CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 24 april 1920

 

 

3. Weer iets uit vroeger tijd: De Bank van Leening

 

In m'n weinige verloren oogenblikken snuffel ik graag in oude stukken. Zoekend naar gegevens aangaande den toestand der Tilburgsche industrie van vroeger tijd en of er toen ook zoo iets als werkloosheidszorg bestond, leverde 't Gemeentearchief studiematerieel om in aansluiting mijner vorige artikelen tegelegenertijd nog eens iets over onze industrie uit de "vijftiger jaren" te vertellen. Ditmaal iets anders.

De oogst op het veld der werkloosheidszorg was bedroevend schraal. Daarover was enkel terloops in een rapport van den 20 Augustus 1833 betreffende het al of niet van gemeentewege bijdragen in de bouwkosten eener nieuwe kerk voor de parochie Goirke (welk rapport - hoewel de behoefte aan een geschikt kerkgebouw toegevende - in afwijzenden zin adviseerde) te lezen dat "de stad Tilburg weliswaar eene bevolking bevatte van nagenoeg 12.000 zielen, doch welke bevolking voor ruim de helft samengesteld is uit behoeftige en ten behoeve onzer fabrieksnijverheid werkzame ingezetenen, zijnde dezelve bij de minste kwijning of werkeloosheid der fabryken volstrektelijk van alle middel van bestaan ontbloot en aan de uiterste hulpbehoevendheid ten prooi gegeven; als bewijs hiervan behoeven wij slechts aan te halen, dat, ondanks de groote doch slechts tijdelijke bedrijvigheid der fabryken gedurende de tegenwoordige omstandigheden, in het afgeloopen jaar eene subsidie ten behoeve van den Algemeenen Armen is moeten verstrekt worden ten beloopen eener somme van f 3675 subsidie sedert het jaar 1815, waarin hetzelve slechts f 2000 heeft bedragen, bijna van jaar tot jaar hooger is moeten opgevoerd worden; waaruit directelijk volgt dat de behoeftige klasse binnen deze stad ook in weerwil van voor het fabriekswezen gunstige omstandigheden, is toegenomen".

Lijkt het niet voor den tegenwoordigen tijd geschreven te zijn? Het vervolg al evenzoo. Luister maar. "Wat de toekomst onzer stad als fabrieksplaats aanbelangt, is het niet te ontkennen, dat bij het ophouden der alsnu gunstige omstandigheden de fabrieksnijverheid onzer stad zoo niet aan een algeheelen ondergang dan ten minsten aan eene gedeeltelijke kwijning onvermijdelijk is blootgesteld; eensdeels omdat onze fabryken door de afscheiding der zuidelijke gewesten derzelver eerste en voornaamste vertier hebben verloren, en ten andere omdat elken ten behoeve van den opnieuw te beschermen handel genomen maatregel voor onze fabrieksnijverheid allernadeeligst en welligt doodelijk zal zijn."

Ook thans hebben velen den mond vol van klachten over de donkere toekomst en een bepaalde categorie kan in geen enkelen regeeringsmaatregel iets anders zien dan een nekslag voor de bestaande industrie, 'n doodsteek voor "toch wel goed-betaalden" handel. Het-Tilburg-van-toen heeft blijkbaar weinig werkelijk nadeel van de staatkundige gebeurtenissen ondervonden, toen het vereerend verblijf van het Vorstelijk Hoofdkwartier binnen deze stad voordeelen schonk, aanzienlijk voordeel zelfs, aan tal van neringdoenden en ambachtslieden. Dat de "mobilisatie" met een zwarte kool de bladzijden der jaren 1914 tot 1919 in het kasboek van menigen Tilburger-van-thans ontsieren zal, durf ik gerust te betwijfelen.

 

De werkloosheidszorg was in 1833 dus nihil, kwam er werkloosheid, dan moest ook de valide werkman, die niet in de gelegenheid geweest was een appeltje voor den dorst te bewaren, zich tot het armbestuur wenden. Dergelijke noodzaak was en is allerdeprimeerendst. Naar de lommerd konden ze echter wel; tenminste, als ze iets aan of om hadden, waar "de bank nog geld opgeeft".

