CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 24 september 1927

 

 

Verdwenen en verdwijnende Tilburgsche Typen 1

 

Voor de kennis van land en volk heeft het waarde o.m. te kennen de eigenaardigheden van stad, dorp en wijk; de merkwaardige stadsgezichten; eigenaardigheden op folkloristisch gebied en nog zooveel meer, waaraan de doorsneemensch geen aandacht schenkt. Is het eenmaal verdwenen, dan heeft men er spijt van dat er niets van nableef. Het navolgende wil iets van dien aard onder de aandacht van het publiek brengen.

 

"Brabant is syn eighen lant", dat nog oude volksgebruiken in eere houdt. Bij feestelijke gelegenheden kleuren de aloude gilden de straten zoo fleurig met hun kostbare en rijkversierde vaandels, die de bewondering van stadgenoot en vreemdeling vragen. In 1920 schonk Tilburg ter gelegenheid der herdenking van het 250-jarig bestaan van het St. Dionysiusgilde op het eerste folkloristisch feest den lande een bonten aanblik van gewestelijke pracht en praal, toen het de eerste was om Nederland een nieuwe wijze van feestvieren te toonen, die D.J. van de Ven vol opgetogenheid over Tilburg de loftrompet deed steken in zijn standaardwerk "Neerlands Volksleven".

Daar speelde het typische Tilburgsche echtpaar Jansen, in den volksmond niet zóó bekend doch wel als "Mie Viool en derre man", nog eens den "Advendeu" uit den "Boerencarrée". De schilder Jan van Delft bracht dit paar op doek. Dit tweetal oudjes ging in vroeger jaren de dorpskermissen in den omtrek af en speelde dan dansmuziek voor de leutige springlustige schare jongens en meiden. Frans ontlokte aan zijn viool hartroerende toonen en Mie begeleidde met haar contrabas.

Het St. Jorisgilde, opgericht tussen 1506 en 1524, is het oudste hier bestaande gilde. Deze gildebroeders hanteeren den voetboog terwijl die van het gilde van St. Sebastiaan, waarvan het laatste lid in 1926 overleden is, het handboogschot beoefenden (opgericht einde 16e eeuw). De "kolveniers" van het St. Dionysiusgilde (van 1665) schieten met het handgeweer. Op deze schuttersdoelen gaat het naar oud-vaderlandschen trant vaak lustig en leutig toe. Vooral bij het prijsschieten op den "teerdag" als zij "Kermis-Maandag" met slaande trom en vliegende vaandels en "Koningen" in rijken dos er op uit trekken tot het "konings-vogelschieten". Of Tilburg dan de "nuchterste fabrieksstad van heel Nederland" mag heeten, durven we met recht betwijfelen.

 

De Tilburgsche priesters Hamers en Donders, als componist en dichter, troffen den juisten toon om Brabantsche stemmen te doen galmen hun liedeke, dat "houdt van mijn Brabant. Het is er goed volk, goed volk". Zijn oude goede gewoonten komen als ware schatten des volks tot uiting bij blijde en droeve plechtigheden. Denk bijv. aan de blijde Driekoningenviering, als knapen en meiskens met verlichte lampions en uitgeholde "pronkappels" onder het zingen van oude volksliedjes langs de huizen rondgaand een bont en altoos boeiend schouwspel leveren. De sterrezingers met Melchior, Caspar en Balthazar houden hun ommegang en hoe meer het avondt des te fantastischer wordt het onschuldig schoon. Reeds in de 1e helft der 18e eeuw vereeuwigde Cornelis Troost (1697-1750) zulk tooneel, gelijk in het Mauritshuis te 's-Gravenhage te zien is.

Hebt ge nooit den Vastenavond-rommelpot gehoord, of daags voor St. Nicolaas de "klottermarkt" bezocht? Het klanknabootsende klotteren herinnert aan de klompendracht van vroeger, toen klotsende klompen zich in het marktrumoer mengden. Hebt ge nimmer bij een sterfhuis het "busselke" gezien, de schuine plankjes met het busseltje stroo? Later werd het stroobusseltje door een houten rolletje vervangen. Waren het ongehuwden, dan stonden op het busselke twee palmtakjes met een wit strikje getooid. Typisch Tilburgsch evenals de "boerenovertrek" en "Allerkinderen"-viering. Het verdwijnt langzaam maar zeker allemaal uit onze samenleving; het kan er wel anders, maar zal het er ook mooier door worden?

 

Tilburg mist de figuur van Piet Stams, den excentriek, die gelijk de stier op den rooden lap doldriftig kon worden bij het enkel zien van een politie-tenue en dan aan het knokken moest met zijn groot, sterk lijf. Men weet van hem te vertellen. Hier ziet ge Stams in een zijner creaties; met zijn geitjes en onafscheidelijk hondje. Er zijn ook nog foto's (niet in mijn bezit; wie verschaft er me eentje?) waarop hij zijn stereotiep "Cent de doos!" zegt. Hij bood nl. lucifersdoosjes te koop aan, doch wilde men er eentje koopen, dan was het cent de doos, niet de lucifers waar het om ging.

