CUBRA HOME
INHOUD SANCTUS ODULPHUS

Copyright 2014 van deze digitale publicatie: J. Rietveld & Stichting CuBra

Sanctus Odulphus - door J. Rietveld

 

Acta Sanctorum - Bolland

 

p.591 (deze cijfers verwijzen naar de pagina’s van de beroemde ”Acta Sanctorum” van de Bollandisten in Brussel, van de heiligen met feestdag in Juni, deel 2)

 

Floruit seculo Christi nono S. Odulphus, cujus memoriam habemus inscriptam Martyrologio1) Ms. Ultrajectino Ecclesiae S. Mariae2), ante annos fere septingentos3) exarato, hisce verbis ad hunc XII Iunii: Trajecti natale Sancti Odulphi, Presbyteri & Confessoris.

Ubi, ad majorem loci notitiam, in Martyrologio Coloniae & Lubecae anno 1490 excuso legitur, In inferiore Trajecto; quod est Ultrajectum, ita appellatum respectu Trajecti superioris, ad Mosam siti4). Non indicato loco cultus, refertur in antiquis Mss. Atrebatensi Ecclesiae Cathedralis, Leodiensi monasterii S.Laurentii5), Trevirensi S. Martini, Bruxellensi S. Gudulae6); Leidensi quoque et aliquo alio Ultrajectino; pluribusque Mss. item in Martyrologio, sub nomine Bedae saepius edito, quod supposititium7) esse hinc patet. At majus elogium in Ms. Usuardo8), in Alsatia aucto, ita refertur :

Eodem die, apud Trajectum inferius, depositio S. Odolfi, Canonici monasterii Sancti Salvatoris: qui Frisiam cum S. Friderico Episcopo suo iterato convertit: & quia ipsum benigne non audierunt, praedixit Danos9) super eos esse venturos, & multos Martyres in Frisia esse futuros: & sic factum est. Denique circa finem vitae suae monasterium in Frisia aedificavit, & mare illic fore praedixit10). Denique Trajectum rediit, & in pace obit.

(p. 591) [geschreven rond 1660]

 

 

In de negende eeuw na Christus leefde de H. Odulphus, de herinnering aan hem hebben wij, opgeschreven in een Utrechts handgeschreven Martyrologium1) van de Mariakerk2), ongeveer zeven honderd jaar geleden3) vervaardigd, met deze woorden bij deze twaalfde juni: te Utrecht geboortedag van de Heilige Odulphus, Priester en Belijder. Daar, zoals ter nadere bepaling van de plaats, in een Martyrologium te Keulen en Lübeck in het jaar 1490 gedrukt, staat te lezen: “In het lagere Trajectum, en wel Ultrajectum, zo genoemd met verwijzing naar het hogere Trajectum dat aan de Maas4) gelegen is. Terwijl geen plaats van de cultus is aangeduid, wordt het in oude handschriften van de Cathedrale kerk te Arras, van het Luikse klooster van de H. Laurentius5), van de H. Martinus in het Trierse, van St. Gudule 6)in het Brusselse; ook in het Leidse en in een andere plaats in het Utrechtse; in meerdere handschriften evenals in het Martyrologium, meer dan eens uitgegeven onder de naam van Beda, uit hetwelk blijkt dat het vervalst7) is. Maar een hogere lofprijzing in een Handschrift van Usuard8), in de Elzas vermeerderd, wordt zo verhaald: Op dezelfde dag, in het lagere Trajectum, de teraardebestelling van de H. Odolfus, Kanunnik van het klooster van de Heilige Verlosser: die met zijn bisschop de H. Fredericus wederom Friesland bekeerd heeft: en omdat de mensen daar hem niet welwillend aanhoorden, voorspelde hij dat de Denen9) over hen zouden komen, en dat er vele martelaren zouden zijn in Friesland; en zo is het gebeurd. Tenslotte bouwde hij rond het eind van zijn leven in Friesland een klooster en voorspelde10) dat daar zee zou zijn. Tenslotte keerde hij naar Utrecht terug en overleed in vrede.

1) Een Martyrologium is een verzameling zeer korte levens van Heiligen (niet alleen martelaren)

2) De kerk van de Maagd Maria is nog gedeeltelijk te vinden in Utrecht aan de Mariaplaats

3) Aangezien Henschen in ongeveer 1660 schreef moet dit van ± 950 stammen

4) Het hogere Traiectum aan de Maas is uiteraard Maastricht

5) Dit handschrift is thans in Brussel, onder no. Brux. ms 830-2

6) Dit is eveneens in Brussel, onder no. Brux. ms 9636-8

7) “supposititium” – vervalst, omdat Beda reeds in 735 gestorven was, dus niet over heiligen uit de tweede helft van de achtste en eerste helft van de negende kan hebben geschreven

8) Usuardus (9e eeuw), schrijver van wel niet het eerste, maar wel het meest gebruikte martyrologium uit vroege tijden, in vele handschriften en drukken overgeleverd

9) Bijvoorbeeld  de plundering van Staveren in het jaar 961

10) Vlak voor de kust bij Staveren ligt in zee het zgn. Vrouwenzand, waar dat klooster (gewijd aan Maria) eerst gestaan zou hebben

2 Similia elogia sunt in Ms. Florario1), sed non adeo  antiquo, in quo dicitur obiisse anno salutis DCCCLXV:  nec non in Auctario Usuardi, a Greveno2) sub annum 1521 recuso, Molani3) Indiculo & Natalibus Sanctorum Belgii, Ghinii4) Natalibus Sanctorum Canonicorum, Arnoldi Wilnis5), Martyrologio Benedictino quem secuti Dorganius & Bucelinus6),& hic cum longissimo encomio: verum, prudenter, omisit Menardus7). Praeclare explicat statum vitae Miraeus8) in Fastis Belgicis, Ultrajectum inquit, profectus, Canonicis, Sancti Salvatoris, vulgo Oudtmunster, qui communem ac velut coenobiticam adhuc vitam tunc agebant, se adjunxit: & a Frederico Episcopo in Frisiam missus, Stavriae Canonicorum in communi pariter viventium Collegium instauravit, quod Andreas Cuquensis, xxv Episcopus Ultrajectinus, Benedictinis Ostbrouca evocatis postea attribuit. Haec Miraeus: quibus similia habet Molanus9), unde intelligitur, quo fundamento adscriptus sit Benedictinis: Reperimus etiam a Congregatione10) Windesemensi Canonicorum Regularium, in Ordinario11) divini officii ad annum MDXX I I excuso, coli festum ejus sub ritu novem Lectionum12), quod etiam a Canonicis Regularibus Lateranensibus sub ritu duplici celebratur. At ejus festum per totam provinciam Ultrajectinam, latissime extensam, solenni ritu celebratum fuisse, indicant antiqua Missalia & Breviaria13) quae apud nos plurima sunt, uti & Harlemiense Breviarium Ms, atque etiamnum continuari indicant Officia propria provinciae Ultrajectinae hoc seculo, cusa & recusa.

