CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 29 januari 1927

 

 

Van vroeger dagen 66:

Mannen van naam - Primus van Gils 2

 

Ten vervolge op het reeds over dit vruchtbaar leven vermelde, zij medegedeeld, dat toen de universiteit door de magistratuur van Leuven werd uitgenoodigd om op 19 Jan. 1795 in feestdos tegenwoordig te zijn bij de inhuldiging des Redetempels, zij deze uitnoodiging beantwoordde op 17 Jan. met een volstrekte weigering. Het waardig en onverschrokken antwoord was mede onderteekend door Van Gils. Van begin Aug. tot 27 Sept. 1795 verbleef de ijverige priester als missionaris in Noord-Frankrijk. Zijn zielenijver kon Van Gils bevredigen door vele kinderen te doopen en menig huwelijk in te zegenen. Kort na zijn terugkeer te Leuven werd Van Gils tot Rector Magnificus der universiteit benoemd, terwijl in hetzelfde jaar 1795 ook nog zijn medewerking valt tot de opdelving der reliquieën van de Oirschotsche kloostervoogdes Maria Margaretha ab Angelis, sedert 1663 in de doopkapel der Bossche St. Jan begraven. In 1796 werd Van Gils president van het St. Anna-College.

In eene verklaring van 18 April 1797, door Van Gils mede onderteekend, maakt de universiteit bezwaar den gevorderden eed af te leggen op de Fransche Republiek en hare wetten, waaronder ook de burgerlijke constitutie der geestelijkheid. Tegen anderen verdedigde Van Gils zijne zienswijze in: Motifs de conscience, qui empêchent les ministres du culte catholique de faire la déclaration exigée par la loi du 7 vendémiaire an IV (1797). Deze brochure beleefde een 2e uitgaaf en werd in 't Hollandsch verkort en vertaald onder den titel: Ontwerp van een antwoord van eenen priester van Loven enz. Toen het Directoire het eedsformulier nog verscherpte en moeilijk begon te woeden tegen de weigeraars, wist Van Gils naar zijn vaderland te ontsnappen en bereikte 7 Dec. 1797 zijne geboorteplaats Tilburg. Reeds den volgenden dag begaf hij zich naar Boxtel tot Nicolaas Fr. du Messie, deken aldaar, tot wiens assistent Van Gils door vicaris Van Alphen was benoemd. Met opzet was met deze benoeming zooveel haast gemaakt om Van Gils buiten de Emigranten te houden, die ook hier te lande werden vervolgd. 23 Dec. d.a.v. werd hij assistent te 's-Hertogenbosch bij Joannes Bosmans, pastoor der St. Cathrien.

Tegelijk werd Van Gils eene andere taak opgelegd, die eene levenstaak voor hem zou worden: de oprichting van het Seminarie voor het Vicariaat van 's-Hertogenbosch. Door opheffing der universiteit van Leuven en haar Willibrords- of Bosch-college was dit voor de studie der theologie eene noodzakelijkheid geworden. De scherpzinnige Van Gils had die noodzakelijkheid voorzien. Daar de nood drong, werd de oprichting met spoed ter hand genomen. 1 Jan. 1798 huurde Van Gils mondeling twee huizen te 's-Hertogenbosch gelegen bij de groote Hekel, waarin 29 Jan. het seminarie geopend werd en 12 Febr. de eerste theologieles gegeven; de eenige medehelper van Van Gils was de Maastrichtenaar Caspar Moser. Doelmatig kon de inrichting niet zijn. Reeds 15 Nov. 1798 werd het kasteeltje Nieuw-Herlaar of Halder onder St. Michiels-Gestel aangekocht om reeds aanstonds meer ruimte en gelegenheid tot verdere uitbreiding te hebben. 29 Maart 1799 werd dit gebouw door 32 theologanten betrokken. Nog in hetzelfde jaar werd Van Gils op zijn herhaald verzoek door den vicaris van het presidentschap ontheven tot 1806. De redenen van Van Gils waren, dat de tijdelijke zorgen ook voor de uitbreiding te veel van hem vorderden, zijne gezondheid kwijnde en de benoeming van een dienstdoend pastoor uit het vicariaat de achting en belangstelling voor het seminarie zou verhoogen. Het griefde hem dat dit te veel als vreemde instelling beschouwd werd. Hij schreef aan een vertrouwd vriend o.a.: "Zoo gij er belang in stelt, ingelicht te worden over den staat mijner gezondheid, leg dan den vinger op het seminarie en gij zult den polsslag van mijn hart voelen." De vroegere pastoor van Nuland, M. Burgers, is tot 13 Febr. 1806 president gebleven; toen volgde Van Gils hem op. In hetzelfde jaar werd Van Gils uitgekozen om op 17 Juli in Den Haag Lodewijk Napoleon namens de Brabantsche hooge geestelijkheid te begroeten.

