CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Tilburgsche Courant - donderdag 21 augustus 1919

 

 

Levensleed 3

 

'n Sociaal-ethische schets

 

De arbeid adelt.

Doch om te adelen moet hij met opgewektheid verricht worden; moet het werken een aangename behoefte zijn; moet de plaats waar gewerkt wordt en iemand dus het grootste deel van het leven slijt, de plek zijn waar hij zich het meest op zijn gemak bevindt. Dat kan, als de menschen het elkaar zoo aangenaam mogelijk maken, door eerlijken en vertrouwelijken omgang, door samenwerking instee van geniepige tegenkanting, door joviale kameraadschap waar dit past en mag. Een last wordt de dagtaak voor hem, die niet kan hebben achting voor een meerdere, die niet zijn meerdere is omdat deze in koud egoïsme zich zelf omkranst met den nimbus van bekwaamheid en ijver en de vruchten van anderer arbeid naar zich zelf tracht te halen ten koste der onder hem geplaatsten. Moeilijk wordt het werk, waar onderling wantrouwen is geboren, terwijl wederzijdsch vertrouwen er behooren. Degenereerend werkt de arbeid, die men dag in dag uit zonder lust en leven machinaal verricht enkel en alleen om het loon, dat opgestreken wordt teneinde in het levensonderhoud van zich en de zijnen te voorzien.

De kleinheid van veler arbeid vindt zijn oorzaak in het feit, dat zij geen hart leggen in hetgeen volbracht moet worden. Zij hebben hun werk niet lief terwille van het werk zelf; zij doen het enkel om er iets door te kunnen verkrijgen. Daarin is ook het geheim van veler mislukken gelegen. Werkgevers mogen zich hiervan rekenschap vragen. Het Goddelijk gebod "Bemin uwen naaste gelijk u zelven" blijft eeuwig waar, en de Meesterlijke belofte van de vergelding van het goed, dat den evenmensch geschiedde, zal Christus inlossen ten jongsten dage.

 

Het dorre, de saaiheid, het volstrekt ontbreken van mooie, goede dingen, maken in-treurig het bestaan van velen, talloos velen, die voortgaan door het leven zonder ideaal doel. Zoolang de mensch zich aan het verwerpelijk machinale weet te ontwringen, is er nog altijd iets schoons in zijn bestaan. Doch wee hem, wanneer het wordt "corpus sine pectore" - een lichaam zonder ziel. Zooals de vale avond over het lichte landschap sluipt, zoo bekruipt de grauwe saaiheid veler zondeloos bestaan tot de nacht komt, waarin slechts de slaap nog leven is. Daarbij denken we aan de vele arbeiders in fabrieken, die niet meer zijn dan een levend willoos onderdeel der machine, waarvoor ze geplaatst worden. De hersenlooze arbeid ontneemt hun veel der waarde als mensch en de pijnigende aanklacht, die pater Van Ginniken tot hardvochtig-materialistische werkgevers richt, mogen we tot de onzen maken door met hem te zeggen: "Christus zal u vragen: Wat hebt gij met hunne zielen gedaan?"

Mensch, wees mensch! zouden we willen roepen. Gedenk, dat we allen van elkaar afhankelijk zijn en dat de een den ander niets vermag. Wat zou Foch gedaan hebben zonder zijn soldatentroepen? Zijn strategische kennis had ongebruikt moeten blijven, als de eenvoudigste poilu zoowel als de flinkste officier niet te zijner beschikking geweest waren. Slechts door een aaneengesloten volk achter zijn verantwoordelijke staatslieden kunnen de woorden der vergaderzaal in daden omgezet worden, kunnen theorieën in praktijk worden gebracht in een land.

Verbetering der maatschappij moet komen door verbetering van het individu, door verdieping van het ziele- en geloofsleven. Wat het materieele betreft, kan de verhouding van kapitaal en arbeid onmogelijk blijven zooals zij thans is. Daar moet een botsing komen hoe meer de oogen opengaan. Het winst maken zonder arbeid en een leven leiden, dat anderen opstandig maakt, moet verdwijnen. De christelijke beginselen wijzen ten deze den weg om tot een minnelijk vergelijk te komen.

Sociale hervormingen zijn dringend noodig. Wel moeten zij langs westelijken weg en met wettige middelen, langs banen van geleidelijkheid, doch vooral ook zonder talmen, tot stand komen. Want wij kunnen 't kwalijk met christendom te pas brengen, dat eerlijke, werkzame arbeiders in hun knapzak in plaats van een flinke snee brood, zij het dan soms zonder spek of kaas, meedragen een aantal gekookte koude aardappelen met voor- en naloop der trekschuit overgoten. Zulk leed is niet vergeten door een enkel goed maal, dat would-be liefdadigheid te pas of te onpas aan de keukendeur verstrekt. De goedheid der menschen is zoo vaak verborgen zelfzucht.

 

Onverdiende armoede is onverdiend kwaad.

Ik herhaal wat ik vroeger elders schreef: Hier treedt een sociale noodzaak op den voorgrond, die men juist in dezen materialistischen-egoïstischen tijd van zekere zijde - waar men den mammon als hoogste goed dient - liefst niet besproken wil zien, te weten: het opvoeren van den loonstandaard, naast het nog veel noodzakelijke vereenvoudigen van de levenswijze. Dit laatste is niet alleen een eisch van het oogenblik, doch een blijvende noodzaak om te komen tot een krachtig volk. Deze eisch passe men zoowel naar boven als naar beneden toe: naar boven, omdat eenvoudiger levenswijze en beperking van geldzucht menig werkgever de gelegenheid zal schenken om degenen, die met en voor hem arbeiden een menschwaardiger bestaan te verschaffen; naar beneden, omdat de arbeider in eenvoud moet terugkeeren, ingeval hij afgeweken mocht zijn. Want ook deze laatste abnormaliteit is niet zeldzaam! Het is sociale christenplicht om het meer-dan-noodige niet te besteden aan vlot leven en goeden sier maken, maar aan de blijvende verheffing van het geslacht, dat daardoor in de gelegenheid gesteld wordt om in hoogeren maatschappelijken stand te komen.

Hier mogen we in herinnering brengen het ideaal, dat de te-vroeg-ontslapen sociale werker Ds. Talma nastreefde met al het machtige intellect, dat hem geschonken was: de werkman als huisvader, liefst als christelijk huisvader, zijn plicht doende en zijn recht ontvangende, zijn plaats verwervende voor zich en de zijnen door zijn arbeid; zijne maatschappelijke en ook zijne staatkundige taak zich bewust; in zijne gemeenschap met God niet belemmerd door lasten, te zwaar om te dragen. De verwezenlijking van dit ideaal zou veel levensleed in levensgeluk doen verkeeren: levenseenvoud is een der eerste en voornaamste schreden, die tot het beoogde doel kan leiden. Daardoor ook wordt de mogelijkheid geschapen om in toepassing te brengen de wijze les, die onbegrepen en onbedacht van zoo menigen wand tot denken noodt:

     Is uw lot niet naar uw zinnen,

     Richt uw zinnen naar uw lot.

Of de levenswijsheid, die met weinig gelukkig doet zijn den philosoof, die

     Geniet met verstand, wat het leven hem biedt,

     En ontbeert zonder leed, wat een ander geniet.

 

(Wordt vervolgd)

 

A.J.A.C. VAN DELFT