CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 26 september 1925

 

 

Van vroeger dagen 58: Tilburgsche schilders 1

 

De omstandigheid, dat de gemeenteraad van Tilburg door het voorstel van het Dagelijksch Bestuur om een aquarel uit het jaar 1827 van J.A. Knip aan te koopen in de gelegenheid gesteld wordt om daadwerkelijk zijne belangstelling voor Tilburg's verleden te toonen, is aanleiding, dat wij in deze serie sprokkelingen achtereenvolgens een en ander zullen overdrukken, dat verspreid in diverse werken te vinden is omtrent Tilburgers uit vroeger dagen, die met eere genoemd worden in de rij der beoefenaars van schoone kunsten. Het te koop aangeboden aquarel, voorstellende een Zwitsersch landschap, is van Josephus Augustinus Knip, heusch niet de minste der kunstzinnige familie van dien naam. Uit deze bekende schildersfamilie, die niet minder dan zes artisten van het penseel schonk, werden er drie te Tilburg geboren. Behalve over de zes schilders en schilderessen Knip, zal achtereenvolgens iets verteld worden over den Tilburger Adriaan de Lelie en de gebroeders Gerardus en Cornelis van Spaendonck.

 

Aan "De Levens en Werken der Hollandsche en Vlaamsche Kunstschilders, Beeldhouwers, Graveurs en Bouwmeesters" door J. Immerzeel Jr. is het volgende betreffende ieder der leden van de Schildersfamilie Knip ontleend:

 

Nicolaas Frederik Knip werd geboren te Nijmegen, den 12 Februari 1742. Tot op zijn een en dertigste jaar leidde hij een reizend leven, zich hoofdzakelijk bezig houdende met het schilderen van behangsels voor kasteelen en lusthuizen. Om dien tijd zette hij zich te Tilburg neder, huwde en vervaardigde bloem- en vruchtstukken en landschappen, ter grootte van een en een halven voet, welke fraaie kabinetstukjes hem nimmer boven de 50 of 60 gulden betaald werden. Zijn zoon, J.A. Knip, van wien wij dadelijk spreken zullen, bezit van zijn vader nog eenige studiën naar het leven, zoo schoon, als hij getuigt, die ooit van eenigen anderen schilder gezien te hebben. De bekwame kunstenaar had het ongeluk in de kracht des levens het zintuig des gezigts te verliezen en stierf in 's-Hertogenbosch in den ouderdom van zeven en zestig jaren, na gedurende veertien jaren bijna geheel blind te zijn geweest.

 

Josephus Augustus Knip, zoon van den evengemelde, werd te Tilburg geboren den 3 Augustus 1777 en door zijnen vader tot de kunst opgeleid. In het begin zijner kunstenaars loopbaan tot op zijn drie en twintigste jaar schilderde hij bijna uitsluitend kamerbehangsels. Toen, in 1801, begaf bij zich naar Parijs, en vervaardigde aldaar tot op zijn een en dertigste jaar landschapsteekeningen met dekverw, van welker bewerking de Heer Knip, eene bijzondere kunstige, welstandige en hem geheel eigene manier bezat. De eerste derzelve verkocht hij aan den kunstkooper Constant voor 18 francs, en voor de laatste ontving hij van den bankier B. Delesser uit eigen waardeering 600 francs. In de zeven jaren tijds die de Heer Knip te Parijs had doorgebragt, waren zijne inkomsten toereikend geweest tot eigen bestaansmiddel en genoegzaam om zijne aanverwanten en bijzonder zijnen blinden vader niet te vergeten. Vermits toen, in 1807, zijne twee zusters en twee broeders in staat waren om voor zich zelven te kunnen zorgen, bestond er voor hem geene volstrekt noodzakelijke reden om naar het genot te staan van het pensioen, dat door den toenmaligen Koning van Holland aan sommige andere kunstenaars was verleend geworden, behalve dat hij, om nog andere redenen, weinig lust had om daartoe aanvrage te doen; doch de bloemschilder G. van Spaendonck, met wien hij bevriend was, wist met allen beleefden aandrang hem over te halen om een verzoekschrift aan Koning Lodewijk, dat hij reeds gereed had gemaakt, te onderteekenen. Dit stuk, voorzien met de eigenhandige getuigschriften van David, Gerard en nog een achttal eerste talenten van Frankrijk, versierd met het ridderkruis, en leden van het Instituut, werd aan den Koning opgezonden en met de eerste Gouvernements-estafette ontving de Heer Knip de vorstelijke bewilliging, met de bepaling dat het pensioen den 1 Januarij 1803 zou ingaan.

