CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 25 juni 1927

 

 

Van vroeger dagen 77: De Hasseltsche kapel

 

Aan de Hasseltstraat staat een kapel, wellicht het eenige historische gebouwtje in de gemeente. Doordat een laag portland de oorspronkelijke bouwvormen verbergt, is de tijd harer bouw moeilijk te bepalen. (Einde 15e of begin 16e eeuw?) Rondom de kapel werden in 1524 boomen geplant. In het torentje hangt een klok met dit opschrift: "Maria is mijnen naem. Jasper Moer Maeckten mij int jaer ons Heeren MCCCCCXXXVI" (1536). Zeer waarschijnlijk stond de kapel ter bediening van den pastoor van Tilburg, maar onder een apart bestuur. Uit de rekening der kerkmiddelen van 1613-1614 blijkt, dat zij haar eigen provisors had.

Bij de overgave der kerken aan de Hervormden heeft zij hetzelfde lot gedeeld, doch werd niet ter uitoefening van den godsdienst gebruikt. Het bleef een gemeentegebouw. De gemeente liet het onderhouden, omdat er een uurwerk en een klok aanwezig was, die tot groot nut der bewoners van de Hasselt waren. Immers, we lezen, dat "in 't Capelletje staande omstreeks drei quartier vers van de groote kerck op den geheugte genaamd de Hasselt is een toorentje, waarin een horlogie (uurwerk) en klockeslag. Die klock is door de verre uitgestrecktheyt des Dorps van seer veel gemack en nut en ook in voorvallen van brant off andersints was het trecke van dit clock seer nootsakelijck".

In 1743 moet het gebouw er treurig uitgezien hebben. 't Wordt zóó beschreven: "Ende nu het toorentje door de tijd seer bouwvallig is geworden ende het capelletje dackeloos en seer slegt in sijn mueren soodanig dat 't genoegsaem op 't omvervallen staat, en te gelijck dan het toorentje meede omver moet vallen het geene door 't Capelletje noch ondersteunt wort." Deze droeve schets werd gegeven in een suppliek, die Drossaert en Schepenen "der Heerlijckheijt van Tilborg, quartier van Oosterwijck, Meijerije van 's-Bosch aan de Ed. mo. Heeren Raden van Staten der Vereenigde Nederlanden" zonden. Het bestier onder Hervormd bewind was dit oord ongunstig gebleken.

Er moesten dus reparaties geschieden. Toen de regenten de kosten kwamen opnemen, schoot wellicht een hunner de onzalige gedachte te binnen, dat "men Torentje en Capelle soude van wege de gemeente konnen repareeren en optimmeren tot een wolle weverswoonhuijs". Dit idee werd in 1743 verwezenlijkt en de kosten verkeerden in een "kleijne revenue" voor 't gemeentebestuur. Er was niet voldoende piëteit voor de plaats, waar menig Ave Marijken tot O.L. Vrouw gestierd was, en welke daardoor toch zekere wijding had gekregen. De vrome stilte binnen deze muren had plaats gemaakt voor het eentonig geklikklak van 't weefgetouw, waaraan de arme wever z'n "Geen geld, geen brood, och Gottegotte God" kreunde, terwijl de kleine in de wieg een keel opzette of moeder-de-vrouw haar sober eetgerij rammelend beredderde.

De reparatiekosten beliepen de belangrijke som van 720 gld. 21 st. Ter bestrijding der kosten werden de boomen erbij staande verkocht voor 320 gld., 6 stuivers en 4 penn. Volgens de gemeenterekening was in 1754 huurder Laurens Jonckers, tegen een prijs van f 16,-. In 1794 was de huur f 34,50, doch toen was de vernedering van 't genade-oord welhaast tot onteering overgeslagen: men had er een herberg van gemaakt. En als men het legendarisch vertelsel van oude menschen gelooven mag uit de Hasselt, zou in de kapel, ooit voor danszaal gebruikt zijnde, iemand door een onzichtbare hand een klap gekregen hebben. 't Laatste is niet onmogelijk, doch zoo iets groeit gemakkelijk tot een verdichtsel uit in 't brein van menschen, die respect hebben voor 't heilige.

Toen op 't einde der 18e eeuw zooveel in de Staatsorde gewijzigd werd en in Brabant de invloed der protestanten luwde om weer rechten aan de katholieken langzamerhand te hergeven, keerde ook het lot der Lieve Vrouwe-kapel ten gunste. In 1796, den 22 Februari, werd te Tilburg een "Corporeele Vergadering" gehouden (in 't 2e jaar der Bataafsche Vrijheid) onder voorzitterschap van J. Verbunt, "Loco-drossard", waarin "aan de Leeden werd voorgedragen het verzoek van eenige burgers en ingezeetenen van de Haartgangen de Hasseld en Hoeve ..... om de Hasseltsche Capel weder als in oude tijden voor een Godshuys te moogen gebruiken". Het besluit was, dat men afzag van het recht om de kapel "en bijbehoorende Erven" ten behoeve der gemeente te verhuren, "mits den Eijgendom aan dezelve blijve"; zij, die 't gebouw voor een godshuis zouden gebruiken, moesten het ook in behoorlijke reparatie onderhouden en het "in cas van verlaating" weer in den staat gelijk het toen was, aan de gemeente opleveren. Men ging hiermede accoord en daags vóór den 1en Mei, op 30 April 1796, staat in een oud boekje van inkomsten en uitgaven triomphantelijk aangeteekend: "het beeld van de Alderheyligste Maget ende Moeder Godts Maria geheel Triumphant gebragt in de Hassseltsche kapel tot een algemeene blijdschap van de Rooms gesinde inwoonders van Tilburg". 'n Blij herleven na een bangen wintertijd van gedwongen stilte.