Ook is hij in beeld gebracht, terwijl hij zijn kruiwagen rijdt ter inzameling van mondvoorraad. Bekend is zijn guitestreek, die tegen etenstijd bij een eenvoudige boerin van een afgelegen hoeve werd uitgehaald. Stams had zich door jongens op den rug laten schrijven: "Piet eet je mee?" Toen beklaagde hij zich quasi treurig bij de boerin, dat jongens iets op zijn rug hadden geschreven en toen hij haar dit toonde, las de vrouw: "Piet eet je mee?" waarop hij gretig en guitig antwoordde: "asteblief" en mee al was gaan aanzitten. Dus... z'n kost dien dag verdiend.

 

'n Dertig jaar terug was de "Hasseltsche schuit" nog meer berucht dan de "Heikantsche schuit". Wat men daar onder verstond? Een stelletje lui uit de Hasselt of de Heikant, die er vermaak in vonden ruzie te maken, overlast aan niet-wijkgenooten aan te doen en zelfs niet vies van messentrekkerij waren. Wie des Zondags met een hoed op en nette boord aan door de Hasselt kwam, maakte haast zeker met die luitjes kennis door het verlies van den hoed of een meer dan besmeurd toilet. Op het Goirke te gaan vrijen, was riskant en bij feestelijke gelegenheden aldaar als komende "uit de stad" van de feestvreugde mee te willen genieten, was een twijfelachtige onderneming. Naast gemis aan beschaving zou men het enghartig wijkchauvinisme hebben kunnen noemen. Wat is ook te dien opzichte Tilburg dan toch flink vooruitgekomen!

Hersmis, de pakjesdrager, was een dier volkstypen, die zichzelf durfde aanwijzen als bastaard van een erfprins. Een zeker deel der Tilburgsche elitejeugd vond er vermaak in hem tot mikpunt van scherts en jool te kiezen.

"Stien Ollie" (Mutsaers) was een kleine gebochelde petroleumventer met kromme beenen, die met zijn armelijk ezeltje menigmaal het mikpunt der vaak onbewust zoo wreede schooljeugd was. Men spande het ezeltje uit en de grootste pret werd als de jammerende bochel hen zwaaiend nazat.

 

De Tilburgsche Duivensport is tot over de grenzen bekend: waar echte duivenmelkers uit Tilburg "meevliegen" of op tentoonstellingen met hun puikje uitkomen, is zware kamp. Een der typische gebruiken, welke vroeger deze liefhebberij kenmerkte, is echter door den constateur verdreven, het klokkastje, dat men thans vooral Vrijdagsavonds en 's-Zaterdagsmiddags met tientallen door de straten ziet dragen. Had destijds een club één zoo'n klok, dan was 't hoogop. Om nu na het neerstrijken der meedingende duif op het slag het eerst er mee in het clublokaal te zijn, waar de tijd officieel werd vastgesteld, zag men de "melkers" met de duif in een zakje op kousevoeten en in hemdsmouwen als razenden door de straten hollen, daarbij 't zakje in den mond dragend om bij het rennen niet belemmerd te zijn en de duif niet te veel te schudden. Op bepaalde afstanden en bij scherpe bochten der straten stonden de luitjes spurtensklaar om het duifzakje in den mond over te nemen en aan een volgenden confrater over te geven, totdat door zulk een spoedaflossing de zege soms in letterlijken zin bevochten werd. Zoo'n wisselpunt was bijv. het hoekje van het pand bewoond door Thijs in de Nieuwlandstraat.

 

Verdwijnen gaat ook zoetjesaan de vredige figuur van het weverke met zijn hoog zijden petje, waaruit het dorpsch cachet van Hasselt en Heikant - ondanks de "sjanskousjes" der dochters - sprekend naar voren treedt. Het goedige oudje is nog daarom nog merkwaardig, wijl hij zijn vijftigjarig feest als trouwe knecht van een en denzelfden patroon korts vierde. De tegenwoordige tijd is er niet op ingesteld om naar zulk lang dienstverband te wijzen.

Bezie eens 'n interieur van een ouderwetsche weverswoning, waarvan vroeger Tilburg vol was en die er thans geen tientallen meer te vinden zijn: sporadisch komen ze nog aan den buitenkant voor. Wat heeft die oude man veel vijftienuursche dagen achter die houten stellage gesleten. Zijn "piano" kreunde het weversliedje mee, terwijl moeder-de-vrouw ijverig aan de haspel zat en mee een karig stuk brood won. De tortel in de eigenhandig gemaakte kooi en het sijsje of vinkje aan den wand braken met hun roep voor en na de eentonige geluiden van het weefgetouw. En toch heerschte hier vredige rust en rustige vrede.

