CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 26 april 1924

 

 

Van vroeger dagen 36: Bedrijfstoestanden in 1836

 

De noot aan den voet van het voorlaatste artikel geplaatst, heeft instemming gevonden. Zóó zelfs, dat gevraagd werd aan te geven in welk verband de industrieel Pieter van Dooren zijn rake, beknopte, zakelijke schildering van een plaatselijken toestand uit zijn tijd gaf. Aan dit verzoek wordt hierna zoo volledig mogelijk voldaan door weer te geven, wat hij aan de "Nederlandsche Maatschappij ter bevordering der Nijverheid" als correspondent schreef.

Den minder gunstig gestemden lezer, die "in één zoo'n aanhalinkje geen bewijs ziet, want... één zwaluw maakt geen lente", meen ik te mogen opmerken, dat zijn causaal verband met mijn bewijs en zijn lentegevende zwaluw mij ontgaat, en voorts, dat intellect nog iets anders is, dan hetgeen zich uiten laat door boekenwurmerij en hooggeleerde woorden. Mij is bijv. niets bekend van dikke boeken en lange brieven, geschreven door een genie als Napoleon Bonaparte, noch van iets dergelijks door den handelsmagnaat Hugo Stinnes, en toch konden zij - dunkt me zoo - voor hunne geestelijke gaven God dankbaar zijn. Waarde V., begrijp me wel, ik zeg dit niet als polemiseerend prikje, want daar acht ik U te hoog en wacht er me zelf angstvallig voor, doch enkel om duidelijk te zijn. Na lezing van het onderstaande omtrent het fabriekswezen te Tilburg in 1836, zal 't aan een vroegere generatie gerichte verwijt ook U onredelijk blijken.

 

"Sedert meer dan twee eeuwen bestonden in Tilburg en het daarbij gelegene Oisterwijk lakenfabrieken, en om de deugdelijke en trouwe hoedanigheidswille, hebben steeds derzelver voortbrengselen in goeden roep gestaan, doch de landelijke verordeningen, welke in hare eerste tijden in deze provincie geene lakenbereiderijen ten platten lande gedoogden, waren toenmaals een struikelblok, hetwelk derzelver bloei en uitbreiding in den weg gewenteld werd, en deze onstaatkundige verbodsbepaling belette den aangroei en den voorspoed van den fabrieksstaat in een gewest, hetwelk door zijn natuurlijke ligging onvatbaar mag worden geacht om voordeelig den grooten of zeehandel te drijven, maar dat door zijne goedkoope levenswijze, door de vlijt en de nijverheid zijner bevolking, door de overtuiging van de bevolking zelve, dat in den landbouw en den fabrieksstaat haar heil en welvaart is gelegen, uitsluitend voor landbouw en fabriekswezen is geëigend, en als eene voorbeschikte landstreek in ons vaderland daartoe scheen te zijn aangewezen, en in deszelfs boezem bronnen tot rijke en uitgebreide industrieele betrekkingen bevatte. Dit was dan ook de reden, dat Oisterwijk geheel is in verval geraakt, en dat Tilburg, benevens het platte land van Noord-Brabant, zoo langen tijd in de volkomenheid harer fabriek bij vele plaatsen van het Rijk heeft moeten ten achteren blijven.

Na zeker tijdsverloop heeft het gouvernement andere gunstigere wijzigingen, schikkingen en toegevingen hieromtrent aangenomen, welke ten gevolge hadden, dat de lakenbereiderij, welke weleer te 's-Bosch, Breda, Geertruidenberg en Heusden gevestigd was, in de tijdruimte van 1765 tot 1795 allengs naar Tilburg werd overgebragt. Hierdoor verrijkt nam ook de bloei der fabrieken in Tilburg zigtbaar toe, en wel in die mate, dat hare voortbrengselen voor 'n groot gedeelte de behoefte van den handel op de Levant en onze overige Overzeesche betrekkingen aanvulden, en op het vasteland van Europa, zoowel buiten als binnen het vaderland, geacht en gezocht werden. Deze staat van welvaart en gunstig vertier onzer lakenen bleef voortduren tot na de vredesbreuk van 1802, wanneer onze scheepvaart door den staat des oorlogs gestremd ook de verzendingen naar Overzeesche gewesten deed ophouden en aan vele onzer vastelandsbetrekkingen afbreuk berokkende of althans beide zoodanig drukte en belemmerde, dat de uitkomsten weinig aanmoediging tot verdere ondernemingen gaven.

