CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 22 juni 1929

 

 

Van vroeger dagen 120: Weversliedjes

 

Een jaar of zes geleden werd in nummer 23 dezer artikelenreeks al iets over dit onderwerp geschreven. Toen ontving ik er enkele, doch nu zijn er nog een paar bijgekomen, die ik den lezers niet onthoud, wijl zij uit Tilburgschen weversmond opgeteekend werden. Kunstloos en ongekunsteld klonken ze van weverslippen, terwijl de sulferflitsende schietspoel de maat aangaf. Wie het Duitsche "Die Leineweber" of het Hollandsche "En die linnenwevers hebben zoo een soberen kost" kent, zal er bekende klanken in ontwaren, hoor maar:

 

Eene wever die weeft geheel den dag,

Als hij maar een centje verdienen mag.

 

Refrein:

Hier 'n wip, daar 'n wip, 'n wip, 'n wip.

Haar aan de snaar en aan de wip, wip, wip.

Klein en groot, er zijn nog wevers genoeg.

Haar aan de snaar en aan de wip, wip, wip.

 

Als er eenen wever op de wereld komt,

Is hij negen dagen blind, gelijk een jongen hond.

 

Refrein:

Hier 'n wip, enz.

 

Er had er eens eenen wever patatten gehad,

En van elken patat had hij een drolleken geka(k)t.

 

Refrein:

Hier 'n wip, enz.

 

Wie weet, wanneer eenen wever het het meeste wil?

In Maart, October en April.

 

Refrein:

Hier 'n wip, enz.

 

Wie kan mij het vervolg bezorgen?

 

Een ander liedje, dat vroeger vrij algemeen gezongen werd op de wijze van "De Zwerver" of van "De Rattenvanger", luidt:

 

Weven, maar weven

'k Zeg het gerust,

Weven maar weven

Dat is mijn lust!

Gaat maar de weefstoel

Rik tikke tak!

Dan ben ik aanstonds

Op mijn gemak.

Grillen en muimen

Zet dat op zij,

IJverig werken

Maakt vrij en blij!

Zorgen voor morgen

Zijn er genoeg.

Daarom vol ijver

Van 's morgens vroeg.

 

Refrein:

Ja, spoelen en weven

Met nijvere hand

Dat is steeds mijn leven

Dat is mijn stand.

 

Weven en werken,

Werken is plicht,

Maar christenmenschen

Valt d'arbeid licht!

Werkman en meester

Voor alle twee

Is 't plicht te werken

En zegen mee!

De een geeft aan d'arbeid

De ijverige hand,

De ander de leiding,

Geld en verstand.

Werken is zalig,

't Geeft ieder zijn loon:

En aan den werkman

En den patroon.

 

Refrein:

Ja, enz.

 

Als dan zo vinnig

't Spoeltje daar gaat,

Zie ik in gedachten

Mijn levensdraad.

Hoe lang denk ik

Duurt d'inslag daar?

Dat stuk moet eenmaal

Kant zijn en klaar!

En als dan Sint Petrus

Vraagt: "Wie zijt gij?"

Dan zal ik zeggen,

Hoopvol en blij:

"Ik ben van 't Hoog-Ambacht

Van Sinte Seveer,

Mijn stuk is volweven.

Hier ben ik, Heer!"

 

Refrein:

Ja, enz.

 

Wijst dit liedje op vromen zin en geloovig vertrouwen vol Roomsche blijdschap onzer ambachtslui, er zijn er ook wel uit Tilburgschen mond opgeteekend, die daar verre beneden blijven en geest noch leven verraden. Hoor maar:

 

DRAADMAKERSLIEDJE

Dat we vetzakken zijn, dat willen we weten,

Willen wij weten, willen wij weten.

Want die vetzakken staan overal bekend.

Wij hebben geen muziek of geen piano, ook geen orgel,

Maar wij draaien onze molens door vanaf den vroegen morgen

En met een oprecht gemoed keeren wij des avonds weer naar huis.

Zoo leven wij, zoo leven wij, zoo leven wij,

Alle dagen, alle dagen,

Zoo leven wij alle dagen in die vetzakkerij.

 

DRAADMAKERSLIEDJE

't Is koud, de sneeuw daalt neder,

In die schoonheid en pracht der natuur.

Die sneeuwtjes vliegen als vlokjes,

En, o wat draaien die molentjes schoon.

Die spilletjes piepen als muisjes

Als men daar geen olie aan doet.

Pleizier, pleizier, wij zijn die vetzakken,

Pleizier, pleizier, wij zijn die vetzakken van pleizier.

 

Naast spotliedjes op de wevers, welke uit andere streken bekend zijn, noteerde ik te Tilburg volgend straatdeuntje:

 

Een wevertje wou aan het weven gaan, hali, halo!

Maar onder het weven bleef hij staan, hali, halo!

Want bij het vangen van zijn spoel

Viel er zijn pijpken uit zijn smoel.

Hali, halo!

En in Tilburg gaat dat zoo!

 

Gelijk reeds meerdere uitingen van Tilburgsch volksleven hebben we gemeend ook deze liedjes te mogen geven, al was het maar om te doen zien, dat het geen onnoodige moeiten mogen heeten, welke zij zich getroosten, die werken aan veredeling van den volkszang. Desniettemin stel ik er prijs op de versjes van vroeger tijd zooveel mogelijk te verzamelen. Daarom wordt vrij vanaf deze plaats verzocht mij wel een afschrift te willen doen toekomen van weversliedjes, die door mij niet vermeld zijn en toch te Tilburg "inheemsch" waren.

 

A. J. A. C. VAN DELFT

Tilburg, '29