 

Ook het stadsbeeld verandert vlug en als we bijv. een oude foto bezien van den hoek Zomerstraat-Nieuwlandstraat, dan missen we in het tegenwoordige aspect reeds het typische trapgeveltje van de toenmalige suikerbakkerij de "Oude Ster". Dien hoek om renden de "duivenpreuters" met hun duivenzak in den mond. Op dit plaatje pareert nog de politieman met zijn platte uniformpet, terwijl het vierkante hooge model hoed, dat er op voorkomt, en het petje met een strikje, dat zoo echt Tilburgsch was, tot het verleden behooren. (Wie kan er mij nog een bezorgen?) Wat een leuk Charly-Chaplin-type, met dat schuine bolhoedje, geniet glunder met zijn sigaartje tusschen wijsvinger en duim van de vreugde op de foto te zullen komen: hij wil er beslist netjes opstaan.

De "afbeller" of "afklepper" Kees Donders met zijn hondje slaat ook zoetjes aan uit het stadsbeeld. Zeker is dit het geval met den "dorps"-barbier uit de Hasselt, die er met zijn koperen zeepbekken en dito waterketeltje op uit trekt om de klanten-aan-huis te gaan bedienen. We zagen hem nog wel eens met zijn rustig-gemoedelijke houding bezig om het handwerk naar den aard uit te oefenen. De frissche buitenlucht van het binnenplaatsje der arbeiderswoning dat zoo "schoon" op den bloemhof uitkijkt, is toch maar je meest hygiënische en reinste scheersalon. Met de hand ingezeept en het mes op de hand gewet, wordt er de harde baard fijn afgeschraapt. Zie onzen wever het zich in zijn warm baaitje gemakkelijk gemaakt hebben. Rustig op de klompen en zoo geheel sans gêne onder het praatje. Dat ook deze den modernen tijd moest dienen met een gouden ring aan de eeltige hand, spreekt 'n klein boekdeeltje: 't is een psychologisch raadsel bij een economisch probleem.

 

Ten slotte vliegt Adams (de "kraai", zooals Justus van Maurik ze noemt) de doodbidder, zooals de Brabander zegt, uit om een treurmare te verkondigen. Hij heeft een kinderlijkje te verzorgen, want er schuilt een wit strikje tusschen den zwarten sluier, die zijn Napoleonssteek siert. Bij een volwassen persoon is geheel zijn uitrusting zwart, al kon een wijnlijk de wangen wel eens verdacht rood kleuren. Zoo bont als Braakensiek de "kraaien" in zijn jeugdperiode echter te prent stelde, maken onze lijkbezorgers het tegenwoordig niet meer. Sinds "Roomsch Leven" als begrafenisonderneming deze droeve gebeurlijkheden verzorgt, wordt ook hier het stadsche cachet meer en meer waarneembaar. Wanneer zal ook die lange menschensliert voor een enkele volgauto plaats maken?

Ze zijn van het tooneel verdwenen, die "schreuwers", misbaarmakers mogen ze voorgesteld hebben, welke een "deftig" lijk voorafgingen met den wit op zwart zoo fel afstekenden doek in de hand voor zich uitdragend, die aan het hoofd van den lijkstoet gingen, openend de rij van zes "kraaien". Ook ziet men slechts bij uitzondering bij een begrafenis nog vrouwen met de "falie", een zwarten omslagdoek, die over het hoofd getrokken werd, gelijk de "kwezeltjes" die droegen. Met dezen naam werden in vroeger dagen de leden der Derde Orde van den H. Norbertus aangeduid. Tusschen de jaren 1616 en 1625 heeft Petrus van Emmerick, uit de abdij van Tongerloo, die toen pastoor te Tilburg was, in zijn parochie de Derde Orde opgericht. De mannelijke leden heetten "kwezelaars", de vrouwelijke "kwezels". De rol, die de "klopjes" in het Roomsch leven boven den Moerdijk vervulden, werd hier waargenomen door de kwezels in de donkere dagen toen het werk der priesters op allerlei wijzen werd bemoeilijkt. De Tilburgsche kwezel is ook een historisch verschijnsel.

Bij begrafenissen tooiden de mannen zich vroeger met rouwmantels, die o.a. bij Strikkers in de Willem II-straat gehuurd konden worden voor tien en vijf cents per keer, al naar gelang de kwaliteit - meer of minder verschoten. In zooverre was dit een practisch gebruik, dat iemand, die geen eigen rouwmantel in zijn garderobe had, toch in den zwarten stoet niet afstak: de mantel was lang en bedekte ook de gekleurde kleeren.

 

Het bovenstaande zoowel als de plaatjes, welke ik aan de Brabantsche Illustratie ter reproductie afstond, zijn voor vrijwel alle Tilburgers reeds beelden-uit-het-verleden. Toch spreken enkele nog van het heden. Hoelang echter nog??? Daarom wilden we een en ander voor later dagen vastleggen. We spreken daarbij de hoop uit, dat zoo iemand een foto, plaatje of prentje in dien trant over verdwenen of verdwijnend Tilburg bezit, hij er de verzameling van ondergeteekende mee wil verrijken. Één zoo'n ding zegt niets, terwijl het in een verzameling gevoegd een beter geheel maakt.

 

A.J.A.C. VAN DELFT

Tilburg, September 1927