 

 2 Soortgelijke lofprijzingen zijn in een Handschrift uit Fleury1), maar niet zo oud, waarin gezegd wordt dat hij is overleden in het jaar 865: eveneens in de toevoeging van Usuard, door Grevenus2) tegen het jaar 1521 herdrukt, in de opgave van Molanus3) en de geboortejaren van Belgische Heiligen, van Ghinius4) De Geboortedagen van Heilige Kanunniken, van Arnoldus van Wilnis5), in het Benedictijns Martyrologium, hetwelk gevolgd is door Dorganius en Bucelinus6), en hier met een zeer lange lofprijzing, wijselijk echter door Menardus7) weggelaten. Op prachtige wijze ontvouwt Miraeus8) een verslag van zijn leven in de Belgische Gedenkdagen: naar Utrecht gereisd, zegt hij, sloot hij zich aan bij de Kanunniken van de H. Verlosser, in de volkstaal Oudmunster, die toen nog een gemeenschappelijk en nagenoeg kloosterlijk leven voerden: en door Bisschop Fredericus naar Friesland gezonden, stichtte hij te Staveren een College van gemeenschappelijk levende Kanunniken, dat Andreas Cuquensis, de 25e Bisschop van Utrecht, later toewees aan Benedictijnen die uit Oostbroek gehaald waren. Tot zover Miraeus: eenzelfde mededeling heeft Molanus9), waaruit begrepen wordt op welke basis het aan de Benedictijnen is toegeschreven; wij vinden ook in een Ordinarium11) van het heilig officie van de Congregatie10) van Windesheim van Reguliere Kanunniken vóór het jaar 1522 gedrukt, dat zijn feest gevierd wordt onder het ritueel van de negen Lezingen12), wat ook door de Reguliere Kanunniken van het Lateraan onder de dubbele ritus wordt gevierd. Maar zijn feest werd door heel de Utrechtse provincie, die wijd verbreid is, met plechtige ritus gevierd, dit duiden de oude Missaals en Brevieren13), die er bij ons heel veel zijn, zoals ook een Haarlems Brevier in handschrift, en wordt ook nu nog doorgezet zoals Officies van het Eigene van de provincie Utrecht in deze eeuw, gedrukt en herdrukt aangeven.

1) Florario: uit Fleury, een klooster in St. Benoit-sur-Loire

2) Grevenus, een van de vele bezorgers van uitgaven van Usuardus (zie boven), met aanvullingen voor latere heiligen (Auctorium Usuardi, 1521)

3) Johannes Molanus (1533-1585), professor te Leuven; hier geciteerd: Indiculum et Natalia Sanctorum Belgii

4) Constantinus Ghinius , Natales Sanctorum Canonicorum, 1621,

5) Arnold Wilnis (ook wel Wion, 17e eeuw), Martyrologium Benedictinum

6) Dorganius, bezorger van een “aangevulde Usuardus”, evenals  Bucelinus (1599-1681), Menologium Benedictinum

7) Hugo Menardus (1585-1644), Martyrologium Sanctorum Ordinis S. Benedicti

8) Aubert Miraeus (1573-1640), werken: Origines coenobitorum Benedictinorum in Belgio, Fasti Belgici (Oorsprong van Benedictijnse Monniken in Belgie, Belgische Data)

9) Johannes Molanus (1533-1585), Welk werk hier aangehaald wordt is mij onbekend

10) Congregatie van Windesheim: een bond van een groot aantal Reguliere Kanunnikencolleges; bestaat nog

11) Ordinarium is een opgave van die delen van kerkdiensten die in alle diensten terugkomen, zoals het Kyrie, het Credo etc.

12) Missale, een boek bevattende alle misdiensten van het hele kerkelijk jaar; Breviarium, ondanks de naam lange tekst met per dag de gebeden die priesters moesten opzeggen, in principe uniform voor de hele kerk, maar provinciale afwijkingen waren toegestaan

  3 Est Oultjens-plaat1) amplus oppidi instar pagus, in Vltra-Flackaeana insula, inter Hollandiam & Zelandiam, quasi S. Odulphi Syrtis2) dicta, ibique fuisse Ecclesiam S. Odulpho dicatam, indicavit mihi olim Iacobus de la Torre, Archiepiscopus Ephesinus & Vicarius Pontificius3) in dicta Provincia Ultrajectina, quod tum ex ore ejus annotavimus.

Amstelodami ad Novum-pontem, vulgo de Nieubrugge, olim aedem4) fuisse, S. Odulpho sacram, scripsit nobis Amsteledamo anno MDCLVIII Adrianus Cools5), Societatis Iesu, tum Missionis Hollandiae Superior. Eidem dicatam basilicam Canonicorum, in Lossensi6) dioecesis Leodiensis oppido, indicant Miraeus et Molanus: qui addit natum Oorschoti in Campania Brabantica, ubi in parentum praedio extat ecclesia in ejus honorem; quae intra paucos annos, propter multitudinem & vagam habitationem incolarum, erecta est in secundam parochialem ecclesiam. Haec Molanus.

 

At Stavera supra memorata, ejus veneratione et miraculis celeberrima , fuit quondam urbium totius Frisiae maxima, ditissima ac splendidissima imo et Regum credita sedes, portu tunc supra modum commodissimo; unde opes cumulatae luxum, insolentiam proterviamque tantam genuerunt, ut quisquis nimis insolenter apud Frisios sese effert, communi proverbio, dicatur videri protervus iuvenis Staverensis.

Sed ex praesagio S. Odulphi cum dicta urbe sic actum7) est, ut paulatim fortunam amiserit; atque ita decreverit, ut vix oppidi nomen retineat, & pauci incolae captura piscium & navigatione vitam sustineant.

 

  3 Ooltgensplaat1) is een flink dorp van het formaat van een stadje op het eiland Overflakkee, tussen Holland en Zeeland, genoemd als het ware een Syrtis2) van de H. Odulphus, en dat daar een kerk is geweest, aan Odulphus toegewijd, zoals ooit aan mij is beduid door Jacobus de la Torre, Aartsbisschop van Efese en Pauselijk Vicarius3) in de genoemde provincie Utrecht, wat wij toen uit zijn mond hebben opgetekend. Te Amsterdam bij de Nieuwbrug (in het Latijn Novus-Pons) is ooit een gebouw4) geweest, gewijd aan Sint Odulphus, heeft ons te Amsterdam in het jaar 1658 Adrianus Cools5) van de Sociëteit van Jesus, toen Overste van de Hollandse Missie, geschreven. Eveneens aan deze toegewijd een basiliek van Kanunniken, in Losse 6)een stad van het diocees Luik, naar opgave van Miraeus en Molanus, welke laatste toevoegt dat hij geboren was te Oorschot op het Brabantse platteland, waar in het gebied van zijn ouders een kerk te zijner ere bestaat; deze is binnen weinige jaren, vanwege de veelheid en de verspreide woonwijze van de inwoners, tot een secundaire parochiekerk geworden. Tot zover Molanus. Maar Staveren, hierboven vemeld, beroemd om zijn verering en wonderen, was eens de grootste van de steden van heel Friesland, zeer rijk en prachtig en zelfs beschouwd als zetel van Koningen, een toentertijd bovenmate ruime haven; de rijkdommen daaruit opgestapeld brachten een weelde, een verwaandheid teweeg, en zo’n grote hoogmoed, dat alwie zich bij de Friezen te verwaand gedraagt, volgens een algemeen bekend spreekwoord  geheten wordt een onbeschaamd jong uit Staveren te lijken. Maar op een voorspelling van de H. Odulphus is het de stad zo vergaan7), dat ze geleidelijk de fortuin verloor; en het ging zo achteruit dat ze nauwelijks nog de naam stad behield en dat een klein aantal inwoners met visvangst en bootvaart hun kost verdienden.

