CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 16 december 1922

 

 

Van vroeger dagen 17b: Koning Willem II (slot)

 

Bosscha vertelt verder dat uit het huwelijk van den Prins van Oranje met Grootvorstin Anna Paulowna vijf kinderen geboren zijn, vier zoons en een dochter. De Erfprins werd eerst op acht en veertigjarigen leeftijd tot den troon zijns vaders geroepen. Zijn leven was tot dien tijd van dien aard geweest, dat hetgeen er zwaks en zondigs in den mensch is, rijkelijk gelegenheid had gevonden om te ontkiemen, terwijl de ontwikkeling der edele bestanddeelen van zijn wezen steeds door ongunstige levenstoestanden tegengewerkt was. Hij had van den mannelijken leeftijd die jaren, waarin de geest het krachtigst is tot oorspronkelijk denken en zelfstandig handelen, doorgebracht onder een wezenlijke voogdij zijns vaders. De groote gedachten, die de ziel noodig heeft om tot inspanning van hare krachten gewekt te worden en de volheid van haren aanleg te voorschijn te brengen, was steeds voor zijnen geest teruggewezen naar de koninklijke loopbaan, die de bestemming zijns levens was, doch waarvan het aanvangspunt in een onzeker verschiet gebleven is tot op het oogenblik, dat het daar was: en toen waren al zijn vermogens voor een nieuwe bezieling reeds te rijp geworden. Arbeidszaamheid in het kabinet had hij zich niet eigen gemaakt: de onrustige gewoonten zijner jeugd waren in hem onderhouden door de behoefte aan beweging, die de drift van zijn bloed en de over-werkzaamheid van zijn hart aan zijn lichaamsgestel gaven. Hij kon zich niet, evenals zijn vader, met kleinigheden overladen, wel was hij ongemeen vlug om enkele hoofdpunten tot een geheel samen te stellen en zich daardoor een volledig denkbeeld eener zaak te vormen.

Acht jaren heeft Willem II geregeerd: zijn koningsweg is een doornenpad geweest. Bij het aanvaarden der regeering had hij een staatshuishouding gevonden met geheim-gehouden schulden overladen, en een volk vol wantrouwen en ontevredenheid. Toen bescheen het licht der openbaarheid de gesteltenis van 's lands geldmiddelen; het crediet van den staat had de schokken van 1848 kunnen doorstaan, in weerwil van een aanzienlijk tekort door buitengewone veiligheidsmaatregelen en stremming in het handelsverkeer veroorzaakt; een nieuwe grondwet zooals de geest des tijds die verlangde, was gekomen. Maar om tot die uitkomst te raken had de Koning een netelige taak gehad onder zelfbedwang en dagelijksche verdrietelijkheden. In het algemeen was hij zuinig op zijn huis- en hofhouding en inzonderheid de tafel muntte meestal niet uit door verscheidenheid van gerechten. Hij wist dat daar over gesproken werd, doch hij deed net om er te guller giften aan de armen door te kunnen schenken. Hij was een plantenvriend, zooals hij ook een dierenvriend was en hij hield er in zijn schitterend gemeubileerde woning naast een plantengalerij ook een schilderijengalerij op na. Bij avondfeesten wist hij met al de innemendheid zijner manieren zijne gasten van het vele moois, dat hem omringde, te doen genieten.

En wat dreef dan den Koning om uit al die heerlijkheid naar het boersche Tilburg te gaan, waar hij in een bekrompen vertrek van een onaanzienlijk woonhuis sterven zou? Tilburg was hem een oord gebleven, waar hij zich gaarne ging ontspannen van de zorg en den dwang, die een Koning omknellen: 't is gebeurd, dat hij daar aangekomen zich een stoel onder den blooten hemel deed zetten en als met wellustige teugen de lucht inademende uitriep: "Hier is het heerlijk, hier adem ik vrij." Zijne ontginningen en aanbouwingen daar hadden gedurende zijn koningschap eene uitbreiding gekregen, alsof hij Tilburg tot de schoonste stad van Noord-Brabant en tot zijne landelijke Residentie wilde verheffen.

