CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 4 december 1920

 

 

7. Weefgetouwen en werkdieren in 1814

 

In een vroeger artikel wees ik er op, hoe in den Franschen tijd talrijke tabellen betreffende bevolking, hygiëne, beroepen en bedrijven, handel en fabriekswezen, gemeente-inkomsten en -uitgaven, armwezen en liefdadigheid door de ambtenaren met bekwamen spoed moesten worden samengesteld, teneinde den heerscher van dienst te zijn. Zij lichten ons thans nauwkeurig aangaande dien vervlogen tijd in. Terloops vermeldde ik toen ook, dat het bedrijf van Diepen-Jellinghaus & Cie in 1833 door een stoomwerktuig gedreven werd en die van P. en H. Vreede en G. Bogaers en Zn. door paarden.

Het toeval, dat zooveel beheerscht in het leven, is ook ditmaal me ter wille geweest. Zoekende naar industrieele geschiedenis, kwamen me van die befaamde tabellen van den Franschen tijd in handen, zijnde: "Naamlijsten dergenen, die wolle Getouwen hebben, zomede die trekpaarden en ossen houden in den Haartgang van ..........". Achtereenvolgens komen dan aan de orde de onderscheidene haartgangen (haartgang is herdtgang, was: gehucht) van Tilburg, zijnde in de 16e eeuw, volgens het proefschrift van dr. B. Dijksterhuis een elftal nl.: Corvel en Laar, Oerle en Broekhoven, Berckdijk, Reijdt, Hasselt, Stockhasselt, Heijdsijde (d.i. West- en Oost-Heijkant), Hoeven, Loven, Veldhoven en de wijk Kerk en Heuvel. In de 19e eeuw was dit aantal reeds tot 14 wijken geklommen, wier officieele benaming toen aan de oude ontleend was.

De vorm van het tegenwoordige Tilburg wijst er op, dat deze herdtgangen op zichzelf staande gehuchten zijn geweest, waarvan de meeste door toeneming der bevolking wel aan elkaar zijn gebouwd, maar waarvan nog maar enkele onmerkbaar in elkaar overgaan. De wijk Kerk en Heuvel, van oudsher de dichtstbevolkte, vertoont het meest karakter van stad, terwijl de andere deelen het karakter van dorp nog niet geheel verloren hebben, zegt Dijksterhuis terecht.

 

Hieronder stelde ik een achtkolommige tabel samen die onder 1 de namen der haartgangen vermeldt; onder 2 het aantal huizen, waar toentertijd hetzij een of meer weefgetouwen of werkdieren aangetroffen werden; 3 geeft het aantal groote getouwen voor wol, die in gebruik waren, terwijl 4 het aantal groote wollen getouwen geeft, dat buiten werk was; kolom 5 geeft het getal kleine in gebruik zijnde wollen getouwen en 6 het aantal soortgelijke die buiten werk waren; kolom 7 vermeldt het aantal werkpaarden en 8 dat der ossen.

 

 

 

Het Goirke zoekt men in deze tabel tevergeefs. Het volledige aantal huizen van het Tilburg van 1814 is hier niet vermeld, doch de naamlijst geeft enkel die huisingen, waar men weefgetouw of werkdier telde. Het aantal inwoners was toen 9685 zielen in totaal. Wat een verschil in goed honderd jaar, nietwaar? De overige huizen, die er bij die 657 stonden, zullen wel van boer of knecht geweest zijn, de enkele "voornaemen" daargelaten.

De wijk Heuvel telde één klein getouw, meer niet. Twintig paarden werden in deze heerenwijk gehouden. Toen was dus ook al waar, wat men ietwat smalend nu nog over Tilburg zegt, om uit te laten komen de weinige belangstelling voor wetenschappelijke zaken bij een groot deel der Tilburgsche elite:

     Een schoon paard en een fijn diner,

     Spreken in Tilburg alleen maar mee,

     Doch gelden daar voor twee!

