CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 27 februari 1926

 

 

Van vroeger dagen 62: Exposeeren en Publiceeren

 

Zonder over het al of niet nutte eener tentoonstelling, van reclame of van adverteeren een meening uit te spreken, mag vrij gezegd, dat het goed doet, als men bij groote gebeurtenissen of bij het lezen van noemenswaardige namen ook Tilburg met eere vermeld vindt.

Een belangrijke gebeurtenis van vroeger dagen is ongetwijfeld de Wereldtentoonstelling van 1878 te Parijs geweest, al was het dáár niet de eerste en eenige keer, dat Tilburgsche firma's uitkwamen. Op het gebied van handel, nijverheid en kunst wedijverden wij gaarne met de grootsten en voornaamsten. Het verleden heeft schitterend bewezen op welken hoogen trap onze nijverheid stond toen op de wereldtentoonstellingen te Philadelphia, te New-York en te Parijs de Tilburgsche exposanten zich met goud bekroond zagen. In 1862 was de Tilburgsche Lakenfabrikant H.L.F. Vreede Jury-lid op de wereldtentoonstelling te Londen, waar bijv. de firma's Kerstens en Ledeboer exposeerden met wolblauwduffels, zwart Amadon Bever of Jichtvries en -baai. Een Knip kwam daar in de afdeeling "schoone Kunsten" uit met het schilderij "De Dijkwerker". Op de tentoonstelling te Amsterdam in 1866 trokken meerdere Tilburgsche firma's de belangstelling door hun keurige inzendingen. Voor Tilburg zelf willen we herinneren aan de hier gehouden tentoonstellingen van 1909, 1913, 1922 en 1924.

Ditmaal iets meer van de Parijsche tentoonstelling (1878) waar schilders als Israels, Mesdag en ook een Melis exposeerden met kunstwerken, die bewezen afkomstig te zijn van een land, waar men wist wat schilderen is. Die Hollandsche afdeeling der schilder- en beeldhouwkunst nam er een eigenaardige positie in: de Nederlandsche schilder had voor het meerendeel zijn onderwerpen aan het dagelijksch leven ontleend, waardoor hij alleen door de voortreffelijkheid der uitvoering belang kan inboezemen. Tooneelen uit het dagelijksche leven, landschappen, zeestukken vormden de sfeer waarin de Nederlandsche kunstenaren zich bij voorkeur bewogen in tegenstelling met menig ander land. Handelaren bij uitnemendheid, aan het kantoor gekluisterd, tot wijze spaarzaamheid geprikkeld, onder een niet altijd vriendelijken hemel levende, met lange nevelachtige winters te midden van een vlak eentonig land, waren de landgenooten niet alleen door dat eigenaardig schildersschoon, maar ook en vooral door het Industrieele gedeelte in die dagen naar Parijs gelokt: de toenmalige wonderen der techniek waren er te aanschouwen, terwijl hun handelsgeest bekoord werd door de kans met het vreemde en nieuwe in eigen land straks goud te winnen.

Op die expositie hadden uit Tilburg ingezonden de textielfabrikanten J. de Beer en Zn., Wed. J.B. de Beer en Zn., L.E. v.d. Bergh, v.d. Berg-Krabbendam, J.A. Berghegge, G. Bogaers en Zn., W. Brands en Zn., J. Brouwers, Gebr. Diepen, v. Dooren en Dams, H. Eras en Zn., A. Goyarts en Zn., Janssens de Horion, Kieckens en Sala, A. Lombarts, E. Lombarts en Zn., H. Mathijsen, Mathijsen van Gils, C. Mommers en Co., H. Mommers en Zn., Gebr. Pessers, Pollet en Zn., Wed. G. Pollet, van Rijckevorsel en Donders, J.H. Scheppers, G.C. van Spaendonck en Zn., B.F. Sträter, J. Stroink en Co., F.A. Swagemakers en Zn., G. Verbunt-Janssens, P. en H. Vreede en Co., C. de Wijs en Co., terwijl J. van Hoof in meubelen, Jansens-Kanters met planten en M.C.N. Bressers met pijlen en bogen eveneens tot de exposanten behoorden.