Opdat de Koningin hem derwaarts zal kunnen vergezellen, had hij op 13 Augustus 1847 den eersten steen gelegd van een Paleis, waarvan hij zelf de teekening had vervaardigd. Opdat zijne zonen er het jachtvermaak zouden kunnen genieten, had hij aankoopen deels gedaan, deels beproefd. Op zijne kosten was er eene kazerne voor Ruiterij gebouwd, een straatweg door zijne landhoeven aangelegd, een steen- en pannenbakkerij aangekocht om kosten te besparen voor nieuwe gebouwen, en het graven van een kanaal ondernomen, dat zijne nieuwe schepping met Holland zou verbinden.

Zijne bijzondere drijfveeren tot het stichten van verschillende gebouwen werden met telkens verhoogde drift in werking gebracht door het gezicht der zegeningen, die hij daardoor uitstortte in honderden huisgezinnen, zoo te Tilburg als te 's Gravenhage, waar het Willemspark daardoor het aanwezen ontving. Het was hem zoo zeer eene behoefte geworden aan de arbeidende klasse werk te verschaffen, dat wanneer hem voorstellen gedaan werden om uit hoofde van vriezend weer of andere beletselen werkvolk af te danken, hij zonder antwoord te geven met teekenen van onwil zich afwendde, omdat zijn hart opkwam tegen hetgeen hij niet kon ontkennen, dat redelijk was. Die behoefte dreef hem ook in Maart 1849 naar Tilburg. De werkzaamheden aan het kanaal hadden gedurende de onzekerheden van 1848 om redenen van Staatskunde moeten gestaakt worden, doch in November had de Koning een uitstap naar Tilburg gedaan en toen gezegd: "Met het voorjaar moet er weder begonnen worden, de menschen moeten werk hebben." Om die belofte te kunnen volbrengen wilde hij, gewoon uit eigen oogen te zien, zelf zijne bevelen gaan geven. Eene hevige verkoudheid scheen wel bedenking te vereischen; en zijn lijfarts Everard, die hem in de laatste maanden met bezorgdheid had gadegeslagen, ried de reis af, maar noch de waarschuwing, noch eenige beden brachten den Koning terug van zijn voornemen.

Op Dinsdag 13 Maart nam hij afscheid van de Koningin en verliet, vergezeld door zijn Adjudant den Artillerie-overste Jean Philippe Baron De Girard de Miellet Van Coehoorn, ten half elf uur in den morgen zijn paleis en de Hofstad. Van eenig voorgevoel eener nabij zijnde afbreking zijner levenstaak heeft hij geene blijken gegeven. Wanneer hij in den laatsten tijd meermalen, als met een verlangen daarheen, sprak van den grafkelder, waarin zijn vader rustte, voor wien hij steeds een kinderlijken eerbied betoonde, waarin zijne moeder lag ingesluimerd, aan wier nagedachtenis hij met onbeschrijfelijke teederheid gehecht was, dan gebruikte hij uitdrukkingen, waarin zich alleen deze gedachte hooren liet: "Er is ook voor mij geen rust, voordat ik dit aardsche zal hebben afgelegd." Bij het vertrek van den Prins van Oranje, die eene reis deed in Engeland, had de Koning met bijzondere aandoening gezegd: "Ik ben te moede als bij het afscheid van uwen broeder Alexander." Maar ook in dat gezegde sprak een ander gevoel dan een voorgevoel: 't was dat van den vader, die na pas geleden smart angstiger zich vastklemt aan die hij behouden heeft.

