CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 27 april 1929

 

 

Van vroeger dagen 111: Spreektaal

 

Het geven van scheld- of bijnamen is iets dorpsch, dat hier geleidelijk verdwijnt, al vindt men in den volksmond er nog heel wat terug. Een onschuldig iets is bijv. het gezegde van een wever: "Ik werk veur de Wuw", waarmede een firmanaam aangeduid wordt, die begint met "Weduwe N.N.". Zulke kennen de Tilburgers natuurlijk nu direct meerdere.

Dat de Tilburgers als verzamelnaam een minder kies woord als "Kruikezeikers" te accepteeren hadden, evenals de inwoners van Goirle "Ballefrutters", die van Waalwijk "Rijstbasten", die van het voormalige Besoyen "Kaaischeiters", die van Drunen "Mosterdpotten", die van Helmond "Kattendonders", die van Veghel "Kalveren", die van Erp "Beren", enz. is bekend. De afkomst is meermaals wel terug te vinden, en voor Tilburg is het een reeds meermalen ontleende eigenaardigheid, die verband houdt met het bezigen der menschelijke urine voor het textielbedrijf. Een eerenaam alzoo!

Men spreekt hier van "de rooi harten", daarmede bedoelende de Paters van het Missiehuis van het H. Hart aan den Bredascheweg, die een rood hart op de zwarte soutane dragen bij officieele gelegenheden.

Als men het St. Josephstudiehuis der Paters van Mill-Hill aan de Tongerloosche Hoefstraat wil aanduiden, en ook wel als men de bewoners van dit huis bedoelt, spreekt men van "de rooi pannen". Men weet dat dit gebouw met roode pannen gedekt is.

 

We willen nog wat taalkundige opmerkenswaardigheden aanduiden.

- "Ge kunt er wat mee bezoeken" wordt gezegd om aan te duiden, dat men veel moeilijkheden en trubbel ergens mee ondervinden kan.

- "Hij heeft er ook een eike bijgeslagen" wil zeggen: Hij heeft er zich ook mee gemoeid. "Hij heet er 't zijne bijgedaon."

- Iemand "is zoo hard als een spijker op zijn kop" als hij heelemaal niets heeft; als hij in geldverlegenheid zit.

- Dat iemand "te stom is om voor de duvel te dansen" kan moeilijk als eeretitel aangemerkt worden. Evenmin is 't vleiend te hooren, dat hij "rèrt als een waterhoentje".

- Als een concurrent om zeep gaat, "groeien de anderen er een hand spek in", wil zeggen, dat zij er leedvermaak door ondervinden.

- "Hij heeft een knuppel ingeslikt" zegt men van iemand, die overdreven recht en stijf loopt.

- Zij is er goed "aan" bekend zegt men in plaats van: zij is er goed mede bekend.

- "Wè is dè keind toch aongehaold mej bukpènt" beteekent dat een kind telkens aan buikpijn onderhevig is.

- Ze zijn 't loon aan 't "afsteken" wil zeggen verminderen.

- "As 't was da (indien) 'k ne vent kos kreijgen, dan liet ik munne negotie vaoren." Dreef ik geen handel meer.

- "'k Heb 'm uitgeduid, wa'k wó." 'k Heb hem uiteengezet en verklaard, wat ik wenschte.

- Een broek wordt ook hier evenals in meerdere streken wel een "boks" genoemd.

- "Van eigen moet 't hebben": Van je familie kun je onaangenaamheden verwachten.

- "'k Wou die duif gaar veur geen geld kwijt." Gaar wil zeggen heelemaal (niet).

- "Ik heb 't er niet groot op": Ik ben er niet op gesteld. Of: Ik ben er bang voor.

- "Hij hee z'n ègen tekort gedaon." Hij heeft zich gezelfmoord.

- Mijn man wordt "los van kop": Hij wordt kort van memorie. Hij wordt kort van geheugen.

- "Wat een renewaotie": Wat een verwoesting.

- Een "persekuusie" is narigheid.

- "Wanneer komde oew schaoi ies terughaolen?" vraagt de eene buurvrouw aan de andere, bij wie ze op visite geweest is, om aan te duiden, dat zij de andere terugverwacht op de koffie of op bezoek. Antwoord: "Naa nie, mèr mèrege."

- "Hij wit nie, waor het schaait" wil zeggen: Hij weet niet hoe de vork aan de steel zit; hij weet niet hoe de zaak in elkaar zit; hij is in de war.

- "Er werd nogal hard gestemd" betekent: Er werd luid gesproken.

- "Toe hierentoe." Tot hier toe.

- "Sommedeene": zoo meteen; aanstonds.

- "Dat staat vreemd verschoren" beteekent: Dat doet voor de toekomst vreemd aan.

- "'n Schopping" is een schuurtje; een "zeisie" is een zeis; een "lózie" een horloge.

- "Dat hij niet praot, vringt me" wil zeggen: Het doet mij leed, dat hij niet tegen mij spreekt.

- Een "vringer" is een doordrijver, een dwarszitter.

- Een "bamboezjoer" is 'n fuifnummer, 'n lefmaker.

