CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - woensdag 26 september 1923

 

 

Van vroeger dagen 29:

De Tilburgsche Lakenhal - Voorkeur voor het Nederlandsche fabrikaat

 

Lakenhal. Bij dit woord denken we onwillekeurig aan wondermooie bouwwerken van gelijken naam, zooals te Yperen, vóór de oorlog er als een eunjer huishield, en ook te Rijssel en meerdere plaatsen. Aan die majestueuze, architectonisch-schoone gebouwen, die de bewondering van landzaat en vreemdeling wekten. Yperen, daar was de weelde der bouwwerken een zomerzonneweelde met bloemrijkdom gelijk, totdat een kale winternaaktheid kwam zonder wondermooi lenteherleven, vol blije beloften. Yperen, dat op één museum geleek en reeds vanaf de elfde eeuw bestond, toen het tot bloei geraakte door z'n lakenhandelaars, die er heerschten, en deden als monarchen. Zij bouwden er een paleis, de Lakenhal, dat het grootste gotische gebouw van België werd. Het besloeg een oppervlakte van vijfduizend vierkante meters; hoofdgevel en zijgevels waren driehonderdzestig meter lang; boven op het dak, midden in, stond de Belforttoren, die z'n vijf spitse punten tweehonderddertig voet hoog de lucht in gloriëerde. Honderd jaar, te beginnen met Boudewijn IX, Graaf van Vlaanderen, in 1200, bouwde men aan dit handelspaleis dat de beslommeringen en weelden der Ypersche wevers en handelslui medeleefde!

Ook Tilburg heeft zijn lakenhal gehad. Doch op den Heuvel is geen fier bouwwerk van dien naam verrezen. Toen koning Lodewijk Napoleon in 1809 het dorp Tilborch bezocht (dat direct na dit bezoek bij K.B. van 18 April 1809 tot stad verheven werd), is aan Zijne Majesteit (die door het volk wegens zijn voetgebrek zeer oneerbiediglijk ook wel de "kromme" of de "lamme Louis" genoemd werd) eene Memorie overhandigd, welke veel op een klaagschrift gelijkt. Daarin lezen we van de fabrieken hier ter plaatse, dat "alle dezelve waaren voordezen bloeyend, doch 't zeedert de laatste vijftien jaaren aanmerkelijk verminderd" is. In vroegere artikelen heb ik aan de hand van cijfers en andere gegevens bewezen, dat vele kleinere bazen het toentertijd inderdaad niet konden uithouden. Als middel tot herstel werd den koning o.m. ook de wenschelijkheid onder het oog gebracht van het "daarstellen van een lakenhal strekkende tot een onderling verband voor de fabrieken in het algemeen".

De lakenhal is later op den Heuvel gekomen, hoewel ze niet bij voorkeur voor verkoopplaats diende, tengevolge van het besluit van Koning Willem I. Dijksterhuis schreef voor de firma Diepen bij gelegenheid van een eeuwfeest dezer zaak een herinneringsboekje: "Een industrieel geslacht", waarin o.a. het volgende verteld wordt. De zorg van Koning Willem I voor de inlandsche nijverheid deed ook het K.B. van 1 Juni 1820, Staatsblad No 4u, geboren worden, houdende maatregelen ter opbeuring der inlandsche fabryken van lakens en andere wollen manufacturen. Reeds den 1en Juli d.a.v. werd tengevolge van dit K.B. te Tilburg een lakenhal opgericht, waar het nationaal teeken of etiquette met de striktste voorzorg aan het manufactuur werd gehecht, ter onderkenning van deszelfs ontwijfelbaren binnenlandschen oorsprong.

De Koning had gelast dat slechts inlandsche wollen stoffen mochten gebruikt worden bij "'s Rijks Marine en Armee", zoowel hier te lande als in de koloniën en bezittingen, voorts dat door de ambtenaren bij In- en Uitgaande Rechten en Indirecte Belastingen geen andere stoffen mochten gedragen worden. Bij invoer op Java en Madoera zouden alleen deze stoffen van inkomende rechten ontheven zijn. De bestuurders van wees- en armenhuizen, gevangenissen, werkhuizen en dergelijke inrichtingen werden uitgenoodigd hetzelfde te bepalen. Aan het Hof werden alleen inlandsche lakens gedragen en alle hooge ambtenaren, magistraatspersonen en lagere ambtenaren werden ten ernstigste uitgenoodigd dit voorbeeld te volgen. Ten slotte kregen alle ingezetenen een vaderlijke vermaning den Koning in zijn streven te steunen.

Hoe geschiedde nu de controle, die den kooper de zekerheid moest geven, dat hij werkelijk met inlandsch fabrikaat te doen had? Elk stuk werd op het getouw met een lood aan een der lijsten of zelfkanten voorzien. Hiervan werd aanteekening gehouden in de registers der hal. Aangeteekend werden de naam van den fabrikeur, wien het manufactuur toebehoorde, de naam van den wever, de soort van manufactuur, de lengte der ketting en jaartal en dagteekening. Een afschrift daarvan werd den wever gegeven, het weefattest. Deze moest 't daarin vermelde nummer van het halregister benevens den naam of firma van den fabrikeur en den naam van de stad of plaats in het vooreinde van het stuk weven, of vóór het vollen met een sterken garen draad daarin stikken, niet rijgen of naaien. Tegelijk met het geweven stuk werd dit attest door den wever aan den fabrikeur overhandigd. Deze vertoonde het, zoowel stuk als attest, ter halle met opgave van den volder, verver en andere bereiders en kreeg het na de controle terug. Was het stuk gereed op het persen na, dan werd het ten 2en male aan de hal gecontroleerd en nagemeten en daarna teruggegeven met aanteekening van de maat op het weefattest. Geperst zijnde werd het ten 3en male aan de hal vertoond. Bevond de sedentaire keurder (de actieve keurder reisde de getouwen af) alles in orde, dan werden weefattest en loodje ingetrokken en het nationale teeken of etiquette aan het stuk gehecht.