1) Ooltgensplaat, nog steeds bestaand dorp. De Reformatie is hier wel stevig over heen gerold, maar één van de protestantse kerken heet nog steeds naar Odulphus, en er is een Odulphusstraat. In Yerseke, Wijk aan Zee, Assendelft, Barneveld, Bakhuizen, heeft Odulphus een Katholieke enclave met kerk, zij het niet altijd de oude kerk, weten te behouden; van de kerk in Assendelft heeft Pieter Saenredam een beroemd schilderij gemaakt

2) Syrtis: de Apostel Paulus vertelt dat hij vanuit Syrtis gevankelijk naar Rome is gebracht, waar hij uiteindelijk terechtgesteld is; waarom Ooltgensplaat in dit opzicht voor Odulphus vergelijkbaar is, ontgaat mij

3) Na de Reformatie werd Holland door Rome tot missiegebied  bestempeld: het ressorteerde onder een Apostolisch Vicaris, die meestal een bisdom in partibus infidelium (gebieden van ongelovigen) bekleedde, in dit geval in Ephese, waar al sinds de tiende eeuw het Christendom het veld had moeten ruimen voor de Islam

4) Hier wordt bedoeld het zgn. Olofspoortje (dat er nog is), maar er is enige naamsverwarring mogelijk: er is ook een H. Olof, de eerste Christelijk koning van Noorwegen; uitzoeken hoe het zit voert me een beetje te ver

5) De Jezuieten hadden nog een speciaal werkgebied in Holland en Zeeland; de Hollandse Missie. Deze A. Cools  was hiervan tot 1662 het hoofd

6) Losse, tegenwoordig Borgloon in de provincie Luik (Waalse naam Looz), waar tot op heden nog de kerk gewijd is aan Odulphus. Enkele van de ramen ervan zijn hier als illustratie gebruikt

7) Eenieder die een beetje is ingevoerd in de vaderlandse geschiedenis, kent wel het verloop van Staverens historie, al was het alleen maar vanwege het vrouwtje

4 Prae reliquis porro locis eminuit cultus ejus in ecclesia Sancti Salvatoris Ultrajectina, in cujus coemeterio solebat ejus aedes monstrari, his versiculis1) inscripta, a Bouchelio2) in notis ad Chronicon Ioannis de Beka3) in Alfrico4) Episcopo relatis.
Odulfus, sacrum quem clara Brabantia ab Oirschot/ misit ad hoc templum, has habitavit presbyter aedes./ Post mortem, in Ecclesia Sancti Salvatoris Ultrajecti sepultus, plurimis claruit miraculis.

 

 

 

Ita officia propria provinciae Ultrajectinae anno MDCXL recusa. Baldricus5) XV Episcopus seculo X, corpora Sancti Odolphi & aliorum per mysticam revelationem, adinvenit: de quibus sanctis Patronis Trajectensem Ecclesiam gloriosius adornavit. Ita Beka et Heda6). Ut tamen impleta fuerit Sancti prophetia, infra num. 107), oportet corpus ejus Staveram translatum deinde fuisse, sed quando nescimus divinare aut quid denique eo factum sit. Ibidem venerationi publicae olim solebant exponi sacra Capita SS. Frederici Episcopi & Odulphi Presbyteri: de quibus ad Ioannem Bollandum8) scripsit anno MDCXLIV Magnificus vir Gisbertus Lappius a Waveren9), Patritius & Iurisconsultus Ultrajectinus, cuius illustris mentio est in Appendice ad Chronicon Ioannis de Beka pag. 122; & ex ejusdem Lappii memoriis edita est Vita Wilhelmi Heda, ante Historiam Episcoporum Ultrajectensium ab hoc conscriptam, & notae ad Historiam Lamberti Hortensii10), ante quam est Poëma Theodori Dousae11) ad ipsum Lappium. Hic ergo ista scribit:

4 Vóór andere plaatsen voorts ontbloeide zijn verering in de kerk van de H. Verlosser te Utrecht, waar men op het kerkhof zijn monument placht aan te wijzen, met deze verzen1) verlucht, door Bouchelius2) in zijn Noten bij het Chronikon van Joannes de Beka3) onder Bisschop Alfricus4) aangehaald:

    Odulphus, sacrum quem clara Brabantia ab Oirschot

    Misit ad hoc templum, has habitavit presbyter aedes.

    Post mortem, in Ecclesia Sancti Salvatoris Ultrajecti sepultus
    plurimis claruit miraculis.

Aldus in de eigen Officies van de provincie Utrecht in het jaar 1640 herdrukt. Baldricus5), de 15e Bisschop, vond in de tiende eeuw door een mystieke openbaring de lichamen van de Heilige Odolphus en anderen: met deze heilige patronen sierde hij de Utrechtse kerk roemvoller op. Zo Beka en Heda6). Opdat evenwel de voorspelling van de heilige vervuld werd, onder no. 107), zou zijn lichaam nadien naar Staveren moeten zijn overgebracht, maar wanneer kunnen wij niet achterhalen, of wat er tenslotte mee gebeurd is. Eveneens daar plachten voor openbare verering te worden uitgestald de heilige hoofden van de HH. Fredericus, Bisschop, en Odulphus, Priester: daarover schreef naar Joannes Bolland8) in het jaar 1644 de Hooggeachte Heer Gijsbert Lappius van Wavre9), uit de gegoede stand en Rechtsraadsman te Utrecht, van wie een klinkende vermelding is in het Aanhangsel aan het Chronikon van Joannes de Beka, pag. 122; en uit memoires van deze zelfde Lappius is een leven van Wilhelmus Heda, vóór de Geschiedenis van Utrechtse Bisschoppen door deze geschreven, en de Noten bij de Geschiedenis van Lambertus Hortensius10), vóór hetwelke een Gedicht van Theodorus Dousa11) gericht aan Lappius zelf stond. Deze schrijft dus als volgt:

 

1) Van “Odul|fus sa|crum quem|clara Bra|banti(a) ab|Orschot” & “misit ad|hoc tem| pl(um) has habi|tavit|presbyter|aedes” zijn met enige moeite nog hexameters te maken, maar van de rest niet, althans niet door mij

2) A. Buchelius (1565-1641): een geschiedkundige die een verzameling heeft aangelegd van inscripties over het (vooral religieuze) verleden van Utrecht, dat dreigde verloren te gaan na de Reformatie; tot een boek is het nooit gekomen, maar hij heeft wel bij een editie van Beka vele noten geplaatst met deze teksten (zie noot 3)

3) Johannes de Beka heeft in de 14e eeuw een Kroniek van de Bisschoppen van Utrecht en graven van Holland geschreven die zeer populair geworden en gebleven is en vele edities gekend heeft; ook zijn er later nog veel aanvullingen bij gemaakt van na zijn tijd

4) Joh. de Beka behandelde zijn stof dus per Bisschop/Graaf en zo ook Alfricus, 9e Bisschop, 838-844

5) Baldricus, Bisschop van Utrecht 918-975, was degene die de zetel van Deventer, waarheen men gevlucht was, terugbracht naar Utrecht; allicht dat hij tussen de puinhopen wat terugvond

6) W. Heda (1460-1525), geschiedschrijver over het Bisdom Utrecht, die als een aanvulling op Beka kan worden beschouwd

7) Zie hoofdstuk IIIIc in de eerste Latijnse tekst (B) waarmee dit “boekje” opent, het ms. Audomarense 775 uit St. Omer

8) Joh. Bolland (1596-1665), Jezuietenpater uit Brussel die geldt als initiatiefnemer tot de Acta Sanctorum waaruit deze tekst genomen is; zeer belangrijke figuur in de beoefening  van de kerkgeschiedenis

9) Gijsbert Lap van Waveren (1596-na 1648), Advocaat en stadsbestuurder te Utrecht, bezorgde een editie van Beka + Heda + Buchelius + Hortensius, samengevoegd  tot één werk

10) L. Hortensius (1500-1574), leraar aan de Latijnse school te Naarden (o.a.); schreef een Latijns gedicht over de Spaanse gruwelen te Naarden in 1572.