Uit het jaar 1822 vond ik een stuk over het onderwerp, dat aan het hoofd van dit opstel prijkt, en wellicht sommigen interesseeren kan. In een raadsvergadering van 28 December 1822 kwam een rekest aan de orde van Abraham Michiel de Haas, wonende wijk Veldhoven, tot oprichting eener bank van leening in deze stad. Daarop werd besloten tot het benoemen eener Commissie ter onderzoek of het raadzaam zou zijn eene zoodanige bank op te richten. Die Commissie bestond uit de heeren A.A. Vissers, G.C. Brouwers, J.A. Mutsaers en F. Jellinghaus. Laatstgenoemde bracht daarop den 17en Juni 1823 het hierna volgend rapport uit:

 

"De last ons in uwe vergadering van 28 December voorleden jaars opgedragen, strekt zich bijzonder daarheenen, dat wij UwEd. Achtb. het nadeelige zoowel als het nuttige der eventuele oprichting eener Bank van Leening hier ter stede zouden schetsen. Hoe moeilijk deze taak voor ons is, behoeven wij niet te doen opmerken, wanneer wij rondborstig verklaren met de kracht dezer instelling zeer weinig bekend te zijn, en wij verlaten er ons op, dat UwEd. Achtb. het geringe dat wij er van zeggen kunnen met uwe gewone toegevendheid wel zult willen aannemen.

De Publieke Banken van Leening houden veelligt hunnen oorsprong van het Zedebederf zelve, daar immers het mededogen met behoevende natuurgenoten het vertrouwen in de bedrijven van den evenmensch verminderen en ophouden naar mate deze Godsdienstige en Burgerlijke deugden door roekeloosheid en ontrouw verdrongen worden; vandaar dan ook, dat in zeer kleine plaatsen ten Platte Landen waar onschuld steeds blijft zegevieren, naagenoeg geene Publieke instellingen van mededeelzaamheid gevonden worden, om dat er den ongelukkigen nog altijd zijne haav (?) bij den vermogenden vind; en wij kunnen alzoo veilig zeggen, dat mistrouwen alleen de verpanding kan daargesteld hebben. Hoe meerder zedeloosheid hoe grooter behoefte, want den wulpsche zal zich niet met zoo weinig als den matigen bevredigen; waarschijnlijk heeft dit aanleiding gegeven, dat hij die het algemeen vertrouwe miste door nood gedreven zich tot den woekeraar begaf, die niet dan door pandsverzekering in zijn leed willende voorzien, de ongelukkige omstandigheid van zijnen medenmensch tot maatstaf van vuig gewin vaststeldet; dit euvel van geldgierige vrekken heeft van tijd tot tijd veld gewonnen en ook noodlottige braven, die misschien bij edele harten ingang zouden gevonden hebben, zijn om der schaamte wille in hunne vernielende klaauwen gevallen, getuigen hier van zoo veele strafwetten, nagenoeg in alle staten en Rijken tegen deze schandige Leden der maatschappij uitgevaardigt.

Heeft dan de vaderlijke verzorging van verschillende Rijksbesturen een kwaad beteugelt, dat zich als vanzelve gevestigd had en veele slagtoffers wegsleepte, zoo ook hebben zij al aanstonds de dringende noodzakelijkheid gevoelt om door middel van Publieke hulpbronnen in het ogenbliklijk geldsgebrek hunner onderdanen te voorzien, en dit heeft zoo wij vertrouwen de Banken van Leening, elders zeer eigenaardig Bergen van Barmhartigheid genaamd, doen geboren worden; deze instellingen geven den benodigden burger gelegenheid eene momentanele behoeven, de somme gelds, op de eerste aanvrage tot bepaalde intrest te verkrijgen, waar door hij of in zijne verlegenheid voorziet en zijne reputatie staande houd, of eene winst verkrijgt die hij zich zonder dit middel zou moeten ontzeggen, altijd verzekerd dat zijne Leening met den sluier des geheims bedekt blijve; wel is waar, de intrest die men bij sommige Banken van Leening ad zestien, anderen tot drie en twintig percent 's jaarlijks berekend, schijnt in den eersten opslag zeer onmatig toe, wanneer men het voordeel niet inziet, dat deze wijze van Leening boven die van andere geldnegotiatiën voor zich heeft; de leener is voor eerst verzekerd van bij zijne aanvraag geholpen te worden en behoeft geene onaangename afwijzing te vrezen, hij verkrijgt zoodanige kleine of grootere somme als hem nodig is, zonder aan 't passeren van Publieke Actens of andere formaliteiten te zijn blootgesteld, en kan naar vrije keuze iederen dag of week dezelve aflossen en weergeven, terwijl de verpanding waar toe hij gehouden is hem weinig of geene ontbering oplegt, daar ieder van hoe bekrompe stand hij ook zij, altijd iets boven zijn dagelijks gebruik voor zich te missen heeft.

