CUBRA HOME
INHOUD LOWIE VAN DORRUS MISTERS
Meer heemkundig werk uit Tilburg:
Heemkunde Tilburg Pierre van Beek
Heemkunde Tilburg Lambert de Wijs
Heemkunde Tilburg A.J.A.C. van Delft

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Copyright 2012 van deze digitale presentatie en ontsluiting: Stichting Cultureel Brabant - CuBra & Ben van de Pol

Foto: Regionaal Historisch Centrum Tilburg

Onze Tilburgse Folklore

 

Nieuwe Tilburgse Courant - donderdag 16 november 1950

 

2. Dodencultus van eertijds

 

 

Met Allerzielen zijn onze gedachten uitgegaan naar onze overledenen. Daardoor verschijnen in de Novembermaand ook weer voor onze geest de gebruiken, die in onze jeugd bij sterfgevallen hier in zwang waren en waarvan de meesten in de huidige tijd niet meer voorkomen.

Was er toen een dode in de buurt, dan was dit voor iedere voorbijganger duidelijk zichtbaar. Direct na het sterven liet men aan de voorzijde van de woning de valgordijnen omlaag en werden de vensterluiken gesloten. Voor de deur plaatste men een stro-"busseltje". Dit busseltje was circa ½ meter lang en had een doorsnede van ongeveer 20 cm. Aan de voor- en achterzijde hiervan werden 5 en aan iedere zijkant één baksteen schuin liggend opgezet; in het midden, bovenop een houten bord, in de vorm van en met het bekende dodensymbool, doodshoofd met daaronder de gekruiste beenderen, er op geschilderd. Was de overledene niet gehuwd, maar had hij of zij de eerste H. Communie gedaan - waren zij dus boven de leeftijd van elf, twaalf jaar - dan stak men aan weerszijden van het doodshoofd over de gehele lengte palmtakjes, die dan nog werden versierd met witte papieren strikjes en strookjes. Binnenshuis werden de spiegels omgedraaid. Dus met glas naar de muur gehangen.

 

Symboliek

Het stro-"busseltje" buiten zowel als de omgekeerde spiegel binnen hadden hun symbolische betekenis. Het dorre rijpe afgemaaide stro duidde op het afgesneden leven en de omgekeerde spiegel? Toen wij voor de eerste maal zo'n omgedraaide spiegel zagen, vroegen we aan vader wat dat betekende. Waarom men die spiegel andersom had gehangen en wij kregen ten antwoord: "Ja, jongen, dat heeft men gedaan, omdat er nu een andere spiegel in huis is, waarin de mensen zich kunnen bekijken!"... Of de stenen ook een symboliek hadden, hebben wij nooit kunnen achterhalen. Waarschijnlijk dienden deze dus alleen om het omrollen of wegwaaien van het stro te voorkomen. Later werd het stro vervangen door een rond hout van dezelfde vorm en omvang als stro geschilderd. De stenen werden door plankjes vervangen in gelijke grootte, in steenkleur geverfd met in het midden een zwart kruisje en omlijst met een zwart randje.

Voor de tijd dat de stichting "Rooms leven" de begrafenissen regelde, werd dit particulier door de "doodbidders" verzorgd. Deze hadden voor hun raam een bordje, waarop behalve hun naam ook te lezen stond: "Aanspreker en lijkbezorger". Nu was het geen zeldzaamheid, dat voor de woning van een ernstige zieke, waarvan een spoedig einde verwacht kon worden, een of soms méér van deze mannen in de buurt bleven rondwandelen om zodra de zieke de laatste adem had uitgeblazen, direct hunne diensten te kunnen aanbieden. Hier werd dan het spreekwoord: "De een zijn dood is de ander zijn brood" tot een waar woord gemaakt. Het is natuurlijk wel te begrijpen, dat wanneer dat op en neer kuieren door de naastbestaanden van de zieltogende werd opgemerkt, dit bij hen een minder prettige indruk maakte.

We moeten hierbij opmerken, dat de boven omschreven gebruiken niet golden voor kinderen onder de eerste H. Communie.