11) Theodorus Dousa, of Dirk van der Does (1580-1663), schreef een Latijnse inleiding in dichtvorm bij het werk dat in noot 10) vermeld staat; was meer militair dan literator, maar had wel letteren gestudeerd

5 Refricat mihi non unis litteris magnificus Dominus Nyhuysius1) memoriam tui, atque ingens circa Vitas sanctorum studium…Huic operae tuae subsidiaria opera dare ad laudem Sanctorum Dei me delectat; et vel maxime de Sanctis patriae nostrae, inter quorum cultores ego me vel primum profiteor. Habe itaque a me geminam hanc inscriptionem, quam ego cum accuratione delineavi, cum p. 592 hae Reliquiae in custodia essent cognati mei Pompeji a Montzima, Canonici & Thesaurarii Ecclesiae Sancti Salvatoris (Oude-Munster) Ultrajecti ac postea Praepositi2), magni Praesidis Viglii3) ex sorore praenepotis: quae jam asservantur in Capitulo, reducta sunt post excessum cognati mei. Cranium S. Odulphi argenteo capite seclusum, justae ac humanae magnitudinis, inscriptionem habet littera Germanizante (quali in Hortensio meo4) inscriptionem quamdam expressi) ut ad oculum videas quam Germanizantem litteram vocem.

 

Anno Dni m.ccc. Decanus & Capitulum Sti Salvatoris Trajectensi, me ex capella extrahi & fieri fecerunt.

S. Frederici Martyris pars cranii, itidem reclusa argenteo capite mitrato inscriptionem sequentem habet littera jam supra narrata.

Anno Dni m.ccclxii. Decanus & Capitulum Sti. Salvator. Trajecten. me ex tumba, pro tunc innovata, extrahi & fieri fecerunt, per Elyam Scerpswert5) aurifabrum.

Adservatur scyphus S.Odulphi ligneus, argenteo deaurato scypho circumvestitus, ad quem ex catenula aurea crux6) purissimi auri dependet, cum imagine Christi crucifixi; in qua ambo pedes fulcro innixi, gemino clavo transfixi cernuntur & hodie, festo ejus Divi ex eo bibentes, crucem scypho (S. Odulffs nap) immergunt. Ipse Divus Odulphus eam Crucem in pectore gestabat. Ego saepe ex illo scypho libavi; cum in custodia esset praedicti cognati mei Pompeji.

 

  5 Met meer dan een brief brengt de hooggeachte heer Nyhuys1) mij de herinnering aan U te binnen, en Uw geweldige studie over de levens van de Heiligen…Ik stel er prijs op aan dit werk van U aanvullende werken tot lof van de Heiligen van God bij te dragen; en wel met name over de Heiligen van ons vaderland, tot de vereerders van wie ik mij zeker als eerste beken. Ontvang dus van mij dit tweede inschrift, dat ik met nauwkeurigheid heb overgetekend, omdat (p.592) deze relieken in bewaring waren van mijn verwant Pompejus van Montzima, Kanunnik en Schatbewaarder van de kerk van de H. Verlosser (Oude-Munster) te Utrecht en later Provoost2), achterkleinzoon geboren uit de zuster van de grote Praeses Viglius3): wat al wordt bewaard in het Kapittel, is teruggebracht na het overlijden van mijn familielid. De schedel van Sint Odulphus gevat in een zilveren hoofd, van normale menselijke afmeting, heeft een inschrift in Germaansachtige letters (zoals ik het in zeker inschrift in mijn Hortensius4) heb uitgedrukt) zodat U oog in oog kunt zien welke letter ik een Germaansachtige letter noem.

In het Jaar des Heren 1300 hebben Dekaan en Kapittel van de H. Verlosser mij uit de kapel laten halen en doen vervaardigen.

Een deel van de schedel van de H. Frederik, evenzo ingesloten in een zilveren hoofd met mijter heeft het volgende inschrift in de reeds boven aangeduide lettersoort:

In het Jaar des Heren 1362 hebben Dekaan en Kapittel van de H. Verlosser mij uit het graf, voor de gelegenheid vernieuwd, laten halen en vervaardigen, door Elyas Scerpswert5), goudsmid.

Erbij wordt bewaard een nap van de H. Odulphus, van hout, met een verguld zilveren nap omhuld, waaraan aan een ketting van goud een zuiver gouden kruis6) hangt met een afbeelding van de gekruisigde Christus; hierop worden beide voeten gesteund op een schraag, met twee nagels doorstoken gezien en vandaag, op het feest van deze Heilige hieruit drinkende, dompelen zij het kruis in de nap (S. Odulffs nap). De Heilige Odulphus zelf droeg dit kruis altijd op zijn borst. Ik heb dikwijls uit die nap geplengd; toen hij in bewaring was van mijn familielid Pompejus.

1) Nyhuysius: één van de weinigen die ontsnappen aan Google

2) Pompeius van Montzima (of Montisma) Thesaurier, later provoost,  van de S. Salvator in Utrecht (gest. 1637). Hij kon uiteraard alles weten wat er in zijn tijd is opgegraven en in veiligheid gebracht van de kostbaarheden van die kerk

3) Praeses Viglius (1507-1577), oudoom van voorgaande, alleen vermeld omdat hij zo’n machtig persoon was geweest, lid en voorzitter van Alva’s Raad van Beroerten, overigens tegen zijn wil. Stond in contact met de groten van die tijden, bv. Desiderius Erasmus

4) Lambertus Hortensius (1500-1574) was onder vele anderen enige tijd leraar Latijn te Naarden; schreef een Latijns gedicht over de Spaanse gruwelen aldaar in het jaar 1572

5) Elyas Scerpswert, 14e eeuwse goudsmid uit Utrecht; maakte in 1362 het kopreliquiarium van St. Frederik en wellicht ook dat van St. Odulphus; het eerste bestaat nog, van het tweede is niets meer bekend nadat de Oud-katholieke kerk in Leiden het midden 19e eeuw verkocht heeft; dat van St. Frederik is in het Rijksmuseum terecht gekomen en is daar nog

6) Hier bespreekt Henschen relieken van Odulphus die nog steeds in het Museum Het Catharijneconvent in Utrecht te bezichtigen zijn

6 Hactenus Lappius1). At Petrus Kerchoven, Cathedralis Ecclesiae Ruremundensis Decanus2), sub authentico instrumento anno MDCXXIX, die XVI Aprilis signato, testatur, Domino Everhardo Botter3), Magistro Rationum Camerae, dum viveret, & Consiliario Regiae Majestatis in Geldria, residenti ante multos annos Ultrajecti, multas Reliquias de diversarum ecclesiarum & monasteriorum sanctarum Reliquiarum thesauro communicatas , & inter ceteras has de S. Odulpho Confessore, Canonico Ecclesiae Collegiatae S. Salvatoris Ultrajectensis; de S. Gregorio, Episcopo ejusdem civitatis4): item particulas ossium S. Chelindris Virginis & Martyris & Sanctarum undecim millium Virginum5). Et quandoquidem dicti Domini Botteri relicta vidua, Domicella Ida van Mierlo, attestetur nominatas Reliquias, per maritum quondam suum, ex ipsis thecis Sanctorum in ecclesia Ultrajectina & monasteriis accepisse; hinc est quod attestor, easdem Reliquias praenominatorum Sanctorum & Sanctarum, pro talibus haberi posse; cum praedictae Domicellae viduae fides, vita, & honestas ita mihi nota sit, ut in re tanti momenti non aliud quam veritati consentaneum testimonium datura sit. Instrumenti hujus, cujus originale adservatur in Collegio Societatis Iesu Hallensi6), confinio Hannoniae & Brabantiae, tribus leucis Bruxellis dissito, cui jam dicto anno MDCXXIX die XVIII Aprilis, dictas Reliquias dono, assignaverat memorata Vidua Ida van Mierlo, cum epistola donationis: quam ipsi etiam habemus, nobis communicatam.

