CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 19 januari 1918

 

 

Levenseenvoud 3 (slot)

 

Anders daarentegen ziet zich de opofferende liefde beloond, die - vaak ten koste van ontberingen - het kind in een degelijke opvoeding geschonken heeft, grooten schat op het vaak moeizame levenspad: onverwoestbare levenskracht, die levensblijheid doet behouden ondanks tegenspoeden. Zulke menschen trachten tegenover de levensproblemen een eigen levensbeschouwing te vormen, die rekenschap van het eigen bestaan doet vragen, zonder zich te veel aan anderen gelegen te laten. Zij zoeken niet enkel den zonnekant van het leven, doch met levenslustigen ernst weten zij ook in den schaduw de schoonheid te vinden en in smartelijke tonen voelen zij de klaarheid van het levenslied, dat klinkt gelijk Paljasso's smachtkreet.

 

Wel opmerkelijk zijn in dit verband enkele gegevens, ontleend aan de December-aflevering van het "Maandschrift van het Centraal Bureau voor de Statistiek". Daarin lezen we onder het hoofdstuk: "Arbeidsbudgets gedurende de crisis", hoe bij het nagaan der invloeden van de nog steeds sterker geldende buitengewone tijdsomstandigheden naar voren komt, dat de gezinnen bij afnemenden welstand op hunne uitgaven bezuinigen. Een uiterste beperking blijkt in de voeding; ondanks deze beperking blijft er toch geen bedrag van beteekenis over voor onderhoud van de kleeding of andere noodzakelijke dingen. Hieruit mogen wij concludeeren, dat de loonen noodzakelijk nog hooger ópgevoerd moeten worden. Immers, uit sprekende statistieken blijkt, dat de totaal-eenheidsuitgaaf van het gemiddelde budget is gestegen van f 5,845 op f 6,63; de waarde van de f 6,63 uitgegeven in Februari-Maart 1917 komt echter overeen met een uitgave van f 5,185 in 1910-1911. Er is dus een teruggang: de loonstijging is niet voldoende geweest om aan de prijsverhoogingen geheel het hoofd te kunnen bieden?

Dan volgt veel lezenswaardigs over verbruiksartikelen, zooals aardappelen, brood en grutterswaren (waarop - wel teekenend - niet bezuinigd werd) naast eieren en fruit (die zoo goed als geheel uit het arbeidersbudget zijn verdwenen) en "kruidenierswaren", zooals aardappelmeel, vermicelli e.d., maar ook kleine versnaperingen, waarop een bezuiniging van 19 op 12 geconstateerd wordt. Ook het verbruik van melk, kaas, groenten, vleesch, boter; de lichtbesparing naast brandstoffen, wasch- en poetsmiddelen passeeren met bier en tabak de revue, om ten slotte samenvattend te zeggen: "De kern van de arbeidersvoeding is nog niet sterk aangetast, maar de artikelen om dezen kost smakelijker en afwisselender en daardoor beter verteerbaar te maken, en dus de reëele voedingswaarde te verhoogen, zijn voor een belangrijk gedeelte verdwenen." Men komt tot de volgende conclusies: "De gemiddelde prijsstijging in de periode 1910-1911 tot Februari-Maart 1917 overtreft de loonstijging over diezelfde periode in belangrijke mate (15 pct. en 32 pct.). Deze cijfers noodzaken tot een bekrimping van 17 op 32, dus van 13,5 pct. op de uitgaven van 1910-1911.

Waar hier sprake is van gegevens ontleend aan de eenvoudigste arbeidersgezinnen, niet eens van zulke, waar meerdere zg. "groote verdieners" zijn, is het plicht deze schrijnende toestanden zooveel doenlijk te bestrijden. Het is niet alleen een plicht der christelijke naastenliefde, doch tevens een weldaad, die het volksbestaan en de volkswelvaart, dus het land ten goede komt.

De Charitas stellen wij hier een oogenblik op het tweede plan om de economie des te scherper voor het voetlicht te doen treden. Een zeer belangrijk deel der natie moet van zulk een kwijnend bestaan gered worden.

 

Pater van Meurs z.g. biedt ons uit zijn "Pepermuntjes"-doosje een heel pittig te proeven van dezen smaak:

     De leerspreuk zegt: het geld is louter slijk.

     Maar de praktijk: 't brengt zoden aan den dijk.

     De leerspreuk zegt: de wijze alleen is rijk.

     De rijke alleen is wijs, zegt de praktijk.

     Wie heeft gelijk?

Ja. Wie heeft gelijk? Terecht zegt Ovidius: "Pauper ubique jacet." De arme zit overal op den grond. En velen zullen Horatius nazeggen: "Zalig zijn de bezitters." Doch geven de wankele toestanden van het rijke Russische Rijk op het oogenblik dan zoo'n heel zalig gevoel aan de deelnemers in Russische leeningen, die door een catastrophe wel eens papieren bezitters konden worden? Op een andere plaats zegt Ovidius ook: "Geloof mij, goed leeft hij, die in het verborgene leeft" en Horatius kapittelt: "De zorg vermeerdert tegelijk met het goed", terwijl Vigilius zijn: "Auri sacra fames!" (Vervloekte gouddorst!) doet hooren.

Wij gelooven daarom, dat ons leven meer gericht moet zijn op geestelijke dan op stoffelijke waarden. De mensch als individu en door hem de maatschappij - als gemeenschappelijk maaksel der individuen - moet trachten te behooren tot de geestelijke rijken, tot hen die door het noodlot niet neergedrukt kunnen worden en die bij tegenspoed in zich voelen de kracht om staande te blijven en den levensstrijd tot het einde toe met opgewektheid te strijden. Het materialisme, dat als een demon in velen gevaren is, moet uitgedreven worden om plaats te maken voor een meer idealistische levensbeschouwing.

Dat kan gebeuren als de mensch meer het oor leent aan het mysterieuze, dat den eenen vogel kweelen en den anderen snateren doet; als hij zich richt naar het geheimzinnige, dat aan ons eene evenbeeld de schoone spraak en gedachte schonk, terwijl het 't andere een blijvend zwijgen oplegde of zinlooze wartaal deed prevelen; als hij aanschouwt het wonder, dat de struiken doet bloeien en tijdig de vrucht haar vollen wasdom schenkt; als hij opblikt naar dat levenwekkende onzichtbare, dat huiveren doet omdat wij het onbekend onzen sterkere weten, die ons lot beheerscht.

Wij moeten dus evenzeer als Busken Huet (van wien toch niet gezegd kan worden, dat hij met kwezelachtige ideeën behept was) in zijn Literarische Fantasiën erkennen, dat "het geloof in de godheid van Christus, het huisgezin en de staat, de school en de kunst, priesters en leeken, koningen, ridders, burgers, boeren en soldaten, hen altegader de blikken ten hemel doet slaan, zich aan de zinnen ontworstelen, hen verzoent met hun lot, hen met levenslust bezielt, hen wapent met stervensmoed". Wij mogen daarbij gaan onder het hooge geleide van haar, die aan het hoofd onzer regeering staat en eens openlijk heeft beleden, dat zij bij al haar werkzaamheden huldigde de leuze: "Le Christ avant tout."

 

A.J.A.C. VAN DELFT