaak door giften van den werkgever en de boeten der werklieden), zooals men kan lezen in de antwoorden, welke door de fabrikanten gegeven zijn, die als getuigen moesten verschijnen voor "de commissie Verniers van der Loeff" die te Tilburg van 31 Januari tot en met 3 Februari 1887 zitting gehouden heeft in verband met de toentertijd gehouden parlementaire enquête betreffende het kinderwetje Van Houten.

 

A.J.A.C. VAN DELFT