CuBra

INHOUD VAN DELFT
HOME

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 27 maart 1920

 

 

1. Industrie en Arbeidsloonen in Tilburg vóór ruim honderd jaren

 

Arbeidsloon en loon-actie vormen schering en inslag (om in de terminologie onzer industrie te blijven) der hedendaagsch-materialistische gesprekken. Het zal voor sommigen daarom wel interessant zijn iets te vernemen omtrent de Tilburgsche industrie van vóór ruim honderd jaren en de loonen, welke toentertijd verdiend (beter gezegd: betaald) werden.

De navolgende gegevens zijn verzameld in het Tilburgsche Gemeente-Archief waar Statistieke Tabellen der "Fabryken en Trafyken(1)" berusten betreffende de onderscheidene toenmalige wijken (hertgangen) onzer stad. Van Rijkswege schijnt in 1816 een telling gehouden te zijn om den toestand der industrie te kennen op 1 Augustus 1816.

Uit die tabellen blijkt, dat toen in de gemeente Tilburg in totaal waren juist honderd werkgevers ("fabrikanten") met 2475 werknemers (alle werklieden "in huys en buyten" daaronder begrepen) die werkten in honderd en twee "etablissementen". Dit laatste wijst er reeds op, dat van groote fabrieksgebouwen nog geen sprake was; de meesten werkten in een kamertje als werkplaats of deelden als werkplaats de woonkamer met het gezin. Die honderd werkgevers waren als volgt verdeeld: 40 "fabrikanten in wolle laakens", 1 wolkammer, 6 brouwers, 8 "fabrikanten in Baay", 1 chenille-wever, 3 catoenfabrieken, 1 catoen slotte, 1 pellewever, 4 catoen- en linnedrukkerijen, 3 lakenververs, 9 grutters, 1 kammen- en rietmaker, 1 metselaar, 1 messemaker, 10 looyers, 4 olislaagers, 6 kaardemakers. De eenige officieel genoemde metselaarsbaas, C. van Hees, uit Oostheykant, betaalde zijn knecht twaalf stuivers per dag. Opmerkelijk is, dat men de meer alledaagsche beroepen van bakker, slager, kleermaker, timmerman, schoenmaker, smid, enz. niet vermeld vindt. Die zullen er toentertijd toch ook wel in Tilburg geweest zijn. Of zouden de meesten aan "selfhulp" gedaan hebben?

In de kolom "getal der etablissementen" vinden we voor de meesten 1 vermeld, zoodat de fabrieksruimte wel povertjes geweest zal zijn. Verklaarbaar wordt zoo ook de uitbouwing veler werkplaatsen met brokjes en beetjes, al naargelang den bloei en uitgroei van het bedrijf. Verklaard kan hierdoor worden het feit, dat men te Tilburg (vroeger meer nog dan thans) een klein, eenvoudig, oud woonhuis van den werkgever aantreft naast zijn heel groot nieuwe fabriekscomplex. Bij het "getal der werklieden voor dezelve etablissementen" prijkt veelal 1 weever, 2 spinders, enz. (om een paar namen te noemen: Pieter van de Knikker en Jan Embden in Berkdijk). Het meest interessant voor den tegenwoordigen tijd is de "middelprijs van arbeidsloonen der werklieden", terwijl de kolom "Aanmerkingen" ook nogal eens curieuse dingen te lezen geeft. Uit de opmerkingen blijkt, dat er heel wat "fabrikanten" waren, die "alles bij sijn zelve" bewerkten en er dus geen knechts op nahielden. Prutsbaasies zouden wij ze nu noemen (met name o.m. Arnoldus van Abeelen uit Berkdijk).

 

De wijkmeester G. Hertroogs was blijkbaar zeer nauwkeurig en hij noteerde, dat "in de wijk Stokhasseldt thans (1816) word gegeven van de Fabrikers werkloon aan de Werklieden:

In het fijnwerk: 3 stuivers per streng; 6 à 7 st. per pond inslag; 3 stuivers per pond schrobbelen; 1 stuiver per pond wol pluijsen; 3 st. per elle van weeven.

In het grofwerk: 2,5 st. à 2 een vierde st. per streng; 3 st. per pond inslag; drie vierde st. per pond schrobbelen; een halve st. per pond wol pluysen; 1 en een vierde st. per elle van weeven; een droogscheerder 1 en een achtste st. per uur."

Als middelprijs der dagloonen geeft hij aan: "10 stuivers voor weevers; 5,5 st. een spinder; 9 st. een schrobbelaar; 5,5 st. een spoelder en wolpluyser; en 13,5 st. een droogscheerder."

Toen was een dagloon van 10 stuivers, zegge vijftig centen op 160 penningen, dus een weekloon van drie heele guldens, normaal bij een arbeidsdag van 's morgens vroeg tot 's avonds laat. Als we daarbij de thans geldende loonen vergelijken, verbazen we ons terecht over den goeien, ouwen tijd. Toen konden de menschen "er van komen" en nu...? Zijn we vooruit gegaan: moreel en finantieel?