Den 11en Mei 1796 werd weer een corporeele vergadering gehouden onder A. van der Willigen, waarbij een der agendapunten was "off de vergadering niet zoude kunnen goedvinden om de ingezeetenen van de Hasselt te permitteeren de binnen muuren uyt de Capel te doen breeken, de steenen en 't verdere daarvan komende tot Reparatie te Employeeren, en wanneer die weder aan de gemeente mogte komen, dezelve volstaan konden met die in den staat, zooals dan zal zijn, over te geeven". Dit werd goedgevonden, "mits den overschot van houtwerk voor den Grooten Armen blijven". Een acceptabele voorwaarde, waarbij nog kwam, dat de "Capel niet anders dan voor Bedehuis geëmployeerd mogt worden". Toen men dus zoover was, moesten weer verschillende voorwerpen, die daar pasten, worden aangeschaft. Daarom is genoemd oud boekje zoo merkwaardig in de vermelding der uitgaven. Op 28 April 1798 is aan Gijsbert Jansen betaald voor eenen tinnen kelk 3 gld. 0 st. 0 penningen. Den 6 Junij van dat jaar idem 38 gld. en 3 stuivers voor "eenen manipel, eenen gewijden steen, casuijvel, alb en andere ornamenten". Hieruit zou men mogen besluiten, dat het de bedoeling geweest is ook het H. Misoffer daar te doen opdragen. Of dit geschiedde is mij niet bekend.

Ook Napoleon's heldenfiguur verschijnt bij de geschiedenis van dit eenvoudig gebouwtje nog, als we in Maart 1811 ter gelegenheid van de geboorte van het zoontje van Keizer Napoleon, den "Koning van Rome", onder de uitgaven vermeld vinden: "op ordonnantie van den Maire (burgemeester) alhier voor 3 schofluijden ter eeren van den jongen koning van Romen betaald 0 - 4 - 0" (= 4 stuiver). Al was er in den Franschen tijd veel armoe, toch werd er nog geofferd, soms zelfs mild. Zoo wordt in 1812 "een vrijwillige gifte ontvangen van 50 guldens onder conditie dat hiervoor moesten twee zilvere kroonen tot cieraad voor het beeldt van de Moeder Godts en haar kindeken". De kronen werden gemaakt door Johann van Geemert en kostten f 55,-.

Sinds behield het kapelleke zijn eenvoudig aanzien. Van verval kon geen sprake meer zijn. Integendeel. De Tilburger eert het als iets, dat hem dierbaar is en de talrijke ex-voto's, die de wanden sieren, getuigen van de vele hartewenschen, die hier ten hemel gestierd zijn. Tot op den dag van heden is de Hasseltsche kapel een zeer in eere staand bedehuis, waarheen vooral in de Meimaand talrijke geloovigen van des morgens zeer vroeg tot den avond optrekken.

 

Tilburg's uiterlijk wordt langzaam maar zeker sloopend herboren - en dat is noodig en nuttig. Doch die wedergeboorte mag niet worden een negatie van het oude. Er dient gewaakt voor het behoud van karakteristieke oude naast krachtigen strijd voor nieuwe eigen schoonheid. Wat zal er weldra van het typische Tilburg overblijven, als we de Hasseltsche kapel met hare landelijke omgeving zouden zien verdwijnen, opgeslorpt door de moderne woningcomplexen, beelden van den jongsten tijd? Die nieuwe wijken, welke tijdens en ten deele nog na den laatsten financieelen bloeitijd ontstonden. Beschermend het schild geheven over het weinige oude, dat Tilburg bezit. Hier kan "Monumentenzorg" goed werk doen door te ijveren voor het behoud der kapel-met-entourage. Die dorpsche omgeving, de "spuul", den plas, waarin de wol gewasschen werd, stukken gespoeld, door de huiswevers en hun vrouwen. Een mooie poel, begroeid, bekroost, met zijn biezen en waterplanten, heeft iets landelijks rustigs in deze woelige fabrieksplaats. De jachtende twintigste-eeuwers kunnen hier naast innerlijken vrede uiterlijke rust vinden.

 

A.J.A.C. VAN DELFT

Tilburg, Juni 1927