CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 12 april 1924

 

 

Van vroeger dagen 34: Factoren voor groei

 

"Aristoteles seyt, dat alle die gene die geen geschiedenisse en weten, dat sy altoos als kinderen blijven, ende nyet weerdich en syn eenige administratie inde gemeynte te hebben maer behoorden ganschelyck daeraff verlaeten te wesen." Geschiedenis van plaats of streek hebben daarbij een eigenaardige bekoring wijl zij den groei of het verval doet zien van dingen ons van meer nabij bekend en die ons daarom lief zijn. Hoe de stage groei van Tilburg verband hield met de Leidsche texielindustrie van vroeger eeuwen wezen vorige opstellen uit. Ook in zijn "Geschiedenis van het Nederlandsche Volk" schrijft P.J. Blok, dat Leiden rond 1600 in grooten getale Leidsche lakens liet weven in "het goedkoope werkkrachten leverende Tilburg, Eindhoven en andere plaatsen in de Meierij".

Een der belangrijkste bronnen voor de kennis van de lakenindustrie in die dagen is de Deductie van 1617 der gezamenlijke Nederlandsche "laeckendrappiers", die, onder herinnering dat hunne industrie "onder de neringen van de manufacturen wel de considerabelste is, zoowel ten aanzien van het daarbij noodige werkvolk van wasschers, wevers, pluizers, spinners, kaarders, volders, ververs, enz. als wegens de daarop gelegde lasten voor den staat, vragen o.a. om bescherming door belasting van den uitvoer der "Oostersche" en Spaansche wol, van welke kwaliteit ook, of door belemmering van den invoer van vreemde lakens, hetgeen evenwel door Amsterdam werd belet als schadelijk voor den lakenhandel en wolhandel. Wederom een bewijs van den voorrang in de Vereenigde Nederlanden steeds den handel boven de nijverheid toegestaan.

In de laatste jaren der Republiek (1795) werd "de oude strijd tusschen handel en industrie heropend", schrijft ook Blok. Toen verzochten de lakenindustrieën van Leiden, Delft, Den Bosch en Tilburg om handhaving van het verbod van vreemde lakens, terwijl de handel van Amsterdam en Rotterdam integendeel, zoowel in zijn belang als in dat der consumenten, op meerdere handelsvrijheid aandrong. Het Staatsbewind nam voorlopig geen beslissing in deze netelige zaak en zocht heil bij uitstel. Het 20e-eeuwsch bewind heeft zich bijv. door het zg. Schoenenwetje weer soepeler en doortastender getoond.

Merkwaardig is nog wat een important Tilburgsch industrieel uit het begin der negentiende eeuw, de heer Pieter van Dooren, de man die de eerste stoommachine in het donkere Zuiden bracht, die dus de "duivelskunsten" van den stoom uit Engeland hierheen rekwireerde en daarmede in April 1827 den nieuwen dag met een nieuw geluid voor Tilburgs nijverheid deed gloren, het is frappant te lezen, wat deze oudste zoon (geboren in 1784, gestorven in 1845) van den Tilburgschen fabrikant en maire Martinus G. van Dooren in 1836 schreef in "Bijdragen voor de Nijverheid", uitgegeven door de Nederlandsche Maatschappij van Nijverheid dier dagen.

Benevens den landbouw, zegt hij, maakt de fabrieksarbeid het bestaan uit van Tilburgs inwoners. Men schat het getal menschen, hetwelk door dien arbeid "tegen niet hooge dagloonen", om der goedkoope levenswijs wille, onderhoud vinden, op ruim 6000; de meeste huisgezinnen hebben een reepje land of tuin achter hunne woning, tot het teelen van warmoezerijen, en hebben daarbij een zekere uitgestrektheid gronds, om aardappelen voor het gezin te winnen; zij houden daarbij veelal een geit en mesten een varken, welke hun melk, spek en mestspecie voor hun aardappelland verschaffen. Deze wijze van generering brengt veel tot een economische huishouding onder de klasse der werklieden toe, welker bestrijding van kosten ten voordeele van den fabriekstaat "eene zeer matige loonsbepaling vordert". Daarenboven bevat zij nog dit goede, dat de werkman, eigen met het gebruik van schop en spade, bij oogenblikkelijk gebrek aan werk zich met de bearbeiding van zijnen tuin of land onledig houdt, of als arbeider bij den landbouwer gaat werken en bij herneming of ontstaan van werk tot zijn hoofdberoep terugkeert, en deze toeverlaat, waarvan de werkman in steden verstoken is, oefent een heilzamen invloed op de zedelijke betrekkingen en op de physische gesteldheid onzer werklieden uit. (1)

Deze industrieel van naam, de fondateur der hedendaagsche spinnerij firma Pieter van Dooren en wiens vader de grondvester der firma Van Dooren en Dams is, mannen wien de arbeid in 't bloed zat en die leefden en werkten voor de hun dierbare industrie, hij oordeelde met kennis van zaken en op welobjectieve wijze. Het lijkt mij een zeer juiste typeering van toestanden uit zijn tijd. Het kan ons doen inzien, dat met de toch stellig veranderde omstandigheden - zoo van plaats als bevolking - eene wijziging der arbeidsvoorwaarden noodzakelijk werd. Wie voor zulke feiten immuun blijft en den wijzer der tijdklok een ruwen slag terug wil wringen, hij is hoorende doof en ziende blind en moet stukken maken.

 

A.J.A.C. VAN DELFT

Tilburg, April 1924

 

 

1. Dit citaat logenstraft pertinent - per ongezochte gelegenheid - het domme, brute beweren van Kees Smeulders, eenigen tijd geleden in een ander plaatselijk blad geuit, als zou vóór honderd jaar het intellect der Tilburgsche fabrikanten van dien aard geweest zijn, dat zij geen behoorlijken brief konden schrijven. Begrijpt Sm. niet, dat hij met zoo'n onbewijsbare algemeenheid zijn stad onverdiend met smaad bejegent, ongeacht de zonde van geschiedvervalsing?