CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 29 september 1917

 

 

Schoonheid in en om Tilburg 1

 

Dit opschrift lezend zal in velen de weerstrevende vraag gewekt worden: "Is er dan schoonheid in Tilburg?" Voor de spraakmakende gemeente niet. De volksmond noemt "het entree" van Den Bosch mooi en roemt het stationsgebouw, dat naar waarheid die provinciestad alle eer aandoet; Breda heet een gezellige plaats, waar je prettig kunt uitgaan, waar de volksaard zich doet kennen door hartelijkheid en gepaste jool, en waar Mastbosch en Liesbosch zoo'n aangename verpoozing kunnen schenken. Maar Tilburg. Tilburg is een groot, stijf dorp, dat nooit een stad zal worden en waar niets goeds van te maken valt. Subliem van oppervlakkigheid, zou zoo'n oordeel weinig bemoedigend moeten heeten, tenzij voor wie oogen heeft om te zien en ooren om te hooren geen betere teekenen waarneembaar waren.

Het is waar: Tilburg is niet het Hollandsche München, het breedgebouwde München, met zijn Beiersche staatsmusea, waar kunst en intellect hoogtij vieren; Tilburg is niet de stad van magistraten en folianten, geen stad van het Recht en evenmin een stad van monumenten en trotsche bouwwerken; Tilburg bezit geen kunstschatten of buiten zijn landspalen vermaarde XVIIe-eeuwsche patriciërshuizen, waar de rijk geworden Gouden Eeuwer met het resultaat van gedurfden handelsgeest kunstproducten samenbracht, welke nog na eeuwen de eerbiedige bewondering van nazaat en vreemdeling wekken en gaande houden. Ook is Tilburg niet wat Yperen voor den Vlaming is: een heilige historische stad, de mededingster der middeleeuwen naar rijkdom en macht. Voor hem, die steden bemint als Brugge en Yperen, Oxford en Freiburg is Tilburg niet de stad. Tilburg boogt niet op erkend stedenschoon of trotsche natuurparken; het is niet de stad van Flora, het Nederlandsche Aranjerez. Nog minder is het een Napels, dat gezien moet zijn om in vrede te kunnen sterven.

Maar wél is Tilburg het Hollandsche Leeds, de hoofdzetel der lakenfabricage, waar de textielindustrie haar centrum vindt en het tot iets aparts stempelt. Wel biedt Tilburg fabrieksinterieuren het penseel van een Heijenbrock waardig; wel ziet men er stoere figuren die den beitel van een Dupuis zouden inspireeren. Voor den zoeker naar sterke emoties van den levensstrijd is Tilburg als voornaamste industriestad der provincie Noordbrabant met zijn ververijen en weverijen, benevens de werkplaatsen der S.S. en fabrieken op velerlei gebied een schoone stad. Hier woelt en bruist het nijvere leven; hier jachten de menschen, hier ronken de machines en snorren de sinistere wielen, welke het kapitaal fabriceeren moeten. Het is een stad, waar men zoekt naar een uitzicht zonder hoogen fabrieksschoorsteen of fabrieksgebouw; een plaats, waar het pijpental ontelbaar is; een streek waar walm en smook u van de bedrijvigheid der massa verhalen. Terecht werd kortelings in een officieele rede gezegd, dat Tilburg niet is een dier luxe-steden, waar den vreemdeling allerlei aangename verpoozing wacht, maar dat het is een stad van arbeid, een stad van kracht, die groot geworden is door industrie, welke haar hopelijk nog grooter maken zal.

 

Bij herhaling werd in dit blad op vooruitstrevende wijze gewezen op feiten en toestanden, welke verbetering behoefden of de stad ten goede zullen komen. We noemen: koopmansbeurs, stadsuitbreiding, Christus-standbeeld, drankbestrijding, enz. en er worden zoo vaak dingen genoemd, welke Tilburg nog tekort komt, dat een oppervlakkig beoordeelaar, door steeds den schaduwkant en nimmer de lichtzijde te mogen zien, tot de conclusie moet komen, dat Tilburg niets is. En zooiets is verkeerd. Ons nijver industriecentrum biedt wel degelijk iets goeds voor wie het naar waarde weet te schatten.