Onder de lijst der bekroningen door de Internationale Jury aan Nederlandsche inzenders toegewezen, vonden we Van Hoof met zijn modellijsten eene eervolle vermelding toegekend, terwijl de collectieve inzending van wollenweefsels met een zilveren medaille vereerd werd. We noemden nog niet Gebr. Lommen, die verven en chemische vernissen hadden ingezonden. Zij ontvingen een bronzen medaille.

Een Fransch schrijver uit dien tijd, de Hollandsche afdeeling besprekende, schreef o.a.: "Een inzender op veelzijdig gebied is de heer Bressers uit Tilburg: honig, was, bogen en pijlen. Deze laatste industrie is eigen aan de landen van het Noorden, Vlaanderen, België en Nederland, waar bijna elke stad, ja vaak elk dorp, een boogschuttersvereeniging heeft. Engeland is ook het land waar de boog - de boog van Poitiers en Azincourt - in eere gebleven is; daarheen exporteert het huis Bressers het grootste gedeelte van de drieduizend stuks bogen, die het jaarlijks naar het buitenland zendt, op zevenduizend, die het in het geheel vervaardigt." (Pièces d'Archery, een niet onaardige woordspeling met pièces d'art cheri.)

Van de textiel en toebehooren werd gezegd: "Wederom een roem voor Nederland. Een ieder kent - bij name en bij historische herinnering - het Hollandsche linnen en het Utrechtse fluweel. Holland is in wolindustrie zijn nabuur niet vooruitgestreefd. Desniettemin zien we zelden - van ouds beroemd - Utrecht, dat trouw zijn flanel, duffel en dekens maakt. Leiden uitgezonderd, wordt in Holland over het algemeen geen fijn laken vervaardigd. Het schijnt aan den tijd te denken toen de Galliërs in Friesland zich kwamen voorzien van ruige stoffen, om er reismantels van te maken. Nochtans is zijn vooruitgang op dat gebied niet zonder beteekenis. In 1860 vroeg het nog aan Engeland voor bijna 5 millioen lakens, en voor 12 millioen aan België; heden plaatsen de manufacturen van Tilburg, waarvan men de gezamenlijke inzending moet gaan zien, zoo vol leering en wetenswaardigheden, haar producten in geheel Europa, ondanks de rechten en tarieven, 32 groote fabrieken werken er met 1943 paardekracht en omstreeks 4500 werklieden."

Collectieve diploma's van inzendingen op tentoonstellingen bezit de Gemeente en zij kunnen dus wandversieringen voor een komend museum worden. Dat men ook heden ten dage er nog op uit is Tilburg en het Tilburgsche product in de wereld bekend te maken, blijkt uit zoo menige catalogus, advertentie en reclameplaat. Voor publicatie zorgde in 1922 het met steun van het Gemeentebestuur verschenen reclameboek "Tilburg als woonstad en Nijverheidscentrum". De propaganda in woord en beeld door de vereeniging, die ook het vreemdelingenverkeer voorstaat, "Tilburg Vooruit", dateert almede van jonger tijd, terwijl we last not least in de "The Manchester Guardian Commercial-European Textiles" (Dec. 1925) een zeer uitvoerig gedocumenteerd artikel van den heer F. van Spaendonck, Voorzitter van de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Tilburg, over "De bedreiging door ongelijke concurrentie" vonden. Het zou de moeite waard zijn hieruit een en ander aangaande onzen belangrijken bestaansfactor mede te deelen, doch plaatsruimte weerhoudt. Misschien komen we er te zijner tijd nog wel eens op terug, want exposeeren en publiceeren zonder al te veel humbug blijft noodig: waardevolle gegevens kunnen ook daarvoor nimmer schaden.

 

A.J.A.C. VAN DELFT

Tilburg, 21 februari 1926