 

"Bidden"

Nadat men met de bidder was overeengekomen, moest de lijst opgemaakt worden van familie, vrienden en kennissen, die moesten worden gebid: verzocht, uitgenodigd om de begrafenis bij te wonen. Velen zullen misschien in de mening verkeren, dat de aansprekers de naam "bidder" hadden, omdat voor en na de begrafenis in het sterfhuis door hen vijfmaal het Onze Vader en Weesgegroet werd gebeden. Niet daarom hadden zij die naam. Als iemand vergeten was bij de uitnodiging, dan zei hij of zij: "Ik ben niet gebid" en de naastbestaanden, als zij daarop opmerkzaam werden gemaakt, zeiden: "Die hebben wij vergeten te laten bidden." Ook moest worden uitgezocht wie in de buurt voor drager in aanmerking kwamen. Bij een lijk dat in het leven gehuwd was, gehuwde mannen. Bij een ongehuwde, jonge mannen, en bij kinderen aankomende jongens boven de eerste H. Communie. Hiermede was al een heel werk verricht, maar nu moest de dood ook nog aangezegd worden in de buurt met opgaaf hoe laat de rozenkrans in het sterfhuis zou worden gebeden. Dit in afwijking met het rozenkrans bidden na het ten volle bedienen, dat in het bidhuis geschiedde.

 

De "schreuwer"

Hierboven spraken wij van één bidder. Dat was wel het meest voorkomende geval. Degenen, die beter bij kas waren, namen er twee en de hogere standen hadden er veelal vijf. Deze koos de familie echter niet zelf. In de meeste gevallen - zeker in het zuidelijk stadsgedeelte - was de heer Koos van der Wee de man die voor alles te zorgen had en dat was hem toevertrouwd. Hij nam zijn medehelpers en met hun vijven gingen zij hun werk doen. De bidders gingen dan twee aan twee links en rechts van de straat deur voor deur de dood aanzeggen of ter begrafenis uitnodigen (bidden), de vijfde, de "schreuwer" liep in het midden van de straat. In afwijking met de bidders, welke de gewone doodbidderssteek, een hoed in vorm gelijkend op een generaalshoed, op het hoofd hadden, droeg de "schreuwer" de hoed met de zijranden neergeslagen. Dus met een brede platte rand en in handen hield hij op de borst een witte doek, tips gedragen, zodat de tegenoverliggende tip laag afhing. Hij lette er op of niemand door de bidders werd overgeslagen en maakte zo nodig hen daarop opmerkzaam. Maar al noemde de volksmond hem "schreuwer", schreeuwen (wenen) deed hij toch juist nog niet. Wel zette hij een allerdroevigst gezicht. Zijn gelaat de uitdrukking geven, welke bij de omstandigheden paste, kon hij wel. Daarin was hij specialist en hierin kon de beste toneelspeler hem niet verbeteren.

 

Het "afleggen"

Het afleggen van het lijk geschiedde meestal door de vrouw van de aanspreker. (Zo sneed het mes aan twee kanten.) Maar er waren ook wel andere vrouwen die dit werk als bijverdienste waarnamen. De timmerman, die de doodskist had mogen maken, verzorgde ook het kisten, d.i. het in de kist leggen van het lijk. Kleine kinderen werden, als zij in het kistje gelegd waren, door de jongste meisjes uit de buurt versierd met blaadjes en bloempjes. Voor deze versierselen waren er bepaalde winkels, zoals Cato Becx tegenover het Willem II-monument. Tegenwoordig is in hetzelfde huis het café Otten gevestigd. Voorts was er de firma Jansen-Gram in de Zomerstraat bij de Markt. Nu zijn ook nog in hetzelfde pand gevestigd de firma's v.d. Linden, groentenhandel, en Van Zantbeek, kachels en haarden. Op het Goirke hadden we de dames Vos in het pand - of er naast - waarin nu de firma Jac. de Kort-van Leeuwen haar zaak heeft.

