Klaas de Graaff

 

De vreemde terugkeer

 

Misdaad: kindermoord

Jaar: 1885

Topografie: Princenhage

 
INHOUD DE GRAAFF MOORDZAKEN IN BRABANT

CUBRA HOME


© 2019 Klaas de Graaff & Stichting Cultureel Brabant


 

 

 

De vreemde terugkeer

Kindermoord is het laatste middel om zich van een ongewenste baby te ontdoen. Als een voorbehoedsmiddel of abortus zijn overgeslagen, rest alleen nog het allerlaatste: de dood van de pasgeborene. In bijna alle gevallen is het de moeder die deze manier toepast. Al sinds het midden van de 19e eeuw kende de strafwetgeving enig begrip toe aan de vertwijfelde moeders, mits zij ongehuwd waren en het voor de eerste keer deden. Bij de enkele doodstraffen voor 1870 die opgelegd werden, kwamen de babymoordenaars er meestal genadig van af.

Enkele uitzonderingen treffen we aan in de zaak Panders, waar de vader de dader was (zie ‘het geweigerde huwelijk’) of de grootmoeder Kokke (zie ‘zij wilde geen grootmoeder zijn’).

Ook Catharina Oomen uit Princenhage die op 26-jarige leeftijd op woensdag 13 mei 1885 een meisje kreeg, stak haar vinger in de keel van haar boreling zodat het kind snel daarna overleed. Zij bedekte het lijkje met een doek en had het drie dagen later in de tuin begraven. De placenta had ze in de beerput gegooid. Catharina werkte bij douairičre Leyssius. Haar vriend ontkende bij hoog en laag dat de zwangerschap door  hem was veroorzaakt, maar zij hield vol dat het wel zo was. De wasvrouw die al langere tijd haar diensten in het huis verrichtte had al vermoedens in de richting van een zwangerschap van het dienstmeisje. In de maanden voorafgaand had zij namelijk geen menstruatiebloed in het ondergoed van Catharina gezien en dat gaf haar te denken. Wel vlak na de bevalling zag ze sporen van uitgewassen bloed in het hemd.

Veldwachter Van Poppel werd op 25 mei bij de adellijke dame verordonneerd om te aanschouwen hoe het matras met bloed was bevlekt, terwijl hij in de beerput een stuk tapijt aantrof waar de nageboorte in was gewikkeld. Verdachte Oomen wees hem ten slotte de plek aan waar zij het  lijkje had begraven. Haar straf die ze op 23 juni 1885 van het gerechtshof opgelegd kreeg was één jaar.

Tot mijn verbazing trof ik haar naam vele jaren later weer aan als baker bij  32-jarige Adrianus van Ham die verdacht werd van kinderdoding op 6 december 1926. Zijn zoontje Fredericus was al in de geboorteregister van Princenhage opgenomen. Volgens haar had de vader zich niet om het kindje bekommerd, maakte hij ruzie met de vrouw en doodde het door een dag lang een kussen op het hoofd te laten liggen. Omdat zij zelf al eens wegens een dergelijk feit was veroordeeld, stond zij even als 67-jarige verdachte van medeplichtigheid voor de rechtbank. Catharina als ervaringsdeskundige zou hem het idee van het kussen aan de hand hebben gedaan, maar de rechters konden wegens gebrek aan bewijs haar dat niet aanrekenen. Adrianus van Ham kreeg wegens moord vijf jaar.