Dat paard zal dra in auto veranderd moeten worden.

 

De wijk Kerk had meer weefgetouwen doch het aantal paarden sprak ook mee. De paarden werden niet alleen gebruikt voor onder-de-man of in-het-gerij, doch naast het vervoer der karvrachten van en naar de fabriek, werden deze dieren ook gebruikt voor beweegkracht der molens in de fabrieken; ze zijn verdrongen door stoommachine en electriciteit. In deze wijk staat op de desbetreffende tabel onduidelijk in potloodletters bijgekrabbeld: "Het paard van Collignon meegeteld". Dus Van Gend & Loos had ook een paard.

Hier woonde de wed. M. van Dooren met acht "in het werk" zijnde en twee buiten werk staande getouwen, terwijl zij drie werkpaarden hield. P. & H. Vreede, die toentertijd klaarblijkelijk matadors op industrieel gebied waren, hadden geen enkel getouw buiten werking. Wel onderhielden zij achttien groote en twee kleine getouwen. Daarbij waren er zeven paarden op stal.

Dat Nederland nog het juk der overheersching torschte, zeggen ons die simpele, gele, verbleekte, welhaast vergane bladen uit den ouden tijd met hun namen en cijfers en anders niets, herhaaldelijk. Namen te lezen als van Charles van Damme, Antoine Brekelmans, en zoo deftig-Fransch "Jean" Mallens, de ouderwetsche touwslager, wiens vader reeds kort en krachtig Jan heette en wiens zoo naderhand bij het koningsfeest zoo openlijk blij in de Nieuwlandstraat (even voorbij de toenmalige "Oude Ster") boven zijn deur in sierletters van zijn verknochtheid aan het aloude Oranjehuis zou doen blijken met het versje:

     Jan Mallens en Santje van Deutekom,

     Die wenschen den Koning wellekom,

     Als straks het feesten is gedaan,

     Zal Jan weer aan het touwslaan gaan.

Guillaume Pollet had zich hier als etranger gevestigd. Bij de volkstelling van 1810 werd G. Pollet vermeld als zijnde geboortig van Tourcoing en 37 jaar oud. Zijn vrouw Anne Barbe van Iersel was in 1775 te Tilburg geboren. Drie kinderen had hij toen, namelijk den tweeling Pierre en Francois (geboren in 1806 te Tilburg) en Louis, alhier in 1809 geboren. Hij had geen getouwen maar hield er wel een paard op na. Alleen Adriaan Hoppenbrouwers hield in deze wijk een os.

 

Een echte landbouwerswijk was Loven met zijn 25 paarden en 16 ossen. De ossenbespanning is - hoewel zeer zeldzaam - toch in Noord-Brabant nog niet tot het verledene gaan behooren. Men ziet zoo hier en daar den keuterboer nog traag als zijn groot dier naast de bespanning slenteren. De tijd, waar we ditmaal over schrijven, had zijn ossen noodig, omdat ten eerste de paarden voor 'n heiboer, als het hier waren, te duur kwamen, en ten tweede de vaak onbegaanbare wegen een krachtig werkdier als den plompen os vereischten. Ons Brabant zag er toen zoo geheel anders uit dan thans. Harde wegen zouden pas veel later komen. Thans mag onze provincie, wat haar wegennet betreft, met eere genoemd worden doch toen kostte een tocht van het eene dorp naar het andere vaak heel wat moeite. Vooral in den winter en bij nat weer was het een zwoegen om door de modderpoelen te geraken. De Haartgangen Oostheijkant, Hoeven, Berkdijk, Corvel en Laar, Broekhoven telden alsmede heel wat ossen. Hun totaal van 115 zal tegenwoordig wel niet meer in Tilburg te vinden zijn.