6 Tot zover Lappius1). Maar Petrus Kerchoven, Dekaan van de Kathedrale Kerk van Roermond2), bevestigt in een authentiek document in het  jaar 1629, op 16 April getekend, aan Everard Botter3), Meester van Rekeningen van de Kamer, zolang hij leefde, en Raadsman van de Koninklijke Majesteit in Gelre, voor vele jaren woonachtig te Utrecht, vele Relieken  uit de schatten van verscheidene kerken en kloosters  tezamen met een schat aan heilige Relieken te hebben ter hand gesteld, en daaronder die van De H. Odulphus, Belijder, Kanunnik van de Nevenkerk van de H. Verlosser te Utrecht; van de H. Gregorius, Bisschop in dezelfde stad4): evenzo deeltjes van botten van de H. Chelindris, Maagd en Martelares en één van de Heilige elfduizend Maagden5). En aangezien Mevrouw Ida van Mierlo, als weduwe achtergebleven van genoemde Heer Botter, ervoor instaat de genoemde Relieken via haar echtgenoot eertijds uit de bewaarplaatsen zelf van de Heiligen in de Utrechtse kerk en kloosters te hebben ontvangen; daarvandaan is het dat ik ervoor insta dat dezelfde Relieken van voornoemde heilige mannen en vrouwen, als zodanig kunnen worden beschouwd; aangezien het geloof, het leven en de eerlijkheid  van voornoemde Mevrouw de weduwe  mij zodanig bekend zijn dat zij in een zaak van zo groot belang geen andere getuigenis zou afleggen dan één in overeenstemming met de waarheid. Van dit schrijven, waarvan het origineel bewaard wordt in het College van de Sociëteit van Jesus te Halle6) in het gebied van Brabant en Henegouwen, drie mijlen van Brussel verwijderd, waaraan ik in het reeds genoemde jaar 1629 op 18 April de genoemde Relieken schenk, had vermelde weduwe Ida van Mierlo betuigd, met een schenkingsbrief: die hebben wij zelf nog, nadat hij ons ter hand is gesteld.

1) Zie hfdst. 4 noot 9)

2) Roermond behoorde tot het gebied van de hertogen van Gelre; er werd in 1559 een bisdom ingesteld vanwege de ontwikkelingen in de Spaanse Nederlanden. Petrus Kerchoven (of welke decaan ook) was een voor de hand liggende eerste ontvanger van relieken die in Utrecht niet meer veilig waren, want ze moesten zo snel mogelijk de grens over

3) Meer dan wat hier staat, is over Botter niet te achterhalen; Gelre noemt zich koninkrijk nadat de Pruisische koning daar het gezag had verworven

4) Sint Gregorius (een van velen),3e  bisschop van Utrecht 754-776

5) De elfduizend maagden van Ste Ursula zijn overbekend; hun relieken verspreidden zich over heel Europa

6) Halle, vlak bij Brussel (tegenwoordig daarin opgenomen) was een Jezuietencollege rijk voor scholing van leken en priesters; de paters kregen nog andere kerkelijke hand- en spandiensten toegewezen, o.a. het opvangen en opnieuw plaatsen van heiligenrelieken

7  Easdem Reliquias approbavit, & publicae venerationi exponi permisit  Illustrissimus Franciscus Van der Burcht, Archiepiscopus Cameracensis1), die VIII Iunii dicti anni MDCXIX; & in propositione eidem facta, dicitur esse magna pars cranii capitis S.Odulphi, Confessoris, Canonici Ultrajectini. Servantur autem hae Reliquiae, cum aliis in sacello domestico Collegii Hallensis, veste serica & auro tectae, cum aliis in majori2) cista panno aureo argenteoque ornatae; & exponuntur pridie festi ante primas Vesperas in altari majoris chori; quibus absolutis deferuntur ad altare Deiparae Virginis miraculosae, quod festivis vestitur ornamentis, eo quod magis frequentetur, & ibi continua sacra a primo mane usque ad meridiem fiant. Canitur de Sancto in choro officium ritu duplicis festi, quod ceteri quoque sacerdotes sequuntur.  Haec omnia curavit Iacobus Winsius3), tunc Superior Hallensis Residentiae, necdum Collegii Societatis Iesu: qui postea constitutus superior domus tertiae probationis in oppido Lirano4), tribus Antverpia leucis dissito, inter alias, Reliquias Hallis secum detulit duo ossa dicti S. Odulphi ex ejusdem cranio, alterum alio majus; quae cum approbatione Ioannis Malderi5), episcopi Antverpiensis, publicae venerationi exponi possunt. Ita ad posterorum memoriam scriptum, attestante dicto Iacobo Winsio, litteris datis pridie Kalendas Novembris anno MDCXXX, quorum omnium exemplum fidele penes nos servamus.

 

7 Deze zelfde Relieken heeft goedgekeurd en voor openbare verering laten uitstallen de Zeereerwaarde heer Franciscus Van der Burcht, Aartsbisschop van Kamerijk1) (Cambrai), op de achtste Juni van voornoemd jaar 1619; en in een verklaring voor deze gemaakt wordt gezegd dat ‘t een groot deel is van de schedel van S. Odulphus, Kanunnik te Utrecht. Deze Relieken worden, met andere, bewaard in de huiskapel van het College te Halle, met een zijdebrocaten doek bekleed, met andere in een grotere kist met een goud- en zilveren weefsel gesierd; en zij worden uitgestald op de dag vóór zijn feest voor de eerste Vespers op het altaar van het priesterkoor; als dit is afgewerkt worden ze overgebracht naar het altaar van de wonderbare Maagd en Moeder Gods, dat met feestelijke versieringen wordt aangekleed, opdat het vaker wordt bezocht, en daar vinden van ’s morgens vroeg af tot aan de middag plechtigheden plaats. In koor wordt het officie gezongen van een dubbel feest, hetwelk ook andere priesters volgen. Voor dit alles heeft gezorgd Jacob Winsius2), toen Overste van de Vestiging te Halle, en ook van het College van de Sociëteit van Jesus: die later, aangesteld als overste van het huis van de derde gelofte in de stad Lier, drie leugae van Antwerpen verwijderd, onder meer de Relieken van Halle met zich meenam, en wel twee stukken bot van de genoemde S. Odulphus uit diens schedel, het één groter dan het andere; deze kunnen met goedkeuring van Joannes Malder, Bisschop van Antwerpen, voor openbare verering worden uitgestald. Zo tot herinnering van toekomstige geslachten geschreven onder getuigenis van genoemde Jacob Winsius, in een brief gedateerd 31 october van het jaar 1630, van al hetgene wij een getrouw afschrift bij ons bewaren.

1) Aartsbisschop van 1615 tot 1644

2) Moest eigenlijk “maiore” zijn, maar zelfs een Jezuiet glijdt wel eens uit over de Latijnse grammatica

3) Jacobus Winsius: meer dan wat hier staat niet te achterhalen

4) Mijn kaart van België geeft een afstand van 17 km, wat duidelijk meer is dan 3 leugae (± 6,5 km), tenzij “oppidum Liranum” niet Lier is; maar in Lier staat wel nog een jezuietencollege (thans in gebruik voor iets anders); misschien moeten we hier de Engelse “league” als maat nemen, nl. 3 mijl (= 4,5 km): dan komen we in de buurt met 13,5 km