Ongeveer een kwartier voor het middaguur kwam het koninklijk reis-rijtuig aan 's Lands Werf te Rotterdam. De Koning wenschte daar een stoomjacht te bezichtigen, dat hij had doen bouwen, en had zijnen adjudant Jonkheer Johannes Gerrit Willem Merkes Van Gendt met het bericht zijner komst derwaarts vooruit doen reizen. Uit het rijtuig getreden, het hoofd gedekt met de hem eigene ronde muts en een grooten grijzen mantel met een rood snoer aan den hals vastgehecht om de schouders geslagen, deed hij zich terstond door den Kapitein-ter-zee directeur der Marine te Rotterdam Quirijn Maurits Rudolph Ver Huell naar het jacht geleiden. De wind woei stormachtig uit het Noord-Westen en joeg nu en dan eene regenvlaag in schuinsche richting met kracht neder. De toegang tot de drijvende kap, waarin het stoomjacht te water lag, liep over een vlot, waarheen langs een trap van zes treden moest worden afgeklommen en nauwelijks heeft 's Konings rechterhand de trapleuning gevat of een windval slingert den mantel om den gespoorden voet, die gereed is af te treden, een struikeling, een val, en ijlings stuiven Merkes en Coehoorn, gevolgd door wie in de nabijheid waren naar beneden, en richten hunnen geliefden meester weder op, die na een eenvoudig "het is niets, ik dank u mijne heeren" met een vasten tred zijn gang hervat. Het jacht wordt bezichtigd van buiten en van binnen. Bij die bezichtiging, en gedurende een weinig toevens bij het vuur in een vertrek van de werf, kon eene versnelling der ademhaling en het gevoel van pas ontstane pijn niet verborgen blijven, ofschoon een dringend verzoek om geneeskundigen raad in te nemen werd afgewezen met de woorden: "Ik gevoel mij wel. Ik verlang niets. Ik dank u." De reis werd voortgezet in een stoomboot tot Geertruidenberg, doch van nu aan werd de Koning meer stil en afgetrokken, het rijtuig, waarin het laatste gedeelte der reis volbracht werd, moest tegen gewoonte dicht gesloten worden; in een hoek gedoken en in zijn mantel gewikkeld reed hij Tilburg binnen, dat als in vlaggen gedost, met bevreemding het welkomstgejuich der aan de deuren verzamelde huisgezinnen niet zag beantwoorden met den minzamen knik die ieder kende, zegt Bosscha.

Wanneer de Koning te Tilburg verwacht werd, verbeidde hem altijd voor zijne eenvoudige, bijna geringe woning eene gemengde menigte, waarvan de hoofdgroep bestond uit de gebrekkigen, die hij deed verzorgen, en uit grijsaards, vrouwen en kinderen van de met werk en onderstand beweldadigde huisgezinnen. Van velen kende hij de namen en de levensgeschiedenis. Dat gezicht bracht altijd een kinderlijk genoegen bij hem te weeg en ook toen hergaf het hem de gewone levendigheid. Weder knikte 't hoofd en groette de hand; het nieuwe Paleis, dicht achter het woonhuis gelegen, werd terstond bezocht en het bevel gegeven, dat daar den volgenden Donderdag de maaltijd zou gehouden worden. De avond ging voorbij zonder dreigende verschijnselen, maar 't was de avond van den laatsten werkzamen levensdag van Willem den Tweede. Die dag was daarin aan de vorigen gelijk geweest, dat de drie onderwerpen zonder wier behartiging niet licht een voorbij ging, hem ook nu hadden bezig gehouden: werken van barmhartigheid, de verdedigingskracht van het Vaderland, en de kunst der schoone vormen. Voor de afreize had hij nog eene beschikking van menschlievendheid genomen, op den weg naar Rotterdam een betwist stelsel van landsverdediging besproken, en op de stoomboot een schilder ontdekt hebbende had hij dien in zijn paviljoen genoodigd, zijn schetsboek bezichtigd, hem verzocht eenige omtrekken in potlood te teekenen, en den wensch geuit eene schilderij van hem te ontvangen.

Doch ofschoon het gevaar niet zichtbaar was, de val te Rotterdam en de guurheid van het natte voorjaarsweer hadden de koortsige aandoening verergerd, die reeds voor de afreize was waargenomen en een begin van hartklopping dreef den lijder eer hij zich te slapen ging leggen uit het verwarmd vertrek, waar hij den avond had doorgebracht, naar den tuin om verkoelende lucht in te ademen. Toen legde hij zich in zijne kamer op zijn open veldbed neder, en adjudanten, kamerdienaars, allen begaven zich ter ruste. Doch de laatste der daden en natuuroorzaken, waardoor Gods raadsbesluit over het leven van Willem den Tweede stond voltrokken te worden, hadden hare werking gedaan. Nauwelijks waren twee uren na middernacht verloopen, of de stilte der rust werd plotseling vervangen door een tooneel van schrik en doodsgevaar.