 

Dat de teller Jan Schenkers in Westheijkant niet minder dan een en veertig groote en negen kleine getouwen buiten werking telde, is bewijs genoeg, dat het er niet te druk liep in de textiel. Oostheijkant had er ook in totaal vier en twintig die niet gebruikt werden. De namen dier wevers allen te vermelden, zou wel wat veel tijd en plaatsruimte vragen. Genoeg zij het te weten, dat vele namen van toen nog thans onder de fabrikanten terug gevonden worden.

 

De getouwen worden, zoowel wat de groote als de kleine aangaat, in dien tijd reeds onderscheiden in grove en fijne getouwen. Van de groote waren de meeste reeds voor fijn werk bestemd. Op een bevolking van ruim negenduizend zielen niet minder dan vier honderd en zes getouwen te tellen, bewijst voldoende, dat de weverij hier druk beoefend werd. De mooie hei nabij, waar de schapenteelt beoefend kon worden door de boerenbevolking en de schepers, droeg er gewis het hare toe bij. De nijvere wevers konden gerust op hun bidprentje, zooals ik op een oud "doodsbeeldeke" zag, de spreuk van Tobias (II-9) vermelden: "Alle dagen ging hij uit om te weven en bracht van het kunstige werk zijner handen den kost bij dien hij kon winnen".

De paarden waren in dien tijd nog van vrij wat meer belang dan tegenwoordig. Reizen van eenig aanbelang moesten te voet of te paard of omnibus gebeuren. Daarom zal het mogelijk sommigen interesseeren te weten, wat de prijs voor een dagreis was. Ik vond enkele staten met declaraties voor gedane reizen:

Jan Mallens rekende voor een reis naar Breda in een dag drie gulden. Voor een dag "in den gidsestal" werd f 1,- in rekening gebracht. Voor twee dagen naar Turnhout schreef hij f 5,-; een dag naar Oorschot f 2,-; naar Den Bosch f 3,-; in vier dagen naar Antwerpen kostte f 9,-. Voor zes dagen naar St. Nicolaas in Vlaanderen werd f 12,- geschreven; naar Breda en van daar op Turnhout kwam in vier dagen op f 9,-. Jan van Gils rekende voor vier dagen naar Vlaanderen f 8,- en Willem de Kanter voor zes dagen f 10,-. Arnoldus van Roessel vroeg voor eenen dag naar Poppel f 1,- en 10 stuivers; naar Waalwijk kostte in een dag f 2,-. Jan Wouters vroeg voor twee dagen naar de bedevaart te Hoogstraten f 5,- en Cornelis van Gils rekende voor een kar hout halen tien stuivers. Vier dagen naar Westwezel liet hij met f 9,- betalen, terwijl Cornelis Priems die vier dagen "voor het magazijn" gereden had, daarvoor f 4,- vroeg. Hendrik van Tulder was een halve dag naar Loon op Zand geweest en vroeg er tien stuivers voor. Onze tegenwoordige stalhouders weten het beter.

Het was toentertijd voor voerlui en voetgangers heel iets anders dan nu om zich te verplaatsen. Van een achturigen arbeidsdag zullen ze wel nooit gedroomd hebben, als ze den volgenden dag een twaalfurige reis naar Antwerpen moesten aanvaarden. Bij zoo'n reis hadden ze evengoed als tegenwoordig heel wat moeiten met passen en tollen en de formaliteiten voor in- en uitgaande rechten waren al even streng. Toch zijn er uit die dagen evenzeer als over de jongste tijden heel wat verhalen van smokkelkarweitjes in omloop, die toen bij het knappend haardvuur van den langen winteravond een aangenamen praatvaar zoo gezellig in de gelegenheid stelde de uren in spanning te doen verloopen.

Wordt op deze manier het hedendaagsch gebeuren spiegelend aan het verleden, ook aan de geschiedenis, geen bewijs voor het beweren, dat er niets nieuws onder de zon is?

 

A.J.A.C. VAN DELFT

Tilburg, 1 December 1920