Van Gils heeft wantrouwend het werk der organisatiecommissie, die door den minister van Eeredienst in 1809 ingesteld was, beschouwd. Hij duchtte, dat deze commissie te eigenmachtig buiten den Paus om de belangen van den R.K. Godsdienst zou regelen. 20 April 1809 bezocht koning Lodewijk het seminarie. De goedaardige koning deed zich in al zijn minzaamheid kennen, beloofde bescherming, gaf geschenken voor de kapel. Tijdens de ballingschap van vicaris Van Alphen onder het bestuur van Napoleon werd Van Gils vanaf 14 April 1810 met de uitvoering der geestelijke rechtsmacht belast. 26 April verscheen Napoleon's decreet, waarbij het Bisdom van Den Bosch eigenmachtig werd hersteld. 6 Mei volgde de keizerlijke strafpredicatie tegen Van Alphen en Van Gils. Tijdens de beruchte audiëntie in 't gerechtshof te Breda verleend, op 21 Oct., werd Mathias F. van Camp door den keizer tot Bisschop van 's-Hertogenbosch benoemd. Wel officieel, doch mondeling heeft Van Gils nimmer met den Napoleontischen kerkvoogd onderhandeld. Van keizerlijke zijde had men goed gezien, dat Van Gils de eigenlijke ziel was van den tegenstand, die Van Camp alom in het vicariaat ontmoette; 15 Juni 1812 verscheen Van Gils met Moser voor den prefect te 's-Hertogenbosch en werden veroordeeld als ballingen te Mechelen te blijven, waar zij iedere 10 dagen voor den onder-prefect moesten verschijnen. 27 Dec. werden zij verbannen naar Dyon. Hun medereiziger was Arnout Moors, kapelaan van St. Jacob te 's-Bosch, met zijn pastoor Gerard Molenmakers. Bij Napoleon's val herwonnen zij 29 Jan. 1814 hun vrijheid en kwamen 22 Februari weer in het seminarie aan.

Onder den souvereinen vorst Willem Frederik werd het vervallen seminarie te Herlaar zooveel mogelijk verbeterd, terwijl daarenboven een groot aandeel genomen is in de stichting van het klein-seminarie, dat 1815 eerst te Berlicum en weldra te St. Michiels-Gestel gevestigd werd. Van Gils heeft veel gedaan om de benoeming voor Holland van een bisschop in partibus infidelium te verkrijgen. Dat op 19 September 1825 het klein-seminarie gesloten werd, heeft Van Gils in zijn ouden dag zwaar getroffen. Ook het groot-seminarie te Herlaar werd door dien slag getroffen, wijl slechts leerlingen in de seminariën mochten worden aangenomen, die hun studie in 't collegium filosoficum hadden volbracht.

Telkens en telkens weer zijn Van Gils' bemoeiingen met de kerkelijke aangelegenheden van beslissenden invloed gebleken. De laatste kwestie waarin hij gemoeid werd, was die van het Koninklijk placet op de preconisatie-bullen der drie benoemde bisschoppen in 1829. Op 10 Juni 1834 is de onvermoeide president in het seminarie overleden: reeds een zestal jaren tevoren waren zijn geestvermogens en lichaamskrachten aan het afnemen geraakt.

De primus der Leuvensche Hoogeschool heeft verschillende werken geschreven. O.a. De twee cosijns. Eenvoudige samenspraaken over de religie-zaaken van dezen tijd (Antwerpen 1797); De gronden van het christen-catholiek geloof, tegenover de gronden der philosophie ('s-Hertogenbosch 1800); Analysis Epistolarum B. Pauli Apostoli et Epistolarum canonicarum (Leuven 1816); Katholyk Meyerysch Memorieboek ('s-Bosch 1819).

 

A.J.A.C. VAN DELFT