 

Wijkmeester Simons van den Oostheykant noteert: "voor een getouw om dat naar behooren in den gang te houden zijn er noodig volgens onderzoek:

Voor kettingspinders 3 man - per streng 3 stuivers.

Voor inslagspinders 3 man - per pond 5 stuivers.

Voor weevers 2 man - per elle 1,5 stuiver.

Nog voor het schrobbelen en het benedewerk 2 man - per man op 6 stuivers.

Totaal 10 man voor een getouw.

 

l'Histoire se répète. Dat er ook toen in de industrie bij sommigen slapte en annexe werkloosheid dreigde, verklapt het rapport uit de Hasselt. De wijkmeester heeft daar niet onderteekend, zoodat zijn naam onbekend bleef (misschien een wel-bewust verzuim?), doch achter den fabrikant in wollen lakens, A.W. van Iersel, schrijft hij "apocont binne veertien dage zonder werk".

In de Hasselt waren de loonen als volgt: spinder 5,5 st. per dag; wolpluyser 3 st.; schrobbelaar 9 st.; wever 10 st.; lakennopster 6 st.; droogscheerder 13,5 st.; kaardeklopper 3 st.; lakenpluyster 6 st.

 

Stonden op den Heuvel bij den baaymaker Ludovicus Dams 5 getouwen buiten werk, in een ander bedrijf was blijkbaar volop werk. De looier A. Smeulders van den Westheykant toch had maar één knecht, doch verklaarde bij de opname, dat hij "voor een derde man werk" had. Uit dit gezegde blijkt, dat ook de baas zelf dapper meewerkte. Hoe kon hij anders van een derde man spreken met slechts één knecht? Jan van Pelt, de "olislaager van de Hoeven" had een molen met 1 knecht, die twee gulden per dag verdiende als hij werkt, maar - staat daarbij aangeteekend - hij bekent, dat hij per jaar geen drie maanden werkt.

De textielindustrie maakte klaarblijkelijk een moeilijke periode door. De tabel der wijk Reit is geheel blanco met deze toelichting: "De ondergeteekende verklaard bij ronde als dat Mijn Nabueren niet kunne verklaaren hoeveel dat zij winne. - Bovenstaande artikelen niet bestaend in mijn weijk. De ondergeteekende soo bevonde te hebben. J.J. van den Nieuwenhuijsen, wijkmeester van den Hertgang van de Reijt, Stad Tilborg, Den 25 September 1816." Daar wilden de menschen al evenmin in de portemonnaie laten kijken als tegenwoordig. Nu zijn de meesten ook huiverig van controleurs, accountants en soortgelijke fiscusmenschen.

De olyslagery van Adriaan van de Ven uit Loven "was geheel buyten 't werk en werd niet gebruikt".

 

De wijkmeester Lambertus Elings uit Westheykant (Goirke) laat ons iets van kinder-exploitatie merken als hij schrijft, dat "het getal der werklieden - dat is groote menschen van beiden de geslagten. Dus leerlingen en kinderen vermeerderd het getal merkelijk". Hij nam bij de telling alzoo enkel de "groote menschen", en zag de meewerkende kinderen over het hoofd. Hoe krijgen wij anders zoo'n betrekkelijk klein getal werklieden bij een totaal bevolkingscijfer van Tilburg in 1816 van 10.035 zielen.

Westheykant mocht een industrieel centrum heeten, evenals wijk Kerk. Hier noteerde men 1219 werklui tegen 503 in Westheykant en 1 heele werkman in wijk Loven. Dat het een malaise-tijd was, laat Elings lezen, want als nummer drie op zijn lijst komt voor C. van Deijk, "lakefabriceur en Baay en Dimet" met vijf groote getouwen, vijftien kleine voor baai en twee voor dimet in twee gebouwen met droogscherderij (droogscheerderij) en ververij. Hij had in het werk 27 wevers, 95 spinders, 20 schrobbelaars, 20 spoelenpluizers, 6 droogscherders (die per uur 1 stuiver en 2 penningen verdienden), 2 lakenpluisers en 1 man voor de ververij (deze tegen 10 stuivers per dag). Al dit werkvolk heeft maar een derde werk, zegt hij, terwijl op een andere plaats staat dat het personeel van O. van Amelsvoort "haast heeft opgehoud" en de baayfabriceur J. Weijtmans "half werk" heeft.

De looier Augustinus van Arendonk van het Korvel had 1 man in het werk en betaalde hem 13 stuivers "op den Werken Dag". 's Zondags dus niet en bij Heiligendagen zal ook wel niet van werkendag gesproken zijn. Bij Willem van Spaandonk, fabrikant met 1 wever, 1 spoelder en 2 spinders, was "omtrent half werk". De fabrikanten D.H. Diepen en Jellinghausen hadden 366 man in 't werk, doch de "middelprijs" voor arbeidsloon was bij hen "onbepaald" volgens "hun OpGaaf", zooals de wijkmeester J. van der Weegen het uitdrukte.

