CUBRA HOME
INHOUD LOWIE VAN DORRUS MISTERS
Meer heemkundig werk uit Tilburg:
Heemkunde Tilburg Pierre van Beek
Heemkunde Tilburg Lambert de Wijs
Heemkunde Tilburg A.J.A.C. van Delft

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Copyright 2012 van deze digitale presentatie en ontsluiting: Stichting Cultureel Brabant - CuBra & Ben van de Pol

Foto: Regionaal Historisch Centrum Tilburg

Onze Tilburgse Folklore

 

Nieuwe Tilburgse Courant - zaterdag 28 april 1951

 

7. "Hygiëne" in vroeger dagen

 

 

Eerst nog iets over namen. Naar aanleiding van ons laatste artikel werd ons de opmerking gemaakt: Hoe het komt, dat sommige namen zo verschillend geschreven worden, daar ze toch van dezelfde oorsprong schijnen te zijn, zoals bijv. Jansen, Janssen, Janssens. Van deze drie schrijfwijzen is slechts de tweede goed, dus Janssen met 2 x s. De eerste s is de 2de naamvals-s en de tweede is van sen, dat een verbastering is van zoon. En zo is het met iedere naam die op sen eindigt. Deze behoort geschreven te zijn met 2 x s. Maar ja, eenmaal geschreven blijft geschreven tenzij belanghebbende er iets voor over heeft om het weer in orde te brengen.

Teurlings, Tuerlings. Waarschijnlijk zijn er nog wel meer. Dit zal wel een gevolg zijn van het feit, dat in de kleinere gemeenten de ambtenaar van de burgerlijke stand zijn dorpsgenoten állen kende en wanneer die op zijn bureau kwamen - bijv. om 'n kind aan te geven - begrijpelijk niet vroeg: "Wie is u?", maar schreven zoals zij dachten dat het goed was, of zoals de man ter plaatse genoemd werd. Of het van den beginne af het gebruik was de geboorteakte voor te lezen is ons niet bekend. Ook zal de aangever bij de ondertekening wel niet opgelet hebben hoe zijn VAN geschreven was.

En daar kan nog iets bijgekomen zijn. Wij weten allen, dat vroeger het jenevergebruik een algemene volkskwaal was en de heren ambtenaren zullen daarop wel niet allen een uitzondering hebben gemaakt. Bovendien ging op de dorpen alles te goeder trouw. Wij hebben het zelf meegemaakt, dat op een gemeentehuis de secretarie naar een ander vertrek moest worden overgebracht. En bij het verplaatsen van een lessenaar werd die leeggehaald om het door elkaar werpen van boeken en bescheiden te voorkomen, en daarbij kwam een flink jeneverglaasje voor de dag. De fles was weg, maar ze zal haar dienst toch wel gedaan hebben.

 

De naam Teurlings

Over de naam Teur- of Tuerlings vernamen wij ooit, dat daar een familiewapen aan verbonden is, nl. een schild met drie dobbelstenen. De meesten van ons zullen wel weten, dat de dobbelsteen ook wel eens "teerling" wordt genoemd, bijv. in het gezegde: de teerling is geworpen. Die namen zijn dus hiervan afkomstig. Zo weten wij ook, dat in vroegere tijd de dubbele klinker niet werd geschreven. Aa was ae, oo was oi en ee kan ei zijn geweest. Dat de een met eu en de ander met ue schrijft, zal wel het gevolg zijn van de oorzaken zoals in bovenstaande verklaring genoemd.

 

De werf

En nu zullen we eerst eens de werf bekijken van een gewone werkmanswoning zoals die vroeger was. Als we dan achter komen, zien we eerst het schop of de stal, waarin het vee, de voerartikelen, het strouwsel (dit lijkt ons een samentrekking van strooisel en rouwsel, datgene wat in de dennenbossen en bij het schaarhout op de grond gevonden werd, spellen (dennennaalden), mos, varens, bladeren enz.), verder brandhout, geriefhout en de rommel, die in huis niet thuis hoorde. Dan de mestvaalt met het mooskuiltje en de geut, een greppel in de grond, waardoor het afvalwater uit huis vanaf de goot door het moosgat werd afgevoerd naar de mesthoop. Voorts waren er het onmisbare privé-hokje met of zonder deur en de put. Verder nog een tuin of hof.