Eene bezetting op de organen der ademhaling had den Koning aangegrepen: in doodsbenauwdheid wrong zich de lijder in de armen zijner toegesnelde dienaren, de levensadem scheen voor altijd te zullen verstikt worden. Eene aderlating met spoed bewerkstelligd bracht echter verademing te weeg en de lijder aldus verlicht en onbewust van het gevaar, waarin hij verkeerde, wachtte herstelling van de stipte toediening der met zorg aangewende middelen. Nog zette hij zich den volgenden morgen tot het afdoen der dagelijks voorkomende zaken, die zijne beslissing behoefden. Over de verdediging des lands waren eenige stukken ter overweging mede genomen: hij gaf zijne meening te kennen, dat de verdedigbaarheid der Linie van den IJssel nauwkeurig moest worden opgenomen. Hij kon zich niet vereenigen met het stelsel van defensie, waardoor die rivier bij een buitenlandschen aanval van den vijand zou worden prijsgelaten, maar hij wenschte door een krijgskundig onderzoek de toepassing van eenzijdige beschouwingen voor te komen. Dit was de laatste staatsaangelegenheid, waarover Willem de Tweede eenig oordeel heeft uitgesproken. Men drong hem zijne gedachte tot zijn eigen toestand te bepalen. Een aantal parketten uit 's Hage aangebracht, werd zorgvuldig aan zijn oog onttrokken, de volkomenste rust voorgeschreven. De lijfarts Everard, naar Tilburg gesneld, gebood alle gelegenheid tot spreken voor den lijder af te snijden. Een nieuwe aanval van benauwdheid, door een nieuwe aderlating in hare doodelijke werking gestuit, verdoofde de overgebleven veerkracht van den geest. De Koning had opgehouden te leven, de mensch ademde nog. Eene gedurige afwisseling van ziekteverschijnselen kenmerkte de twee volgende dagen, van koorts of huisuitwaseming, van belemmerde of ruimere ademhaling, van hoest en spanning en hartklopping, of oogenblikken van rust en sluimering.

In den morgen van Vrijdag, den zestienden, ten zeven uur, was de toestand zorgelijk. De lijder gevoelde het en gaf met groote kalmte aan Everard te kennen, hoeveel de toegenomen moeilijkheid der ademhaling het toeliet, dat hij zijn verscheiden als nabij beschouwde. Kortstondig echter was dit gevoel, en twee uren later week het geheel. De Koning scheen te herleven, stond op van zijn legerstede, gebruikte eenig versterkend voedsel, zag met blijmoedigheid maar zonder buitengewone aandoening zijn zoon Prins Hendrik, wiens plotselinge komst men geschroomd had hem te melden; bij de geneesheren ontstond de hoop, dat in de voorbijgegane koortsverheffing de ziekte hare beslissende wending genomen had tot een verblijdende uitkomst. Doch het hart, het orgaan, dat meer dan eenig ander gevoelig is voor den symphatischen invloed van ieder lichaamslijden, in den ziektetoestand verkeerende, ging voort, en met verhoogde werking, de levenskrachten te verslinden, die de borstbeklemming had overgelaten.

Gedurende den dag echter hield de schijnbare beterschap: men vreesde het meest, dat de koorts met vernieuwde hevigheid tegen den nacht zou terugkeeren. De Koningin door angst gejaagd op de tijding van den vorigen dag, kwam in den avond te Tilburg, maar mocht alleen in een aangrenzend vertrek de dierbare stem hooren: de geneesheeren oordeelden het gevaarlijk door het gezicht van de onverbergbare smart der beminde Vorstin de aandoening van den koninklijken lijder op te wekken. Vruchtelooze voorzorg! IJdelheid van menschelijke pogingen! De koorts keerde niet met vernieuwde kracht, en de slag trof niet te min. In den nacht te één uur verheft zich de hartklopping, alle middelen om die te stillen zijn vruchteloos, de benauwdheid neemt toe, de Koning springt op van zijne legerstede zijn lijfarts in de armen en wordt in een ziekenstoel neergevleid, daar zinkt de laatste kracht weg en houdt het hart op te kloppen. Het was vijf minuten voor drie in den morgen van Zaterdag, den 17en Maart 1849, toen Willem II de eeuwigheid is ingegaan.

Zijn nieuw paleis heeft hij nimmer betrokken. Het werd door de koninklijke familie aan de stad ten geschenke gedaan onder voorwaarde dat het Rijks H.B.S. zou blijven, terwijl 25 jaar na zijn dood het monument hoek Zwijsenstraat-Paleisstraat onthuld werd ter herinnering aan de plek, waar Willem II gestorven is.

 

A.J.A.C. VAN DELFT