Het was ook de gewoonte, dat bij grotere lijken 's nachts gewaakt werd. Dit was weer een burenplicht. Die wake werd gehouden door minstens twee personen. Om wakker te blijven gebruikten zij dan sterke, zwarte koffie. Dus zonder melk. Als men dit laatste eens vertelt in gezelschap van jongelui, wordt dit waken onzin genoemd. Zij zeggen: dood is toch dood! Inderdaad, dat zal niemand ontkennen. Maar er is verschil tussen dood en schijndood. Bij het beoordelen van vroegere gewoonten en gebruiken moet men niet afgaan op de tegenwoordige maar vroegere tijden. Het is nog niet zo heel lang geleden, dat er dikwijls epidemisch besmettelijke ziekten uitbraken zoals typhus, cholera, pokziekte enz. en dan was het in 't geheel geen zeldzaamheid, dat lijders aan een dier ziekten dood gewaand en ook als zodanig behandeld werden. Juist daarom was en is er nog wettelijk een tijd bepaald, waarin het lijk niet begraven mag worden. In die tijd is waarschijnlijk ook de verplichte koepokinenting tot stand gekomen. Dat het waken in die omstandigheden niet zinneloos maar noodzaak was, begrijpt nu iedereen wel en het gebeurde ook vaak, dat het niet vruchteloos was.

Zij, die aan de pokziekte geleden hadden, waren gewoonlijk goed kenbaar aan hun pokdalig gelaat. "Mottig" noemde men dat. Velen van onze lezers zullen zich bijv. nog wel herinneren "de mottige Frie" uit het magazijn "De kleine winst" op de Korvelseweg. Hieruit kan men ook opmaken, dat het voorkomen van genoemde ziekten nog niet ver achter ons ligt. Nog een ander bewijs voor deze bewering is, dat de kloosterlingen van een Tilburgse Congregatie naast de gewone geloften van armoede, zuiverheid en gehoorzaamheid, ook de gelofte afleggen om zich toe te wijden aan de verpleging van zieken, die door een besmettelijke ziekte zijn aangetast.

 

Dag der begrafenis

Hiermede menen wij alles behandeld te hebben, wat vroeger aan de begrafenis voorafging. Resten nog een paar omstandigheden op de dag der begrafenis zelf. Dan werd namelijk iedereen, die ter uitvaart kwam, bij het intreden van de woning een glaasje jenever aangeboden. En nu zien wij de drankbestrijders overeind komen, want dat was een ergerlijk misbruik volgens hen. Doch als wij ons verplaatsen in de tijd waarover wij spraken, is dat geenszins het geval. Men moet dit gebruik zien als een voorbehoedmiddel tegen eventuele besmetting van de zozeer gevreesde ziekten. Zie boven.

Als de dode werd uitgedragen en op weg was naar de kerk en van de kerk naar de begraafplaats en men passeerde daarbij een kruispunt van wegen, dan werd door de dragers de baar neergezet om even te pauzeren. Deze pauze werd door de dragers benut om van plaats te verwisselen van links naar rechts of/en omgekeerd. Had dat neerzetten van de baar op een wegenkruispunt óók een betekenis? Wij hebben er nooit van gehoord en zouden het eer als iets bijgelovigs dan als iets godsdienstigs beschouwen.

In de begrafenisstoet droegen de heren op het hoofd de hoge zijde en verder over de kleren de rouwmantel, die bij verschillende kleermakers te huur was. Het was een lange mantel met platte brede kraag en werd met een lint aan de hals dicht gestropt. De vrouwen droegen over muts, rug en schouders de falie, waar de armen omheen werden geslagen en die dan van voren afhing. Spreken onderweg kwam niet veel voor, want allen liepen achter elkaar.

 

Waarde lezer(es), wij hebben getracht zo goed mogelijk een beeld te geven van alles, wat vroeger met een begrafenis samenhing. Dat alles is voorbijgegaan en zo zal ook het tegenwoordige voorbijgaan. Slechts één zaak is gebleven en zal blijven zolang er mensen op de wereld leven: de dood zelf. Wij worden er nog dagelijks aan herinnerd.

 

LOWIE VAN DORRUS MISTERS