5) Bisschop van Antwerpen van 1611 tot 1633

8 Aliquas etiam S. Odulphi Reliquias1) in ecclesia Orschotana illi dicata servari, inde accepimus una cum Vita ejus, quam idiomate Brabantico2) ibi in codice pergameno habent, & unde sumptum ecgraphum submiserunt anno MDCXLVIII, subscribentibus Ioanne van Oudenhoven3), Pastore in Parochia S. Odulphi; Bartholomeo vanden Vilken3), ex ordine Eremitarum S. Augustini, Ecclesiae collegiatae ac parochialis S.Petri in municipio Orschotano pastores; & Gadenho3), Notario publico; non sine admiratione etiam hoc addentes testimonio suo, quod cum membranas, quibus continetur vita, tam in marginibus quam intra lineas pluribus locis arroserint atque perroserint mures, nulla tamen littera eorum dentibus violata sit, itaque legi integre omnia  possint. Verum eamdem vitam, originali Latino Idiomate damus ex variis antiquis Mss. scilicet Ultrajectino ecclesiae S .Salvatoris & Rubeae Vallis Canonicorum Regularium prope Bruxellas, tum ex Schedis Mss. D. Lindani4), & Legenda Coloniae anno MCCCCLXXXIII, atque biennio post Lovanii excusa. Laurentius Surius5) agnoscit eam graviter scriptam, sed magna ex parte se stylum mutasse praefatur, quam malumus ex primis fontibus proferre. Prologum reperimus solum in dicto Ms. Rubeaevallis, forte a Iohanne Gillemans6) collectore compositum: extat enim ibidem in prima parte Hagiologii Brabantinorum. Demum ex Molano ista subjungimus: Refert Becanus Hollandensis Chronographus, inter sui temporis gesta, Hollandos in bello contra Orientalem Frisiam nullum infortunium passos esse, quoadusque B.Odulphi Confessoris monasterium impugnaverunt. Hoc autem impugnato, non Frisonum, sed Dei virtute, ibidem interiisse Wilhelmum Comitem7), cum multis nobilibus ac praeclaris armigeris.

 

8 Dat er nog enkele Relieken van S. Odulphus1) in de kerk die te Orschot aan hem gewijd is, worden bewaard, hebben wij vandaar vernomen tezamen met een Leven van hem dat ze in het Brabantse taaleigen2) in een perkamenten codex hebben, en een afschrift daarvan hebben zij ingediend in het jaar 1648, met ondertekening van Joannes van Oudenhoven3), pastoor in de parochie van S. Odulphus; van Bartholomeus vanden Vilken3), uit de orde van Heremieten van S. Augustinus, pastoor van de nevenkerk en parochie van S. Petrus in de gemeente Orschot; en van Gadenhus3), gemeentelijk notaris; niet zonder verwondering ook dit toevoegende aan hun getuigenis, dat hoewel muizen de vellen waarop zij vervat is, zowel in de marges als tussen de lijnen op diverse plaatsen hebben aangeknaagd en doorgeknaagd, het leven toch met geen letter door hun tanden is beschadigd en alzo alles compleet gelezen kan worden. Hetzelfde leven echter, in het origineel Latijnse taaleigen geven wij uit verscheidene oude handschriften, te weten van de kerk van de H. Verlosser te Utrecht en van Rubea Vallis van de Reguliere Kanunniken bij Brussel, evenals uit handgeschreven bladen van D. Lindanus4), en Legenden van Keulen uit het jaar 1483, en twee jaar later te Leuven gedrukt. Laurentius Surius5) erkende dat het serieus geschreven was, maar zegt vooraf dat hij voor een groot deel de stijl heeft veranderd, die wij liever uit de eerste bronnen halen. Het Voorwoord vinden wij alleen in de genoemde tekst uit Rubea-vallis, wellicht door de verzamelaar Johannes Gillemans6) opgesteld: want het staat ter zelfder plaatse in het eerste deel van Het Heiligenboek van Brabant. Uit Molanus tenslotte voegen wij dit toe: De Hollandse Historicus Becanus verhaalt onder de gebeurtenissen van zijn eigen tijd, dat de Hollanders in een oorlog tegen Oost-Friesland geen tegenslag hadden geleden, totdat zij het klooster van de H. Odulphus, Belijder, aanvielen. Toen dit echter was aangevallen, zou door de macht niet van de Friezen, maar van God daar Graaf Willem7) zijn omgekomen met vele edelen en roemruchte krijgers.

1) Van deze relieken is mij niets bekend, tenzij die wordt bedoeld die in de kerk te Best wordt bewaard (een vingerkootje)

2) Dit Leven is in Nederland in vele handschriften bewaard, maar het Oirschotse exemplaar zal wel tot stof vergaan zijn; het taaleigen van de hier afgebeelde vertaling lijkt niet erg Brabants, eerder oostelijk

3) Voor deze namen is Google duidelijk overvraagd

4) Wilhelmus D. Lindanus 1523-1588), in de 16e eeuw  actief voor de kerk in vele delen van Holland en de Zuidelijke Nederlanden; uiteindelijk als Bisschop van Roermond en daarna Gent

5) L. Surius (1522-1578) Zie ook Voorwoord voor de tweede editie; zijn Vita Odulphi was opgenomen in De Probatis Sanctorum Historiis; zijn tekst is degene die in de eerste uitgave van dit werkje als hoofdtekst was opgenomen, maar afgekeurd is voor deze en vervangen door ms. Audomarense 775. Surius heeft het Latijn wel flink opgedoft, maar is de inhoud trouw gebleven.

6) Johannes Gillemans of Gielemans (1427-1487), schrijver van Hagiologium Brabantinorum (1476), waarin uiteraard ook een hoofdstuk besteed werd aan Sint Odulphus; hij gaat wel uit van de oudste tekst, maar blaast het tot ongeveer dubbel de omvang op met vrome toevoegingen

7) Dit slaat op het bekende verhaal over Graaf Willem IV van Holland die tijdens zijn veldtocht tegen Friesland door het ijs zakte en omkwam (slag bij Warns 1345); hij wilde het door Odulfus gestichte Maraklooster in Staveren innemen en er een vesting van maken; dit kon Odulphus uiteraard niet goed vinden

V I T A

Ex variis antiquis codicibus Mss. & editis.

PROLOGUS.

 

0 Scripturus auxiliante Deo vitam & conversationem B. Odulph, Confessoris & Presbyteri, in primis ejus invoco gratiam, cujus bono Sanctus iste meruit esse quod fuit in hoc exilio, ut videlicet tan-p.593tae strenuitatis in seipso tantaeque lenitatis in aliis inveniretur: sicque admonendo, increpando, corrigendo & castigando, bonas virtutes plantando, vitiorumque radices exstirpando, vinum cum oleo veluti bonus Samaritanus sauciatorum vulneribus infundendo, denarium laborantibus in Dei vinea promissum vere meruit adipisci. Cujus precibus adjutus, meo calamo parum aliquid audebo de innumeris virtutibus ejus tradere paginae, praesentibus utile, dignumque posteris; quatenus inspecto speculo conversationis ejus, tergere valeant sese subjecta legentes, omne quod deforme apparet in oculis summi inspectoris; ut tandem mutata pelle veteris hominis, novum induere, & ad aeternae claritatis mansionem mereantur feliciter ac salubriter pervenire.

 

(dit inleidende hoofdstukje komt in heel weinig handschriften voor; wel bij J. Gillemans, zie vorig hoofdstukje)

LEVEN

Uit verscheidene oude handgeschreven en uitgegeven boeken.

VOORWOORD

0 Voornemens met de hulp van God het leven en werken van de Zalige Odulph, Belijder en Priester, te schrijven, roep ik eerst aan de gena-de van Hem door wiens goedheid die heilige het verdiende te zijn wat hij geweest is in deze bal-lingschap, dat hij namelijk (p. 593) van zo’n strengheid jegens zichzelf en zo’n zachtmoe-digheid jegens anderen bevonden werd: en zo door te vermanen, te verbeteren en straffen, door goede deugden in te boezemen, door de wortels van fouten uit te roeien, door wijn met olie als een goede Samaritaan op de wonden van geblesseerden te gieten, verdiende hij werkelijk de aan de werkers in Gods wijngaard beloofde denarius te verkrijgen. Door gebeden tot wie geholpen zal ik met mijn pen een te gering deel van zijn ontelbare deugden durven toe te vertrouwen aan de pagina, voor tijdgenoten nuttig, en van waarde voor het nageslacht; opdat zij die het voorliggende lezen, kijkend in de spiegel van zijn levenswijze, in staat zijn van zichzelf af te wissen alles wat misvormd lijkt in de ogen van de hoogste toeziener; opdat zij, na de huid te hebben verwisseld van de oude mens, verdienen een nieuwe om te doen en tot het huis van het eeuwige licht tot geluk en tot heil door te dringen.