Hiervoor werd betaald: van een fijn laken f-1.00, kazemier f-0.50, militair laken f-0.50, karsaag f-0.25, baai of saai f-0.15. Van alle andere manufacturen "van en met wolle gefabriceerd", tot kleeding dienende f-0.15, voor een ledikantsdeken f-0,10, van een rol matrozen- of' andere gemeene dekens f-0,05, vlaggedoek f-0.05. Deze gelden moesten dienen om de kosten van de hal te bestrijden. Overtrof hunne opbrengst die kosten dan werd het overschot pondspondsgewijze verdeeld tusschen de fabrikeurs.

De registers der Tilburgsche lakenhal zijn van 1 Januari 1821 af volledig bewaard. Die van 1 Juli - 31 December 1820 zijn niet aanwezig. Uit het register van 1821 blijkt, dat er 4161 stukken zijn ingeschreven, waarvan 2541 van de firma Diepen, Jellinghaus en Comp., dit is pl.m. vijf achtste van het geheel, meer dus dan de andere fabrikanten samen. Hieruit mag niet de gevolgtrekking gemaakt worden, schreef Dijksterhuis zeer terecht, dat zij meer fabriceerde dan alle andere samen, maar wel, dat zij het meeste leverde voor het Rijk, dat een certificaat van oorsprong eischte. Het is aan te nemen, dat er hier ook veel gefabriceerd werd, dat niet in de hal geregistreerd werd. Particulieren zullen niet zoo aan het bewijs van inlandsch fabrikaat gehecht hebben als het Rijk.

Een totaal van ruim 4000 stukken in een geheel jaar zou ook te onbeduidend zijn voor een stad, die behalve zoovele groote ook tal van kleinere fabrieken telde. Moest men dit als de geheele productie beschouwen - tusschen 1822 en 1830 bereikte men zelfs in de nummering der lakenhal het cijfer 4000 niet - dan zou het onverklaarbaar wezen hoe in 1831 plotseling het getal kon stijgen tot 13000, in 1832 weer dalen tot 8504 en na een klimming in 1833 tot 8800 weer kon dalen tot beneden 4000. De Belgische revolutie, het op de been brengen van een groote legermacht verklaart deze schommeling voldoende.

Wij hebben niet nagegaan of en zoo ja, wanneer dit K.B. buiten werking is gesteld. Uit de laatste registers blijkt, dat bijv. in de jaren 1862-1869 slechts een enkele fabrikant zijn lakens in liet schrijven. Een nauwgezette bestudeering van al de registers der lakenhal zou tal van wetenswaardigheden over de geschiedenis der Tilburgsche industrie aan het licht kunnen brengen, maar ligt nu niet op onzen weg. Diepen, Jellinghaus en Co. bleven lang de voornaamste geïnteresseerden bij de lakenhal. Van de van 1 Juli 1820 - 31 Dec. 1827 betaalde halloonen ten bedrage van f-13375.95.5 werden f-8240.35 door deze firma betaald.

A minore ad majus. Was Tilburg toen maar een mooi bouwwerk in den trant der oude Ypersche hallen rijk geworden!

 

Het voorgaande toont alweder, gelijk telkenmale het nasnuffelen van vroeger dagen, dat maatschappelijke toestanden een cirkelbaantje gaan, waarbij de gebeurtenissen zich herhalen, zij het vaak met verandering van naam en aanpassend aan bestaande toestanden.

De bescherming van het en voorkeur aan het Nederlandsche fabrikaat is ook iets van den jare negentienhonderd drie en twintig. Dit jaar circulairde de minister van Binnenl. Zaken en Landbouw nog aan de burgemeesters, dat het aan de rijkscommissie-werkverruiming gebleken is, dat het meer dan eens is voorgekomen, dat overheidsinstellingen, met de bedoeling de nationale nijverheid te bevorderen, opdrachten verstrekten aan Nederlandsche firma's, die zelf echter niet den aan de opdrachten verbonden arbeid hier te lande deden uitvoeren, hetgeen de werkloosheid verminderen zou. Zij betrokken de goederen uit andere landen met lage valuta, al hadden ze hier te lande zelf fabrieken.

Teneinde in verband met het beoogde doel de gewenschte zekerheid te verkrijgen, dat inderdaad de Nederlandsche nijverheid door de gunning bevorderd wordt, verdient het naar het oordeel van genoemde commissie en den minister alleszins aanbeveling, in de leverings- en besteksvoorwaarden een bepaling op te nemen, dat zij, die de bovenbedoelde opdrachten ontvangen, een certificaat van oorsprong betreffende de te leveren of te maken goederen van de Kamer van Koophandel, in welks handelsregister hun onderneming is ingeschreven, moeten overleggen. l'Histoire se repète, nietwaar?

 

A.J.A.C. VAN DELFT

Tilburg, 21 September 1923