De Heer Knip begon nu lessen te nemen in de perspectief bij Professor Danderjon, die 6 francs per uur kostten, en begaf vervolgens zich naar de veeartsenijschool te Alfort, 2 uren van Parijs, om de dieren te bestuderen, terwijl hij den zomer doorbragt aan de boorden van de Maas te Namen. Na verloop van 18 maanden begaf hij zich op reis naar Rome, in gezelschap van twee zijner medekweekelingen, Alberti en P.R. Klijn, en maakte, aldaar aangekomen, kennis met verscheiden andere pensionairen, maar leefde er afgezonderd, zich alleen bezighoudende met het studeren en teekenen, niet alleen te Rome en in de omstreken dier stad, maar ook in het Napelsche en in andere minder bezochte streken van Italië, die hem schilderachtige gezigten aanboden.

Na vier jaren en zes maanden pensioen genoten te hebben verliet de Heer Knip Rome in September 1812, en kwam in het laatst van Mei 1813 in het vaderland terug, medebrengende eene rijke portefeuille, met ongeveer 80 bladen in olieverw, de overige meest in sapverw, allen uitvoerig naar het leven geschilderd. De toenmalige tijdsomstandigheden waren woelig en ongunstig voor de kunst. De Heer Knip zag zich dus genoodzaakt zijn bestaan te zoeken in het maken van teekeningen, die niet aan alle liefhebbers een volkomen genoegen verschaften, als, naar hun besef, te ver afwijkende van den toon der oude Hollandsche meesters. Zich nog eenigen tijd te Amsterdam opgehouden en ondervonden hebbende dat de gesteldheid der lucht aldaar niet voordeelig voor zijn gestel was, verliet hij in 1821 weder het vaderland om een zwervend leven te leiden. In 1823 bezocht hij nogmaals Parijs, vond daar onder den hoogen adel velen zijner vroegere beschermers weder, en logeerde er des zomers met zijne gade en twee kinderen op de kasteelen van hoogst aanzienlijke familiën, die hem met blijken van hoogachting en belangstelling overlaadden. De Heer Knip schafte zich thans verschillende fraaie soorten van schapen en geiten aan en legde zich op het beesten schilderen toe. Zijne eerste schilderij verkocht hij aan de Hertogin de Berrij; tevens werd hem een gouden medaille uitgereikt en hem voor zijn winterverblijf een gemeubileerd appartement te Versailles gegeven. Verder schilderde de Heer Knip nog verschillende stukken voor het Koninklijk Paleis en een voor de Galerij van Luxemburg.

Doch op zijn vijftigste jaar overkwam hem de ramp dat hij in één oogenblik, zonder de minste pijn, door eene schemering het gezigt van het regteroog verloor. Toen, in 1827, kwam hij in het vaderland terug, en werd in 1832 geheel blind. De schilderijen van dezen verdienstelijken meester zijn door hem voor 300 tot 600 en enkele voor 1000 gulden verkocht. Voor zijne sapverwteekeningen ontving hij doorgaans in Frankrijk 300 francs en in Holland ongelijke prijzen, die wel eens over de 100 guldens liepen. Op het Paviljoen bij Haarlem bevinden zich van hem 4 Italiaansche schilderijen, die echter, als van vroegeren tijd, niet onder zijne beste kunnen geteld worden. Behalve dat zijne betrekkingen door hem in de schilderkunst onderwezen zijn, heeft hij ook de eer gehad verscheidene prinsessen, onder andere prinses Marianne der Nederlanden, les in de teekenkunst te geven. Op vele onzer tentoonstellingen heeft men gelegenheid gehad 's mans schilderwerken te beschouwen, en in de portefeuilles der liefhebbers worden zijne fraaie teekeningen aangetroffen. De Heer Knip is lid van de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten te Amsterdam.