 

CAPUT I. (Van hier af geen vertaling meer; zie de vertaling bij het handschrift van St.-Omer, dat inhoudelijk heel weinig hiervan afwijkt)

Ortus, studia, Sacerdotium, Acta Ultrajecti & in Frisia.

  1 Temporibus  Ludovici piissimi Augusti erat quidam vir venerabilis, ex nobili prosapia Francoruma) oriundus, nomine Ludgis: de quo, Deo predestinante, procreatus est filius nomine Odulfus: qui mox cum sacratissima Baptismatis unda renascitur, caelesti rore divinitus irrigatur. Ablactatus autem, illico sacrae eruditionis additur studiis, & sanctis ac Deo devotis hominibus canonica religione commendatur erudiendus. Cui Deus tale discendi studium tantaeque solertiae contulit ingenium, ut aevo majores mirum in modum in discendo praecelleret, suamque aetatem adhuc annis immaturam divino dogmate non segniter decoraret. Crevit autem aetate, sapientia & sanctitate in tantum, ut iis qui tunc temporis religiose Deo servire conarentur, novus Samuel exoriri videretur. Illi vero coram religiosorum virorum praesentia caelitus tanta conceditur gratia, ut unanimiter ab eis omnibus diligeretur, probabilisque vitae summa veneratione coleretur: quos & ipse condigna vicissitudine puraeque dilectionis dilexit amore. Jam enim puer venerabilis sub ipsis adolescentiae annis id praefigurabat, se velle continuo, quod operibus perficere satagebat in futuro quoniam jam tunc se non immemorem Dominici sermonis affuturum proposuit, quem Dominus discipulis suis loquens, ait: Qui amat patrem aut matrem plus quam me non est me dignus: &, qui vult post me venire, abneget semetipsum, & tollat crucem suam quotidie, & sequatur me.
Hujus verba Euangelicae lectionis laudabilis puer sedulo recolens ac secum diu noctuque tacitus revolvens, piis moribus sanctisque operibus Deo devovit incessanter servire: spiritualique Matri sanctae Dei Ecclesiae inextricabiliter adhaerere , quod & factum est.

ANNOTATA.   G. H.

  a) Ita Ms. Rubeae-Vallis, additque fuisse de stirpe Karolidarum, sive Caroli Magni, cui anno 814 defuncto successit Ludovicus Pius, anno 840 mortuus: in Vita S. Frederici dicitur Bodgisus: nomen satis notum in Francica historia: pro quo tamen alia Mss. habent Lodgis & Ledgis.

AANTEKENINGEN VAN G.H.

a) Aldus een manuscript in Rubea-Vallis (Rode Klooster) en deze voegde toe dat hij van de stam der Karolijnen, oftewel Karel de Grote, was, die, gestorven in 814, was opgevolgd door Lodewijk de Vrome die in 840 stierf. In het Leven van St. Frederik wordt hij Bodgisus genoemd: een welbekende naam in de Frankische geschiedenis; in plaats ervan hebben evenwel andere manuscripten Lodgis en Ledgis.

  2 Sanctus igitur adolescens Odulfus, Deo dilectus, viris probatis admodum acceptus, sed soli Deo tantummodo famulari solicitus, sanctarum virtutum gradibus ascendit, quoad usque in virum perfectum occurreret. Semper etenim, ut moris est Sanctorum, mentem ad caelestia studuit erigere, secularisque pompae triumphaliter illecebras evadere, sicut scriptum est: ibunt de virtute in virtutem. Quid in tantis morabor? Omni virtute proficiens, per gradus ecclesiastici ordinis ascendit: & juxta divinam, ut credendum est, praedestinationem ad Sacerdotalis officii pervenit benedictionem; atque cooperante gratia Spiritus sancti, Sacerdos effectus est Regis altissimi. Quo rite peracto , statim sibi delegavit in animo, quod propter piae conversationis studium ad quoddam sacrae religionis tendere properaret monasterium. Quem sui parentes rogaverunt, non ita velle agere; sed ut voluntati eorum assentiret, atque ecclesiam quae nuncupatur Oresscothb) cum populo regeret: nam illic natus extitit & nutritus. Quorum precibus evictus, votis eorum pro tempore paruit vel invitus.

  b) Orschotum illustre Brabantiae municipium in territorio Silvaeducensi, plures protulit viros eruditione praeclaros, inter quos in Societate Iesu fuerunt Adrianus Crommius & Goswinus Metserus, in studiis Theologicis Lovanii olim professores.

b) Orschotum, een vooraanstaande gemeente in Brabant in het gebied van ’s Hertogenbosch, heeft verscheidene mannen voortgebracht vermaard om hun geleerdheid, onder wie in de Sociëteit van Jezus Adrianus Crommius en Goswinus Metserus waren, eertijds professoren in de Godgeleerdheid te Leuven.

(wat dit nog met Odulphus te maken heeft, mag de lezer zelf beoordelen)

  3 Sed non multo post visum est ei adire summae reverentiae locum, nomine Trajectumc) ut inibi quamdiu in hac luce viveret, cum aliis Dei famulis, ibidem sub castris Christi degentibus, Christo Regi militaret. Quid plura? Vir Deo plenus, juxta veridicam vocem in Euangelio, dicentisc’): Qui non renuntiat omnibus quae possidet, non potest meus esse discipulus; postponens patrem, propinquos, agros, familiam, omnemque possessionem, quo visum est ei, Christo duce pergere, pauper rebus, dives meritis contendit properare. Nihil enim habere desiderabat in hoc seculo , ut a Domino secundum suam promissionem centuplum acciperet, & vitam aeternam possideret in futuro. Quo in loco tunc temporis erat quidam magnae sanctitatis Episcopus, nomine Fredericusd); qui sanctum virum cum magno suscepit gaudio & honore condigno: omnesque secum unanimiter servi Dei, qui inibi erant
coadunati, Domino congratulantur tam sanctum tamque religiosum adventasse Dei famulum.

c) Additur in Legenda olim excusa, more pristino Wilsenburgh nuncupatus; ac censetur id factum a Wilsis Australis Hollandiae populis, diciturque hoc nomine hodie locus esse haud procul ab urbe.

 

d) Colitur S. Fredericus 18 Iulii, in cuius Vita, ex Ms. Vltrajectino danda, ista leguntur: Quidam Sacerdos, nomine Odulphus, in vico qui dicitur Oreschot, deguit sanctissimus, nobili de patre Bodgiso satus, praedicator populorum, non minus sacris deditus Scripturis, & bonis in actibus nulli fuerat postponendus. Hic cum quadam nocte in suo fessus quiesceret lectulo, vidit in visione Angelum Dei sibi adstantem, claro lumine fulgentem, & talia roseo ore verba proferentem: Surge, serve Jesu Christi, surge: oportet te adire castrum, cui nomen est Trajectum: & cum ceteris Dei famulis ibi ad tuum manebis exitum: & ad praedicandum populo, B. Frederici cujus illud est Pontificium te decet esse fautorem, in quocumque jusserit locorum. Extemplo vir Dei, tali visione perterritus, de nocte surrexit; & quod ei in itinere necessarium foret praeparavit usque ad diei crepusculum.  Relictis igitur omnibus Dominum secutus est: Trajectumque, quemadmodum illi jussum, pervenit post triduum: & cum sanctam ingressus esset urbem, Praesul Fredericus cum Clero illi obviam ruit. &c. Dictae visionis Angelicae, fit etiam mentio in Vita Orschotana.

c) In de eertijds gedrukte Legenda wordt toegevoegd, volgens oude wijze Wilsenburgh geheten; en men meent dat dit gedaan is naar de Wilsi, volkeren in Zuidelijk Holland, en men zegt dat  er tegenwoordig een plaats van die naam is niet ver van de stad.