De noodzakelijkheid dezer Banken van Leening in alle plaatsen van enig aanzien en bevolking wordt, zooals wij reeds betoogd hebben, door daadzaken bevolen en wel bijzonder geeft onze stad daar redenen toe, want wij zouden tot schande der Policie onder onze inwoners mogelijk een Tiental van die bloedzuigers kunnen optellen, die den benoodigden ingezetenen van hunne woekerzucht vastklinken en de winstziekte zoo verre drijven, dat sommige hunner tot twee en vijftig ten honderd durven afpersen, terwijl andere geldsgebrekkige, meer met het bestaan der Banken van Leening bekent, zich naar 's-Bosch, Breda of Heusden begeven om uit eene dringende omstandigheid gered te worden. Waarom het ons zeer nuttig voorkomt, dat in navolging van zoo veele andere belangrijke plaatsen ook alhier ter stede eene Publieke Bank van Leening worde opgericht. Want zeer ten onrechte zou men er tegen stellen, dat de speelzieke jeugd en ongebonde classe hier door meerdere gelegenheid ter verkwisting worde aan de hand gedaan, daar dezen langs zoo veele wegen en ten koste van alles hunne driften weten te voldoen.

De weldaden die eene Bank van Leening kan aanbrengen, zijn aan de instellingswetten onafscheidelijk verbonden en men zou naar ons inzien het wezenlijke doel geheel missen, wanneer door bepaling van hoge intrest, der stad of Armen, daar van een aanzienlijk inkomen verzorgd wierdt; dit zou de wonden die men wil zalven meer doen openreiten en in stede van den noodlottige ter hulp te snellen, zou men zich op zijne puinhopen verheffen, waarom zoo UwEd. Achtb. tot de oprichting eener Bank van Leening zoudt besluiten, wij dit belangrijk punt Uwer bijzondere aandacht durven aanbevelen.

Overigens onderwerpen wij onze bedenkingen aan het zeer verlicht oordeel dezer Achtbare vergadering en betuigen met hoge achting te zijn." (Volgt dagteekening en namen.)

Men ziet dat in dit stuk zedelijkheidsmotieven en charitatieve bedoelingen om den voorrang strijden.

 

In de vergadering van 28 Juni 1823 is geresolveerd, dat hier ter stede een Bank van Leening zal worden opgericht en wijders goedgevonden om voornoemde Commissie te verzoeken een Reglement te concipieeren. Hier ter stede verrees een gemeentelijke Bank van Leening ter plaatse thans Heuvel 41, naast de verdwenen Gouden Zwaan boven het Zwaanstraatje. Een zekere Van den Meijdenberg kon er zich toen op beroemen hier een zelfde betrekking te vervullen als eenmaal Neerlands dichterenvorst Joost van den Vondel aan de Amsterdamsche Lombard. Door zijne hand verspreidden de lommerdbriefjes zich over de stad.

 

Nu door den Raad dezer gemeente den 5 Augustus 1919 opnieuw is besloten om over te gaan tot oprichting eener gemeentelijke Bank van Leening en een rapport daaromtrent wordt ingewacht, dacht mij deze vondst up tot date ter publiceering. Dat er een "Oome Jan" moet komen als instrument ter bestrijding van den woeker en als tegemoetkoming aan de belangen van hen, die tengevolge van tijdelijke geldverlegenheid dringend hulp noodig hebben, kan bezwaarlijk ontkend worden. De economisch-zwakken zullen in den toekomst den lommerd in de Schoolstraat vinden, waar onder behoorlijke controle de woeker van particuliere pandhuizen niet geducht behoeft te worden. De Pandhuiswet van 1910 beoogt bestrijding van woekerpractijken.

  

A.J.A.C. VAN DELFT

Tilburg, 21 April 1920