CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 2 april 1927

 

 

Van vroeger dagen 70:

Mannen van naam - Franciscus Cornelis Donders 2

 

"Und wer der Besten seiner Zeit genug gethan,

Der hat gelebt für alle Zeiten."

(Schiller)

 

Franciscus Cornelis Donders werd te Tilburg geboren den 27 Mei 1818, als jongste kind en eenige zoon uit een gezin van negen kinderen, waarvan de vader Jan Francis Donders spoedig na de geboorte van den zoon overleed. Zijn moeder was Agnes Elisabeth Hegh en zijn geboortehuis staat nog in de Nieuwlandstraat, no. 44 (destijds aangeduid als wijk Kerk no. 1265), waar boven de deur een weinig opvallenden gedenksteen aan dit feit herinnert.

Op zevenjarige leeftijd werd hij naar de dorpsschool te Duizel gezonden bij meester Panken, waar zijn bijzondere begaafdheid zoozeer uitkwam, dat hij vier jaar later reeds werd aangesteld om, tegen vrijstelling van kostgeld, den meester bij het onderwijs te helpen. Hij bleef daar tot 1831. Het was de bedoeling van zijn moeder hem naar Luik te zenden ter opleiding tot R.K. geestelijke, doch dit plan werd door den Belgischen opstand verijdeld. Hij bezocht toen korten tijd de Fransche school te Tilburg, en daarna de Latijnsche school te Boxmeer. Hier liet hij het denkbeeld om priester te worden geheel varen.

In 1835 kwam hij te Utrecht als kweekeling van de militaire geneeskundige school en tegelijkertijd als student in de geneeskunde aan de hoogeschool. In 1840 werd hij tot officier van gezondheid bevorderd en te Vlissingen in garnizoen geplaatst. Intusschen had hij het doctoraal examen afgelegd te Leiden, omdat de faculteit te Utrecht geen genoegen wilde nemen met 't getuigschrift, dat hij gedurende twee jaren de lessen aan het ziekbed aan de militaire school - niet aan de hoogeschool - had bijgewoond, een bezwaar, dat de Leidsche faculteit niet deelde. Zoo promoveerde hij dan ook te Leiden in 1840 op een proefschrift, dat hij te Vlissingen bewerkt had: "Diss. Inaug. sistens observationes anatomico-pathologicas de centro nervoso", naar aanleiding van een door hem onderzocht geval van cerebrospinale meningitis.

In 1841 werd hij overgeplaatst naar 's-Gravenhage. Te 's-Hage werd Donders al spoedig een zeer bekend man, niet alleen door den ijver en het talent, waarmede hij zich met geneeskundige onderzoekingen bezig hield, waarvan hij eenige uitkomsten in het tijdschrift "Boerhaave" mededeelde, maar ook door zijn persoonlijkheid, die indruk maakte in elken kring, waarin hij zich vertoonde; door zijn buitengewone schranderheid, zijn belangstelling in alle vakken van wetenschap, literatuur en kunst en door de gemakkelijkheid en sierlijkheid, waarmede hij zijn gedachten wist weer te geven.

In 1842, op 24-jarigen leeftijd, werd hij belast met het onderwijs in de anatomie, de histologie en de physiologie aan de militaire geneeskundige school te Utrecht. Daar vond hij mannen als G.J. Mulder, Moleschott, Harting en anderen, in wier kring hij, als een der voormannen van de nieuw oplevende physiologie, de warmste belangstelling vond. Met Mulder samen legde hij de eerste grondslagen van de histochemie - hij werd weldra een der voornaamste medewerkers aan de eerst kort te voren door Schleiden en Schwann gevestigde leer der cel als grondvorm van alle weefsels - hij begon, met meesterlijke onderzoekingen over de bewegingen van het menschelijke oog, de studiën waardoor hij een der allereerste voorgangers op het gebied der oogheelkunde zou worden. Misschien wel het belangrijkste geschrift van Donders uit deze periode is een voordracht door hem in 1844 gehouden in het Natuurkundig Gezelsch. te Utrecht en in 1845 (het jaar waarin J.R. Mayer's verhandeling "Die organische Bewegung in ihrem Zusammenhange mit dem Stoffwechsel" verscheen) onder den titel: "Blik op de stofwisseling als bron der eigene warmte van planten en dieren" uitgegeven, waarin met grooten nadruk de onvergankelijkheid der kracht (of zooals thans gezegd wordt, van het arbeidsvermogen) op den voorgrond wordt gesteld.