Aan eene, door dien heer gedicteerde en aan ons geadresseerden brief, ontleenen wij ten slotte het volgende: "Van mijne jeugd af beminde ik de eenzaamheid in Rome, Napels, Parijs, Amsterdam en andere groote steden, en leefde er afgezonderd, ofschoon uit kunstbetrekking met den aanzienlijken stand verkeerende, en thans, in 1840, is mijn drie en zestigste jaar ten einde, en leef ik nog eenzaam op het land, ben vergenoegd bij mijne kleine familie, bij goede boeken en een getrouw geheugen van al het schoone, dat ik gezien heb. Ik kan echter niet ontveinzen, dat, als ik aan mijn schilderen denk, hetgeen geheel mijn geluk uitmaakte, mijne blindheid mij smartelijk valt."

 

Uit: "Nagler's Künstler-Lexicon, VII Band, Blz. 79-80" is het volgende over hem:

 

Knip, Joseph Augustin, Landschaftsmaler und Radierer wurde 1777 zu Tilburg geboren, und von seinem Vater, einen nicht unverdienstlichen Blumenmaler, der in der Folge erblindete, in den Anfangsgründen der Kunst unterrichtet. In seinem zehnten Jahr kam er mit seinen Eltern nach Herzogenbusch, und hier malte er ebenfalls Blumen und Früchte, bis er endlich die Landschaft zum Hauptfach erwählte. Im Jahre 1801 ging er nach Paris, wo sich der berühmte Blumenmaler Von Spaendonck seiner annahm, doch fuhr Knip fort der landschaftlichen Darstellung obzuliegen. Damals malte er meistens in Gouache, und die meisten dieser Blätter stellen Gegenden und Ansichten aus Frankreich dar.

Im Jahre 1803 verlieh ihm Ludwig Napoleon eine Pension, und nun fing er auch an in Oelfarben zu malen. Hierauf begab er sich nach Rom und Neapel, und auch Calabrien durchwanderte er, überall Skizzen sammelnd, deren er 1812 eine Menge ins Vaterland zurückbrachte. Diese Studien waren für den Künstler von grossem Nutzen, und unverkennbar ist bei ihm der wohltätige Einfluss der italienischen Schule und des italienischen Himmels. Seine Gemälde mit italienischen Ansichten sind auch ziemlich zahlreich und geschätzt, da sie mit eben so viel Einsicht als Geschmack ausgeführt sind. Viele solche Bilder sah man bei Gelegenheit der Kunstausstellung in Amsterdam, wo der Künstler sich niederlies.

In der Folge lebte er auch einige Zeit in Beek bei Nymwegen und dann ging er wieder nach Paris, wo man in den Salons häufig Bilder von seiner Hand sah. Im Jahre 1830 hielt er sich wieder in Amsterdam auf. Knip's Landschaften sind mit Thieren und Figuren staffiert und auch Ruinen und architektonische Ansichten zeigen sie.

Brulliot bringt im Appendix die Notiz von einen F. Knip bei, von welchem 1832 auf der Berliner Künstausstellung das Innere eines Schafstalles gemalt zu sehen war. Dieses Bild kam in den Besitz des Königs von Preussen, und wenn die Initialen wirklich darauf zu lesen sind, so bedeutet das F. entweder "Fecit" oder der Buchstabe ist irrig für F. gelesen.

Dann liest man in Fussly's Supplementen von einem Knix, nach welchem Picquenot 1806 die Ansicht der Insel Staffa und Fingal's Hohle gestochen hat. Diese ist vermutlich ebenfalls unser Künstler, und bei Fussly heist es vielleicht nur durch Druckfehler Knix statt Knip.

Knip ist auch in Radieren erfuhren, worin ihm Oortman zu Paris Unterricht erteilte. Seine Blätter stellen Rinder und anderes Vieh dar, und sie sind als gelungene dieser Art zu betrachten.

 

(Wordt vervolgd)

 

A.J.A.C. VAN DELFT