CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 18 februari 1928

 

 

Van vroeger dagen 80: Geen Baantjesjagers

 

In de geschiedenis onzer stad heeft ook Martinus Cornelis van Dooren, alhier geboren in 1756 en overleden in 1811, meegesproken. Zoo is in zijn huis, "het kasteeltje met de wouwer" zooals oude Tilburgers zeggen, en dat gestaan heeft op den hoek der tegenwoordige Stadstraat, in 1809 tijdens het bezoek van koning Lodewijk Napoleon Tilburg tot stad verheven. Van Dooren werd ook de eerste burgemeester onzer stad (maire - gelijk het toen heette - van 1809-1811).

Belust op een baantje schijnt hij echter niet sterk geweest te zijn, want in het gemeentearchief komt een dossier voor, waaruit blijkt, dat deze lakenfabrikant bij besluit van het gemeentebestuur d.d. 11 Januari 1802 benoemd is tot armmeester. Hij maakte echter wegens drukke bezigheden voor zijn fabriek er bezwaar tegen dezen post te aanvaarden. Toen wou het gemeentebestuur hem dwingen en dreigde, zich grondende op het reglement voor de administratie van kerk- en armmeesters in de Meijerij van 's-Hertogenbosch, dat sinds 1700 bestond, om hem een boete te zullen opleggen tot drie gulden daags, zoolang hij bleef weigeren. Van Dooren wendde zich toen tot het Staatsbewind en dit willigde bij besluit van 25 Mei 1802 zijn verzoek in, zoodat het besluit zijner aanstelling mocht worden ingetrokken.

Iets soortgelijks geschiedde met Jan Nicolaas Diepen (geboren te Zaltbommel 26 Juli 1793, overleden te Tilburg 17 Dec. 1865). In "Een Industrieel Geslacht" door Dr. B. Dijksterhuis lezen we, hoe tijdens voormeld koninklijk bezoek een eerewacht onder commando van den fabrikant Paulus Vreede, zoon van den bekenden Pieter Vreede, met J.N. Diepen als adjudant en Frans Jellinghaus, Anthony Verbunt, Lodewijk Martinus van Dooren, Lamb. v.d. Hout, Jan v.d. Heuvel, Arn. Cools e.a. als leden, den koning feestelijk inhaalden en Z.M. tijdens diens verblijf alhier vergezelden. De adjudant maakte toen zulk een goed figuur, dat de koning hem uitnoodigde om tweede luitenant bij een regiment ruiterij te worden. Hij bedankte er echter beleefd voor.

Nog sterker maakte deze zakenman het, toen hij bij besluit van 27 December 1830 door den koning der Nederlanden tot burgemeester van Tilburg benoemd werd. Hij bedankte voor die hoogst eervolle benoeming. Uit een vertrouwelijk schrijven van den Gouverneur van Noord-Brabant, A.J.L. v.d. Bogaerde, gedateerd 14 Maart 1831, blijkt dat deze afwijzing van de hooge onderscheiding teleurstelling gewekt had bij den bewindsman, die hem ter benoeming had voorgedragen. Hij schrijft o.m. "Hoezeer UED. reeds heeft te kennen gegeven deszelfs benoeming tot Burgemeester uwer woonplaats niet te kunnen aannemen, zoo vleide ik mij evenwel, dat de redenen, die UED. tot het doen van die weigering hebben gedrongen, of reeds zullen hebben opgehouden te bestaan, of althans niet meer van dat gewicht zullen zijn, om bij die weigering te volharden." Verder dringt hij dan nog zeer sterk aan op het "ter zijde stellen van alle consideratiën van minder belang en al ware het zelfs met eenige "opoffering" en meent hem den meest geschikten man voor het waarnemen van den post, zoodat hij verzoekt dit aandringen "opnieuw in ernstige overweging te willen nemen". Niettegenstaande dit herhaald aansporen bleef Diepen bij zijn besluit, zoodat een Koninklijk Besluit van 7 April 1831 volgde, waarbij de benoeming werd beschouwd "als niet te zijn geschied".

Dat men hem echter per se in het publieke leven betrokken wenschte, blijkt uit het Koninklijk Besluit van 22 Maart 1839, waarbij hij benoemd werd tot Majoor-Commandant der Dienstdoende Schutterij, waarvoor hij bij het bezoek van Willem II aan Tilburg in Mei 1841 begiftigd werd met de ridderode van den Nederl. Leeuw. Na 1850 heeft hij geen openbare functies meer bekleed; zijn zaken vroegen den vollen mensch.

Is hierin niet een aanduiding te vinden, dat men van den zakenman moeilijk belang voor kunsten en wetenschappen, politiek en openbare ambten kan verwachten, waar zijn zaken zijn zorgen eischen? Twee heeren dienen, gaat bezwaarlijk, zegt een Hollandsch spreekwoord. Het is ook hier van toepassing. Als anderen daarvoor voldoende waardeering en - zoo noodig - steun van die zijde kunnen verwachten en krijgen, vervult de industrieel ook te dien opzichte zijn plicht.

 

A.J.A.C. VAN DELFT