Klaas de Graaff

 

Zij liep hem voor de voeten

 

Misdaad: doodslag

Jaar: 1853

Topografie: Heesch

 
INHOUD DE GRAAFF MOORDZAKEN IN BRABANT

CUBRA HOME


© 2019 Klaas de Graaff & Stichting Cultureel Brabant


 

 

 

Zij liep hem voor de voeten

Dat was schrikken geblazen toen Toon van der Ven op dinsdag 4 oktober 1853 in de brandkuil van de Groolder een dode vrouw zag liggen. Onmiddellijk waarschuwde hij de burgemeester van Heesch. Met enkele te hulp geschoten mannen trokken ze haar op het droge. Haar wollen blauwzwart gestreepte bovenrok had iemand boven haar hoofd vastgeknoopt, zodat de beide armen door de zogenaamd snijdersgaten heen staken. Toen de veldwachter de knoop had doorgesneden bleek het Jaan van der Boom te zijn, die al acht dagen vermist was. Op haar gezicht lag een zware graszode. In één van de twee klompen zat een zwart zijden ondermuts gefrommeld. In haar zak bevond zich een linnen doek met een verdronken boterham.

Jaan zag er lelijk toegetakeld uit: op de bovenkant van het hoofd gaapte een tien centimeter lange wond, ook het voorhoofd toonde drie wonden en de rechterwang een behoorlijke kneuzing en haar ene oog puilde angstwekkend uit de kas. Kortom genoeg kwetsuren om dood aan te gaan. Binnen in haar schedel vond de autopsiearts een duidelijke bloeduitstorting, zodat de oorzaak niet veel te raden overliet: de vrouw was doodgeslagen. Verder onderzoek liet zien dat ze al zes maanden zwanger was.

Al gauw liep het gerucht dat de 25-jarige metselaar Jan Buurts wel eens de moordenaar kon zijn. Aanvankelijk beweerde hij onschuldig te zijn, maar na twee dagen sloeg hij door. Hij zou in de namiddag van zondag 26 september bij een buur zijn geweer hebben opgehaald, op de voet gevolgd door Jaan. Ondanks dat hij haar te kennen had gegeven op die dag geen zin in haar te hebben, bleef zij hem volgen. Op een gegeven moment had hij haar met de kolf meerdere keren op het hoofd geslagen. Haar dode lichaam had hij gesleept naar de genoemde brandkuil met haar rok over het hoofd geknoopt. Dit ter voorkoning van een bloedspoor. Hij was ook haar bewering zat dat zij van hem zwanger was. Hij ontkende de verwekker te zijn, al had hij wel met haar verkering.

In latere verhoren trok hij zijn bekentenis weer in. Haar zuster op wie hij ook een oogje had, vertelde dat Jaan hem gevraagd had met haar te trouwen. Daarop zou hij geantwoord hebben dat hij haar zo min zou trouwen als hij de tafel zou opeten. De moeder van Jaan en haar broer daarentegen zeiden dat zij zingend en fluitend zou hebben verteld dat zij spoedig zou trouwen.

Tijdens zijn detentie vertelde hij enkele lotgenoten in geuren en kleuren zijn ‘heldendaden’, wat voor het gerechtshof voldoende was om hem voor doodslag twaalf jaar op te leggen. Ook moest hij de vernederende schavotstraf ‘zwaaien met het zwaard boven het hoofd ondergaan’, een symbolische bijkomende straf met de waarschuwing dat bij recidive de galg zou betekenen. Van deze straf kreeg hij op 4 april 1854 echter gratie. Op 28 december 1853 vertrok hij voor een lange duur naar de gevangenis te Woerden.

- Een eerdere versie verscheen in mijn boek Moorddadig Brabant. Moord en doodslag in de 19e eeuw.