De welwaterput kennen we allen wel, die zijn er op de dorpen nog genoeg te zien. Waar hier de waterleiding nog niet bestaat, zal er wel een pomp zijn aangelegd. Maar voor hen, die geen put kennen, willen wij hiervan een korte beschrijving geven. De oude put* was van baksteen opgetrokken en ca. 3 à 4 meter diep, rond van vorm en ruim 1 meter in doorsnee. Op de bovenlaag, iets boven de begane grond, stond de putkuip gemaakt van planken, zeskantig van vorm en ca. 1 meter hoog. Op een paar meter afstand achter de putkuip stond de putmik. Dit is een boom van ca. 15-20 cm dik en ongeveer 3 meter hoog, waarvan het boveneinde een mik was, dus een V. In deze mik lag een ronde ijzeren staaf en daarop de putroei met inkeping en het dikste eind naar achter. Aan de roei was met een ketting verbonden de putzwengel, een lange dunne spar, waaraan onder een flinke haak, veeltijds een halfsleets hoefijzer om de emmer aan te hangen. Bij het water putten werd deze emmer met de zwengel omlaag gelaten. Bij het water een forse naar onder gerichte slag en de emmer kon vol worden opgehaald. Om het ophalen van die gevulde emmer te vergemakkelijken vormde het achtereind van de putroei een tegengewicht, dat zo nodig door het opleggen van een tweede stuk hout nog werd verzwaard.

 

Smerig water

Maar wat soort water kwam er in de put? Van onder grond- of welwater, van boven regenwater. Doch dat welwater was nu juist niet zo zuiver, want de mestvaalt, waarin nog een paar maal per jaar de inhoud van de beerput werd overgebracht, was oorzaak dat het grondwater erg werd verontreinigd. We hebben het zelfs gezien, dat de drek uit de mesthoop tussen de stenen door in het water sijpelde. Toen later de cementen putringen in de handel kwamen, werd zoiets onmogelijk, maar dat die smeerboel doorzakte in het welwater bleef. Later kwamen ook nog deksels op de put, zodat er langs boven ook geen vuil meer in kon, maar dat nam niet weg, dat het gevaar voor verontreiniging van het grondwater bleef bestaan.

Hoe was het op voedselgebied? Ja, wat men zelf teelde in de tuin of op gepachte grond, was misschien niet altijd even smakelijk, maar in ieder geval zuiver. Met het vlees was het iets anders. Onder de slagers werd niet zo kieskeurig toegezien wat ze hun klanten voorzetten. Ook hier bevestigen uitzonderingen de regel. Wij hebben er een gekend, waarvan we betwijfelen of hij ooit een gezond beest heeft geslacht. Als bij een burger de geit ziek werd, riep men hem, want beterschap was meestal niet in zicht en hij gaf er toch altijd nog enkele kwartjes voor. Ook hier zijn wij er getuige van geweest, dat hij bij zo'n geval zei: dat blijft geen geit, dat wordt een schaap. En wat was de bedoeling? Dat het vlees verkocht werd als schapenvlees. Maar niet door hem. Hij had zijn afnemers in de stad en de heren en dames smulden van die schapenboutjes. In de wijk waar hij woonde had hij geen enkele klant, maar wie zijn afnemers waren kon men zien bij zijn gouden bruiloft. Toen het gouden paar uit de kerk kwam, waren al zijn vakgenoten uit de stad er achter. Zij voerden als geschenk met zich mee een scharminkel van een koebeest, zoals hij gewoon was te slachten.

 

Nog een geval

Wij herinneren ons nog een geval. Maar hiervan waren niet de klanten doch de slager zelf het slachtoffer. Het was een nog betrekkelijk jonge man, die bij het verdelen van een geslachte koe, toen hij bij dat werk even beide handen nodig had, het mes zolang tussen de tanden nam. Deze kleinigheid werd de oorzaak van zijn dood. Hij stierf nog dezelfde avond onder de hevigste pijnen. Toen moest natuurlijk de veearts komen en deze constateerde miltvuur.

 

Uit bovenstaande trekken wij - en naar wij hopen alle inwoners - de conclusie, dat wij blij moeten zijn met onze waterleiding en slachthuis. Wij weten, er is indertijd veel gesputterd, zowel tegen het een als tegen het ander, maar zouden beide niet veel hebben bijgedragen voor de gezondheidstoestand in onze gemeente? Zou daardoor de sterfte onder de kleine kinderen niet veel zijn verminderd? En hebben wij daarom niet redenen te over ons over het bezit van beide instellingen te verheugen?

 

LOWIE VAN DORRUS MISTERS

 

 

* Voetnoot redactie:

Op CuBra vindt u in het Woordenboek van de Tilburgse Taal een verhelderende foto van zo'n oude put (trefwoord putmik).