Het is geen ouderwetsch vriendelijk stadje met enkel zindelijke straten van typisch Oud-Hollandsche huizen, maar een plaats, die zich van dorpje heeft uitgebreid, al groeiende, tot wat het thans is met in zich een groeikrachtige kiem tot meerdere ontwikkeling. Het heeft afschuwelijk leelijke oude wijken, die daar liggen zonder eenige regelmaat of bouworde en die doen verlangen naar haastige sloopershanden; maar het heeft ook zijn Besterd, die een goed-geordenden, zindelijken aanblik geeft, evenzeer als het Korvel.

Geen fifth Avenue, waar zooals in New-York de millionairs en milliardairs huizen, vindt men er, maar wel de Heuvelstraat met haar drukke winkelzaken, waar het product der vaderlandsche nijverheid zijn grage afnemers voorziet. Een rij van mondaine hotels met zoetsleepende tsiganen-muziek zoekt men tevergeefs, doch het Heuvelplein biedt voldoende gelegenheid tot verpoozing en wedijvert op hotelgebied succesvol met de zustersteden. 't Somber straten- en steegjesnet der groote steden, waar de misdaad gevoed door kommer en zonnelooze ellende huist, is ons gelukkig vreemd. Maar wel hunkert de sloopende moker van den modernen tijd naar menig huizenrijtje, dat zijn bewoners niet schenken kan, datgene, waarop zij menschwaardige rechten moeten doen gelden.

Ons bespoelt de groote golfslag van het leven, die den mensch tot daden aanzet, hem kwikt en levenskrachtig maakt en behoedt voor verzinken in dof en noodeloos gedroom; deze verkwikkende levensader stroomt hier. Onze stad is niet gevormd voor een stil bestaan van rust en samenleven, waarbij het zoeken naar waarheid en vrede einddoel is, zooals Frans Erens over Poitiers vertelt, doch zij herbergt - zij het aan den buitenkant - ook nog het langzaam-regelmatige huisweverke, dat men bezig kan zien in de eentonige maat van het getiktak van zijn krakend houten stellage. Van achter het ouderwetsche weefgetouw kan hij u het verhaal van zijn toenemende armoede doen en hij zal het dan wellicht schoon doen door zijn eenvoud, zonder gelamenteer, met een weinig van de fatalistische levenswijsheid, die de wereldbeschouwing van den pauper kenmerkt. Ge zult aan het eind beamen, dat hij op de maat van zijn trouw getouw als de spoel er door sliert, gerust kan kreunen: Geen geld! Geen brood! Och gotte-gotte-god!

Onze industrie schonk naast de gebouwencomplexen op haar uitgestrekte fabrieksterreinen het aanzijn aan ruime kantoren en schaftlokalen, waar het werkvolk poozen kan. Doch naar ouden trant verzamelt hetzelfde volk zich nog bij voorliefde onder den Ouden Lindeboom op den Heuvel. De linde, die geplant en vastgeworteld in Tilburg's grond mét zijn jaren de rijpende welvaart van zijn dorp vermeldt. Die linde zag zijn dorp hem boven het hoofd wassen; zag het altijd meer groeien en komen tot grooter staat, ook nadat hij zijn vollen wasdom bereikte. De eerbiedwaardige oude, dien men reeds in de 17e eeuw door stutten moest schragen, wijl hij zijn armen te breed had uitgespreid teneinde het vermoeide volk rijken schaduw te kunnen schenken, als het op 't warme middaguur of na lange dagtaak beschutte rust bij kout onder zijn weelderig bladerdak zocht; de eerbiedwekkende reus steekt nog heden ten dage zijn trotsche kruin fier hemelwaarts en schenkt met welgevallen lommerrijke rust, zoo vaak in 't warme middaguur het werkvolk bij hem komt toeven. Dat werkvolk, dat eenmaal zijn trots was, dat hem en zijn stad nog ten trots is en dat steeds de steun en de kracht zijner stad zal wezen.

 

A.J.A.C. VAN DELFT