- "Iemes" beteekent: iemand. "Niemes", dit is niemand.

- "Ievraand" wil zeggen: ergens. "Nievraand" beteekent: nergens.

- "Ergeraans" wil ook zeggen: ergens. "Nergeraans" (men zegt ook "nergeraand") beteekent: nergens. Zelfs hoort men gecombineerd zeggen: "ievraand ergens".

- "Somènketaje" hoort men, alsof het één woord was, gebruiken in den zin van: soms; zoo te eniger tijd; als het gelegen komt.

- Een "stoeper (stuper)" is een helper, een bijwever. Men spreekt ook van "stoeperen (stuperen)" in den zin van: iets in 't ruwe bijwerken, opknappen.

- "In 't schop op 't schoor leej de schup en de reif" wil zeggen: In het schuurtje (of in een bijgebouwtje) op de zoldering ligt een schop en een hark.

- Een geit wordt "op de tuyer gezet". Dit is zij wordt aan een touw, verbonden aan een paaltje, op een stukje grasland te grazen gezet.

- "Hij is van zunnen tel" wordt gezegd van iemand die suf is.

- "Hij heeft ze niet alle vijf" past voor iemand die "getikt" is; die niet wel bij 't hoofd is.

- Het werk is "terouwste klaor" wil zeggen, dat het bijna voltooid is.

- Ik "schat" niet dat hij thuis is, beteekent: ik veronderstel enz.

- "Prulderij" is waardelooze rommel; een "knip" om z'n ooren is een klap; "grof geld" verdienen wil zeggen: veel geld verdienen; ik kan het niet "gebeteren" wil zeggen: ik kan er niets aan doen.

- Na flink mopperen "kwam er garen op de klos" wil zeggen: toen werd er afgewerkt.

- "Ik heb m'nnen grootsten korst brood gegeten" zegt iemand, die aan wil duiden, dat hij reeds op jaren is.

- "Zoo ze leven, sterven ze", zei een levenswijs vrouwke op het hooren van 't tragisch einde van een smokkelaar en dronkaard.

- "Wil ik je eens stuperen?" vraagt de eene jongen, die den ander bijv. bij het overklimmen eener beschutting behulpzaam wil zijn.

- "Die dienstmeid zal daar geen zak zout opeten" zegt men om aan te duiden, dat zij er wel niet lang in dienst zal blijven.

- "'t Ies goed dè 'k nie thues was, aanders ha'k 'm iets bijgelicht": 't Is goed, dat ik niet thuis was toen hij kwam, anders zou ik hem eens terdege de waarheid gezegd hebben.

- "Hij zou wel stront uit een hekel likken": Hij is een krentenkakker. Hij is zuinig op het gierige af.

- "Hij heeft den kastelein nagemeten" zegt men van iemand, die te veel gedronken heeft en daarna gebraakt.

- "Dat is van de vliegen naar de blindazen" wil zeggen: Dat is van den regen in den drop. Ook hoorde ik hiervoor: "Het is van pissebed op kakkebed."

- "Dat vrouwtje zou wel op 'n stuivertje kakken" zegt men schertsend, waar een meer beschaafde spreekt van "Hemmetje raak m'n rokje niet".

- "Poppekastmaken" beteekent: ruziemaken, noodelooze drukte, misbaar, vertoon maken.

- Hij stak niet onder stoelen of banken, dat hij "ook wel eens neven 't potje gepist had" en drukte dat uit door te zeggen: "Ik heb ook wel eens over geploegd laand geloopen."

- Een meisje, dat wat los van zeden is, noemt men "een meisje dat te los is", terwijl men een flink, niet preutsch meisje "een losse meid" noemt.

- "Hij ligt op rekstrooi" wil zeggen, dat iemand in financieele moeilijkheden verkeert en nog tracht zijn zaak zoolang mogelijk gaande te houden.

- "Iemand in de pint doen" wordt wel gebruikt om uit te drukken, dat men hem bedotten wil, of dat men hem dronken wil maken. Het zou eigenlijk beduiden: Iets van hem in een pint (potje) doen om hem daardoor van pijn af te helpen.

- "Als het geluk voor de dommen was, zou de wereld veel gelukkiger zijn", zei een moeder die haar dochter het vrijen (en trouwen) wilde ontraden, en er ten overvloede nog aan toevoegde: "Zoolang ze vrijen, zijn het minnebroeders, doch getrouwd worden het kruisheeren." En de vader wist ter aanvulling: "Zit de vogel in de kooi, dan fluit de vogelaar minder mooi." Pater Poirters zei op rijm:

     Als de bruid

     Is in de schuit,

     Lief schippertje dan is 't vleien uit.

 

Hiermede zijn we door het ruwe tot wat beschaafder uitdrukkingen gekomen. Hoewel het repertoir nog lang niet uitgeput is, zullen we het hierbij voorlopig laten, tenzij er lezers zijn, die mij nog zóódanig interessante uitdrukkingen of zegswijzen mededeelen, dat zij werkelijk het vermelden waard geacht moeten worden.

 

(Wordt vervolgd)

 

A.J.A.C. VAN DELFT

Tilburg, April 1929