De faculteit der geneeskunde te Utrecht begreep, dat zij moest trachten een man van zoo buitengewone gaven aan zich te verbinden. Donders werd, ofschoon er geen vacature was, tot hoogleeraar benoemd, welk ambt hij op 28 Januari 1848 aanvaardde, met een redevoering over de Harmonie van het dierlijke leven, de openbaring van wetten, een voorbode van Darwin's evolutieleer. Hij gaf onderwijs in gerechtelijke geneeskunde, in anthropologie, in gezondheidsleer en medische politie, in oogheelkunde, verrichtte de lijkopeningen in het ziekenhuis en wist een eenvoudig laboratorium in te richten, waaruit tal van gewichtige onderzoekingen te voorschijn kwamen.

Intusschen was hij gehuwd met Ernestine J.A. Zimmerman, de dochter van den luthersen predikant te Utrecht. De eenige dochter uit dit huwelijk werd de echtgenoote van Th.W. Engelmann. Zij overleed in 1870, na tweelingen ter wereld te hebben gebracht. Donders verloor zijn echtgenoote in 1884. Kort na zijn aftreden als hoogleeraar trad hij opnieuw in het huwelijk met de talentvolle portretschilderes Bramine Hubrecht.

In 1851 werd Donders buitengewoon lid van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen te Amsterdam en in 1855 lid der Afd. v. Wis- en Natuurkunde der Akademie, van welke afdeeling hij van 1865 tot 1883 den voorzittersstoel bekleedde. In 1859 stichtte hij door bijdragen van belangstellenden daartoe in staat gesteld, het Ned. Gasthuis voor behoeftige minvermogende ooglijders, dat hij, met Snellen, die in 1877 tot hoogleeraar in de oogheelkunde werd benoemd, weldra tot een alom beroemde leerschool maakte. In 1862 nam Donders den door het overlijden van Schreeder van der Kolk, zijn leermeester, opengevallen leerstoel in physiologie in en vier jaren later verkreeg hij een nieuw physiologisch laboratorium, waar Th.W. Engelmann, zijn medewerker en na zijn aftreden in 1888, zijn opvolger werd.

Bij gelegenheid van zijn 70sten verjaardag werd aan Donders een indrukwekkende hulde gebracht, waaraan physiologen en oogheelkundigen uit alle landen deelnamen. Een uitvoerige beschrijving daarvan is gegeven in een gedenkboek: "Het Jubileum van Prof. F.C. Donders" (Utrecht 1889). Naast dit werk zijn uitvoeriger gegevens over zijn leven te vinden in "Het Jaarboek der Kon. Academie van Wetenschappen", 1891, en "Het Prov. Royal Soc. London" XLIX (1891) door W. Bowman. Als we dan in de "Annales d'oculistique" (1889) als slot van een enthousiaste levensbeschrijving door J.P. Nuel, professor in de ophtalmologie aan de Luiksche universiteit een zeer belangrijke lijst met inhoudsopgave van niet minder dan 208 wetenschappelijke tijdschriftverhandelingen, boeken of voordrachten vinden door Donders alleen of in samenwerking met, dan wel onder zijn invloed door leerlingen geschreven, kan niet anders als eerbiedig ontzag voor zulk een genie in ons geboren worden.

 

Jammer dat zijn geest bij zulke hooge vluchten niet het hoogste mocht bereiken, dat bijv. wel voor een diepzinnig geleerde als Louis Pasteur was weggelegd. Deze antwoordde op de vraag: "Hoe kunt gij, zoo'n wetenschappelijk man, bidden als een Bretonsche boer?" "Nu bid ik als 'n Bretonsche boer, doch zou ik nog meer weten, dan bad ik als een Bretonsche boerin!" Donders is 'n apostaat geworden.

Hoe tragisch, dat dit schitterend vernuft, deze fonkelende geest, naar menschelijk redeneeren geen helderen levensavond mocht genieten: krankzinnig, droever verscheiden is voor dezen genius wel niet denkbaar. Hij overleed te Utrecht 24 Maart 1889.

 

A.J.A.C. VAN DELFT