CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - woensdag 8 mei 1929

 

 

Van vroeger dagen 113: Van alles wat 2

 

We hebben al heel wat aftelrijmen en kinderliedjes bijeen kunnen brengen. Toch zijn we nog niet "tenende". "Ge hèt bekaant de helft" schreef er een. 't Is dus aan hem de andere helft te completeeren, nietwaar? Mijn aandacht werd nog gevestigd op "het bikkelen", en ook op "pieperke doen". Zoo noemde men aan den Heikant het verstoppertje spelen, terwijl men op 't Korvel daartegen zei "gehooretje doen" of kortweg "horetje".

 

Begonnen de kinderen te spelen, dan klonk het:

     Vinger in den hoed,

     Wie mee en doet.

 

Bij het aftellen, wie "het zijn zal", werd o.m. opgedreund:

     Om, bom, bari,

     Februari,

     Maart, April,

     Kies maar wie je kiezen wil.

 

Of wel:

     Achter het gordijntje,

     Lag 'n half centje,

     Moeder, krijg 'k er ook wat van?

     Neen, want jij hebt kwaad geda(a)n.

 

Ook het bekende stafrijm (alliteratie) klonk hier met de woorden:

     Wie wil weten, waar wij wonen,

     Want wij wonen wonder wijd.

     Wie wil weten, wat wij weven,

     Want wij weven witte, wollen wanten.

 

Het liedje voor het spelletje "zakdoekleggen" werd als volgt door een lezer gecompleteerd:

     Zakdoek leggen, niemand zeggen,

     Ik heb 'm den heelen dag bewaard.

     Twee paar schoenen heb ik gespaard,

     Een van stof en een van leer,

     Hier leg ik mijn zakdoek neer.

     Neer - neer - neer.

 

Een rondedans-liedje klonk volgenderwijs:

     Keerman help ons keeren,

     Wij keeren heel den dag,

     Wie zal onze keerman zijn?

     Dat zal zijn, Rozemarijn,

     Dat zal (naam noemen) zijn.

Dit gebeurde totdat allen "gekeerd" waren.

 

Een lieve lezeres liet lichtelijk lucht aan ontstemming, omdat de jongensspelen zoo'n ruime beurt in het geschrevene gekregen hadden, "alsof de meiskes vroeger niet meetelden". Nou, en of! Vroeger telden ze stellig meer mee dan tegenwoordig! De emancipatie heeft menige vrouw dermate "vermannelijkt", dat de mannen goed op d'r tellen moesten passen "om niet onder den voet geloopen te worden". De zucht tot zelfbehoud in het openbare leven dwingt soms de vrouw niet meer met diezelfde onderscheiding en toewijding te behandelen waarop 'n vroegere generatie "het zwakke geslacht" aanspraak liet maken.

"Om weer in de gratie te komen" laten we "achter mekaarre" enkele rijmpjes volgen, die bij het touwtje springen gezongen werden.

 

     Keesje kom je eten?

     Raad eens, wat we eten!

     Zuurkool met spek.

     Hoeveel schijven lus je?

     Twee - vier - of zes.

 

     Mama sjuule van de oelosjee,

     Efi ganse akandee,*

     Mama sjuule van de danslokaal,

     Extra Mama, extra Ma.

 

* Welk taaltje die eerste twee regels moeten voorstellen, is me niet bekend, doch zóó werd het gezongen.

 

     Meisje mag ik met U verkeeren?

     Dan zal ik U de polka leeren.

     Nee, mijnheer, ik dank U zeer:

     De polka is geen mode meer,

     En dan heb ik nog een man,

     Die me de polka leeren kan.

     Polka hier, polka daar,

     Jongen, leer me de polka maar.

 

Opmerkelijk is, dat de Tilburger in zijn uitspraak vaak ruzie heeft met de a en de aa, evenals de Oosterhouter bijv. met de h. Doet deze "ooi in een okje van et ondje", terwijl hij 'n "haas" bij het kaartspel op tafel gooit en een lap met de "hel" uitmeet, gene spreekt "laand" voor land, van Jan Arts als hij Aarts heet, en zegt Jan van de Paas tegen Jan van de Pas. Juffrouw Antje heet Aant, terwijl het vraagwoord "nietwaar" verkort is tot "war".

 

Levendig kan 'k me voorstellen, dat er lezers der laatste opstellen geweest zijn, die zich afgevraagd hebben: "Waartoe werd en wordt dit alles genoteerd en gereleveerd?" Het antwoord op deze vraag is te vinden bij Joan. VII 12 in de woorden: "Verzamelt de brokkelingen, die overgebleven zijn, opdat er niets verloren ga." (Colligite que superaverunt fragmenta ne pereant.)

 

Aangenaam is het mij ook hier de aandacht te kunnen vestigen op een boek, waarvan het eerste deel dezer dagen verschenen is te Antwerpen en uitgegeven met "de ondersteuning van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden en de universitaire stichting te Brussel" door "De Sikkel". Het is geschreven door Jozef Cornelissen en getiteld: "Nederlandsche Volkshumor op stad en dorp, Land en Volk". Het bevat een verzameling spot- en bijnamen, spotrijmen, spotvertellingen, volksetymologische sagen, spreekwoorden en zegswijzen, enz. Wie er belang in stellen, kunnen het vinden in de R.K. Openbare Leeszaal in de Willem II straat alhier. Daarin zal men heel wat verschillende steden en dorpen verzameld vinden, en men zal er tevens uit zien, dat talrijke tijdschriften bijdragen naast kleine en grootere boekwerken van verschillende schrijvers reeds in vroeger dagen verschenen, die alle min of meer uitvoerig de onderwerpen behandelen, waaraan wij ook eens voor Tilburg aandacht meenden te mogen wijden.

 

A.J.A.C. VAN DELFT