CUBRA HOME
INHOUD LOWIE VAN DORRUS MISTERS
Meer heemkundig werk uit Tilburg:
Heemkunde Tilburg Pierre van Beek
Heemkunde Tilburg Lambert de Wijs
Heemkunde Tilburg A.J.A.C. van Delft

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Copyright 2012 van deze digitale presentatie en ontsluiting: Stichting Cultureel Brabant - CuBra & Ben van de Pol

Foto: Regionaal Archief Tilburg

Ingezonden stukken uit 1934

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - maandag 9 april 1934

 

 

Ingezonden Stukken

 

Geen titel

 

 

In art. III van Folklore is sprake over Oel, 't Ven, Lombok; waarom ook niet van 't Korvelsch huukske en de Paddewaaikes, de Kreugenekker en de Poepersteeg, de Waai en 't Nuwe diep.

Voor een vijftigtal jaren was 't Korvelsch huukske, 't Diepenstrotje en de Capucienenstraat de woonplaats van een berucht driemanschap. Deze belhamels waren de schrik van geheel Korvel, vooral in de afgelegen wijken als Laar en Berkdijk, en niet minder in de nabije dorpen Goirle, Riel, Hilvarenbeek, Gilze enz. Gewoonlijk waren zij in elkaars gezelschap en bij hun verschijnen sloeg de menschen, vooral die waar iets te halen viel, de schrik om het hart. De bende terroriseerde gewoonweg de landelijke bevolking en eischte of nam wat van hun gading was.

Als ze alléén uitgingen, waren ze echter niet altijd even gelukkig of fortuinlijk. Zoo gebeurde het eens, dat een flinke boerenknul uit Gilze, die van de stad terugging naar huis, bij Jaon de Kaanter in den Berrendijk, hetzelfde café, wel een beetje verbouwd, waar nu nog de wed. Franken woont, binnenstapte en aan het buffet een borreltje kocht. Daar stond nog een persoon die den binnengekomene vroeg of hij niet tracteerde. "Maar man," zegt de boer, "ik jou tracteren, daar heb ik heelemaal geen reden voor, ik ken u niet eens." En hij laat zijn hand rusten op een bijstaande Oirschotse stoel. "O," zegt de ander, "kende gij mij nie? Ik ben dieë kaoje!" "Zoo," zegt de boer, "dè wis ik nie", en bliksemsnel vliegt het stoeltje de hoogte in om even snel neer te dalen en op hetzelfde oogenblik keek "den kaoje" van tussen de sporten van een Oirschotsen stoel uit, en hij vroeg niet meer om getracteerd te worden, één rondje was hem genoeg!

Het einde van deze drie menschen is te vinden in de gevangenisregisters, waar ze alle drie als gestorven vermeld zullen zijn. De volksmond in die dagen sprak als zijne meening uit, dat ze daar "dood gevoeierd" waren met wittebrood en melk.

De vorige week besprak ik het paapgooien. Sinds is me nog een ander spel in mijn memorie opgedoken nl. het baarren (schrijfwijze ter onderscheiding eener phonetische gelijkheid). Als ik me goed herinner, werd dit spel op de volgende wijze gespeeld. De spelers (getal onbepaald) verdeelden zich in 2 partijen en namen plaats ca. 30 meter van elkander. Elke partij trok zich een lijn (meet) op het terrein. Aan de school op de speelplaats, buiten op de onverharde straten. Dan liep men op elkaar toe om te trachten de vijandelijke linie te doorbreken en daar over de meet te komen en dat ging zoo gemakkelijk niet, want was men over de helft, dan was men op vijandelijk terrein, en werd men door een van de tegenpartij "gedoft", dan was men krijgsgevangene en buiten spel. Doffen was aantikken, liefst op de schouderbladen met de gebalde hand (niet de vastgeklemde vuist), de bedoeling was niet pijn te doen maar goed voelbaar aanraken.

De krijgsgevangenen werden ondergebracht in een interneeringskamp aan den linkschen kant van de meet, op "drie treê" afstand daarvan; 'ne tree was een pas zoo groot als de lengte der beenen toeliet van den grootsten medespeler. De gevangenen konden door hun kameraden, partijgenooten, verlost worden. Daarvoor was noodig dat een hunner vanaf de meet de gevangenen "ongedoft" wist te bereiken of door dat die zijde gewoonlijk best bewaakt werd men aan den anderen kant de vijandelijke linie kon overschrijden. Dan kon men van daaruit dus op korten afstand, drie tree, zijn kameraden trachten te verlossen. Doch dat had ook zijne moeilijkheden, want begrijpelijk werd hij overal gevolgd, maar plaatst hij zich link op de lijn, dan moest de vijand eveneens aan de lijn op één tree afstand van hem blijven. Kon hij dan de gevangenen "ongedoft" zoo dicht naderen dat ze hem de hand konden reiken, dan voerde hij ze in triomf mee terug naar hun standplaats. Het spel vereischte groote vlugheid en behendigheid.

Wat het art. bevat over de dialecten als Friesch-Frankisch, Oost-Frankisch en Saksisch-Frankisch, moet ik zonder meer gelooven, maar omtrent het Tilburgsch wil ik nog iets vertellen. In Utrecht op de Mariaplaats heb ik een kloosteroverste gekend, Tilburger van afkomst en geboorte. Uit den aard der inrichting ontving hij daar veel bezoek en als er dan personen bij waren die beweerden Tilburger te zijn, nam hij een taal-steekproef en zeide tot zoo iemand: "Zegt dan eens 'vèreke'." "En dan heur ik wel," zei-t-ie, "of 't 'n echte Tilburger is of nie."

 

LOWIE VAN DORRUS MISTERS

 

 

Voetnoot redactie:

De Folklore-artikelen waar Lowie naar verwijst zijn ook op CuBra te vinden en wel onder de noemer Folklore uit Brabant 1933-1934.