Het verstoken zijn van de verzendingen onzer fabrikaten naar 't buitenlands veroorzaakte in het binnenlandsche debiet, waartoe zich nu alles bepaalde, meerdere concurrentie en door de algemeene kwijning van den handel minder vertier. Met alle de fabrieken van het vaderland gevoelden wij hevig het gemis van dezen belangrijken aftrek, verscheidene fabrieken vervielen daardoor in kwijning en werkeloosheid en de armoede heerschte onder de werklieden. Doch als een vergelding voor deze beroering jegens het algemeen sproot uit 't leed, dat de Tilburgsche fabriek trof, voor deszelfs nijverheid een nieuw leven. Stremming van onzen buitenlandschen handel deed de behoefte aan vele grove artikelen ontstaan, hoedanig in het gewone leven worden gebruikt, als daar zijn baaien, carsaaien, bevers, duffels, enz., welke hoofdzakelijk weleer uit Engeland werden aangevoerd. Gretig omhelsden onze fabrieken deze gelegenheid tot vernieuwde werkzaamheid, welke zij als haar plechtanker vasthielden, en in de gevolgen van groot belang voor dezelve is geworden. Van toen af legden zich de fabrieken van Tilburg op de fabricage van de gedachte stoffen toe, en slaagden daarin naar wensch, en hoeverre men het daarin gebracht had, kunnen de tentoonstellingen van Utrecht, Gent, Haarlem en Brussel getuigen. De goede en doelmatige kwaliteit van deze fabrikaten maakte dezelve, vooral in de Zuidelijke provinciën, vóór dat noodlottig tijdstip van derzelver afscheuring, bij voorkeur van alle andere dergelijke waren gezocht, en derzelver aftrek naar die provinciën was dan ook van beduidend belang voor onze fabrieken.

Het ophouden van die relatiën, door den drang der omstandigheden veroorzaakt, deed zich bij onze fabrieken drukkend gevoelen, terwijl daardoor derzelver debouché zich slechts voornamelijk tot het debiet in de Noordelijke provinciën konden uitstrekken, alwaar naar de Engelsche mededinging door den overvloedigen toevoer van die voortbrengselen, eenen zwaren kampstrijd aanbood. Geen wonder dan, dat deze veranderde staat van aangelegenheden onze fabrieken in zorg en vertwijfeling bracht, en haar, na het altijd noodlottige revolutiejaar van 1830, den moed en het vertrouwen op een genoegzaam vertier van die fabrikaten ontroofde, welke zij tot dien tijd toe met goeden uitslag en voordeel gemaakt hadden.

De fabriek van fijne lakens, welke gedurende eene tijdruimte in kwijning en verval was geraakt, beurt zich ook weder op, met de hoop herleeft de geest van onderneming. Aanzienlijke fabrieksgebouwen, welke voldoende bewerkingstoestellen in zich bevatten, zijn en worden opgericht. Elf stoomwerktuigen worden in dezelve gebezigd, waarbij eene nieuwe ijzersmederij met een stoomwerktuig om in het gerief der fabrieken en in derzelver behoeften van 't werktuigelijke te voorzien, wordt aangesteld. De fabricage van ordinaire lakens voor den dienst der land- en zeemacht wordt nog steeds in de fabrieken van Tilburg met roem uitgeoefend. Ook bestaat hier een in den verleden jare opgerichte katoenspinnerij, welke met goed gevolg gedreven en met paarden wordt geactiveerd, benevens eene tapijtfabriek, welker voortbrengselen uit koehaar vervaardigd worden, en welke laatste voor de armen en de werkende klasse veel nut aanbrengt. Benevens den landbouw maakt de fabrieksarbeid het bestaan uit van Tilburgs inwoners."

Hetgeen verder volgde, werd voor dezen reeds medegedeeld en kan daarom hier achterwege gelaten worden.

 

In verband met de ook tegenwoordig druk besproken beschermende rechten zij vermeld, dat in 1840 en 1841 geschreven werd, dat de wollenstoffenfabrieken te Tilburg, Eindhoven, Helmond en Geldrop sinds twee jaar over het algemeen in een kwijnenden toestand verkeeren. De fabrieken, die in grove goederen werken, kunnen 't fabrikaat niet naar België afzetten, alwaar zij vroeger een groot vertier vonden, dan tegen zeer hooge inkomende rechten, terwijl, daar die rechten in Nederland zeer laag gesteld zijn, de invoer hier te lande, vooral van Engelsche en Duitsche producten, zeer groot is.

De fabrieken, die voor de Nederlandsche en Indische armee werken, gaat het niet beter. De groote bezuiniging bij het leger ingevoerd en de voorhanden voorraad van wollen goederen in onze koloniën verhinderen de bestellingen van lakens en doet een kommerlijk verschiet ontstaan, zoo voor de fabrikanten zelf als voor de honderden fabrieksarbeiders. Tot opbeuring van dezen tak van nijverheid schijnt wenschelijk:

1. De verhooging der inkomende rechten van alle wollen stoffen, gepaard aan een doelmatig toezicht op de smokkelarij;

2. Het heffen dezer inkomende rechten niet naar de waarde, maar volgens het gewicht, dewijl in dezer provincie meestal grove stoffen vervaardigd worden;

3. De bevordering der middelen van vertier, zoo naar onze koloniën als door het sluiten van handelsverdragen, vooral met België.

 

De tijden veranderden, zooals men ziet, doch de toestanden keerden weer.

 

A.J.A.C. VAN DELFT