 

De Heuvel herbergde vogels van diverse pluimage. Daar woonden de brouwers Adriaan Mombers en Verbunt; de baai- en cersaaymakers Willem van Dijk en Ludovicus Dams; de pellenwever A. van Batel; de katoendrukker Adriaan van den Hout; de grutter Adriaan Voskens, met een "gruthandmoolen" zooals er staat (in tegenstelling bijv. met de Wed. C. Priems, die onder de wijk Kerk een "grutmolen met paard" had); de messenmaker Anthony van Woerkom; de olieslager A. van Sas van Craay; de kaardemaker Jan Heeren. Wolfabrikers vermeldt de betreffende staat Heuvel geen enkele. Kaardemakers waren, behalve de reeds genoemde Jan Heeren, nog in de wijk Kerk Joris Opstal, Laurens de Lelie, H.N. van de Sande en Jan de Lelie, benevens S.B. Bergmans uit Oerle.

In Oerle verdienden de twintig werklui van Manni en Menm als fenellwever (flanelwever?) 12 stuivers per dag; de grutter bij Heiliger de Vries kreeg als hij werkte 13 stuivers, de looier van de Wed. van Bommel kreeg 5 stuivers daggeld, terwijl de kaardesteker bij Bergmans 6 stuivers verdiende tegen den kaardemaker 13 stuivers. De 3 wolkammers van Adr. Manni verdienden ieder 15 stuivers en de olieslager bij de Wed. Priems kreeg 12 stuivers. De 7 wolwevers van August de Kock verdienden 15 stuivers daags. Hier werd dus een buitengewoon hoog loon verdiend.

Verreweg het belangrijkst was de wijk Kerk (later genaamd "Heike" en nu officieel met straatnamen gezegd). Daar tellen we niet minder dan 1219 werklieden bij dertig patroons. Groot-werkgevers waren daar Poulus en H. Vreede, lakenfabriek en lakenverver, die in twee gebouwen 252 man had ondergebracht. Heintje Vreede woonde toen in de Heuvelstraat ter plaatse thans huisnummer 33 op den hoek van de Vreedepad, terwijl de fabriek in de tegenwoordige Zwijsenstraat staat. Schoffers en Bogaars hadden 263 man in 't werk en de firma Pollet en Comp 96 man. In de lakenfabriek van Pieter P. Peckers werkten er 160 en bij de Wed. H. Hoebens 90, terwijl H.W. Kerstens 19 knechts had.

 

De firma Van Dooren en Dams betaalde al haar personeel, 175 man groot, in dagloon. De volgende staat geeft hiervan een overzicht.

10 spinders, winnende per dag 10 st.

5 wolwasschers en kettingscheerders, winnende per dag 11 st.

88 wevers en spoelders, winnende per dag 12 st.

29 wolpluisters, winnende per dag 6 st.

4 nopsters, winnende per dag 7 st.

4 lijstspinders, winnende per dag 6 st.

22 droogscheerders, winnende per dag 13 st. en 8 penningen

4 rouwers, winnende per dag 13 st. en 8 penningen

5 pluisters, winnende per dag 6 st.

2 knechts voor de ververij, winnende per dag 14 st.

2 dito voor de volmolen, winnende per dag 14 st.

Deze gegevens schijnen schriftelijk door den Boekhouder verstrekt te zijn. Zij zijn zeer ordelijk en accuraat geschreven en bevatten onderaan een PS van den volgenden inhoud: "Voor de geïntresseerdens der windvolmolen aan de Hoeven: een volder en knecht, winnende per dag 1 florijn en 10 stuivers."

 

Hiermede wordt in korte trekken een beeld, zij het zeer onvolkomen, gegeven van de vroegere nijverheid onzer stad en van den omvang van het bedrijf harer nijveren. Menige naam leeft in de herinnering voort of kreeg met den loop der tijden een telkens beter klank, dank zij de energie der dragers en de waarde der producten, die zij in eendrachtige samenwerking met hun personeel aan de markt konden brengen.

Voor hen, die belangstellen in meerdere statistische gegevens dienaangaande, zijn deze vrij ter inzage aan de Gemeentelijke Arbeidsbeurs, Markt nr. 9, alhier.

 

A.J.A.C. VAN DELFT

Tilburg, Lentemaand 1920

 

 

1. Trafyk - trafiek is handel, inzonderheid met zelf vervaardigd fabrikaat; koopmansbedrijf, nering. Trafikant is handelaar.

De vele vreemde woorden dier oude lectuur herinneren al lezend telkens weer aan den Franschen tijd; voor ons land een nog bewogener periode dan wij tot heden doorleefden in de jongste wereldcatastrofe.