 

d) De H. Frederik wordt geëerd op 18 juli, in wiens Leven, uit een Utrechts handschrift dit staat te lezen: Zekere Priester, Odulphus van naam, verbleef in een dorp dat Oreschot heet, zeer heilig, uit een edele vader Bodgisus geboren, een volksprediker, niet minder de heilige Schriften toegedaan, en in goede werken bij niemand ten achter te stellen. Toen deze in zekere nacht vermoeid in zijn bed rustte, zag hij in een visioen een Engel Gods die bij hem kwam staan, stralend met een helder licht en woorden als volgt uit een rozen mond uitend: Sta op, slaaf van Jezus Christus, sta op: U behoort te gaan naar een veste, die de naam Trajectum draagt; en met andere dienaren Gods zult U daar tot Uw dood blijven; en om tot het volk te prediken past het U een medestander te zijn van de Zalige Frederik, van wie dat bisdom is, naar welke plaats hij u ook toe zendt. Onmiddellijk stond de man Gods, door zo’n visioen verschrikt, ’s nachts op; en wat hij van node zou hebben bij zijn reis, maakte hij in orde tegen de dageraad. Nadat hij dus alles achter zich had gelaten, volgde hij de Heer: en bereikte, zoals hem was bevolen, na drie dagen Utrecht; en toen hij de heilige stad was ingegaan, rende Bisschop Frederik met de geestelijkheid hem tegemoet, etc. Van genoemd visioen van een Engel wordt ook melding gemaakt in het Oirschotse Leven.

  4 Sanctus autem vir humanae sagacitati diu celare nequivit, quod intus supernam majestatem non latuit: sed mox cum aliquantisper illic degissete), illis omnibus ardens divini luminis lucerna resplenduit. Nam erat ille pervigil in vigiliis, potens in jejuniis, in oratione sedulus, in sacra lectione studiosus; in eleemosynarum largitate dapsilis, in pauperum cura celebris, in hospitalitate fervens, in distribuendo res ecclesiasticas prudens; & quibus post Antistitem praeerat, eos omnes ultra modum humanum praecellebat. Non enim aliud ab illis omnibus & ab ipso Praesule, ut dignus habebatur, quam Pater monasterii vocabatur. Ad ejus oris imperium omnes habere decrevere consilium: quia omnibus omnia factus est, ut ait Apostolus, ut omnes lucrifaceret Christo.

  e) In hospitio satis decoro, in parte Australi castri. Ita Vita S. Frederici.

e) In een best mooi verblijf, in het zuidelijk deel van de stad. Aldus het Leven van de H. Frederik.

5 Eodem namque contigit tempore, quod Fresones, viri videlicet feroces, in tanti erroris dementiam deveneref), quod supradictus Episcopus Fredericus, neque per semetipsum, neque per suos Archidiaconos, ad viam veritatis possit eos revocare. Statim litteras inde cum legato fideli Trajectum direxit, sanctumque Odulphum Dei famulum voluntarie poposcit, ut quanto citius valeret transmenso sinu maris , qui nuncupatur Alechmeerg) ad se usque perveniret. Qua legatione vir Dei laetus in tantum efficitur, quasi jam ad caeleste convivium invitaretur, cupiens cum proprio Pastore sub eodem agone, si ita res se haberet, palmam martyrii subire. Cumque vir Deo plenus transmenso itinere perveniret ad Praesulem, confestim eo viso ultra solitum inaestimabili repletur gaudio; salutantes autem invicem in osculo sancto, seseque consolantes invicem divinae pacis solatio, ut summi Regis praecones incliti, caelesti romphaea viriliter armati, coeperunt per ecclesias simul iter agere, iterum atque iterum easdem repetere, populum praedicando, & ad viam veritatis Euangelica eruditione convertendo, crebrisque admonitionibus arguendo & increpando convertere; donec homines, qui erant ante velut lupi ferocesh), salutari dogmate in mansuetas converterentur oves.

  f) Additur in eadem Vita: Ut Sabellii Ariique sectam putares esse disseminatam & exortam.
  g) Iam diximus ad Vitam 3 S. Bonifacii litt. f. non Alemere sed Almere vel Elmere scribendum; & intelligi mare quod vocant Meridionale de Zuyder-zee: per quod a Narda in Staveren est trajectus leucarum 10.
  h) Eadem Vita, cor gerentes belluinum.

f) In hetzelfde Leven wordt toegevoegd: Zodat je zou bijna denken dat de ketterij van Sabellius en Arius was verspreid en opgekomen.

g) We hebben reeds bij het Leven 3 van de H.Bonifacius dat juist gespeld niet Alemere, maar Almere of Elmere moet worden geschreven; en er onder verstaan moet worden, wat men “Meridionale” de Zuyderzee noemt: daarover is het van Naarden naar Staveren een weg van 10 leucae

(Noot van Rietveld: een leuca is ± 2,2 km; 22 km is veel te weinig voor de afstand Naarden-Staveren: het is hemelsbreede een kleine 70 km; of Narda is niet Naarden!Nemen we de Engelse “league” als waarde, dan is het nog veel te weinig (45 km), maar beter)

h)In hetzelfde Leven, het hart van beesten hebbend.

p. 594

  6 His ita per ordinem digestis, idem Pontifex inito consilio cum Clericis, non modicaque ejusdem patriae laicorum multitudine , sanctum Dei virum obnixe poposcerat, quo intra ipsius patriae fines persisteret; ac populum, qui nuper in seipsum reversus est, erudiendo sanaret , & ab antiqui hostis mortifera fauce salubriter eriperet. Vir autem Dei, multum renitens, asserebat aetate se fore provectum, & prorsus inbecillem ad id ministerium. Ast sibi non assentit Episcopus, qui eum flectere conatur precibus i). Tandem vero Odulfus , nolens volens, suo Pastori paruit, populique votis consensum praebuit; ea tamen ratione, quod aliquantis quandoque transactis annorum curriculis sibi Trajectum revisere liceret, quoniam illic in Dei servitio vitam finire proposuerat. Quid plura? Vir Spiritu sancto plenus, non cessabat populo Dei praedicare , caelorumque regnum  instanter euangelizare. Omnibus igitur, ceu prudens dispensator, divini sermonis praebuit alimenta, fortioribus quippe fortiora, infirmioribus juxta Apostolum lactis exhibuit pocula: sicque suae sanctitatis exemplo omnes unanimiter repleti sunt gaudio.

  i) Eadem vita, Ei quamvis invito, Staverensem ad regendum commendavit Ecclesiam, Ioannes de Beka, in chronico Ultrajectino in S. Frederico, ita ait : B. Odulpho, sancti Salvatoris Concanonico, Stavriensem Ecclesiam commisit.

i)In hetzelfde Leven, Hij vertrouwde het hem toe, hoewel hij niet wilde, om de kerk van Staveren te besturen. Ioannes de Beka zegt in de Utrechtse Kroniek, bij de H. Frederik, als volgt: Aan de Zalige Odulphus, Medekanunnik van de S. Salvator, vertrouwde hij de Staverense Kerk toe.

  7 Hac ergo obedientia rite peracta, repedavit ad propria, Deum collaudans, quod ejus adjutus auxilio tot lucrifacere mereretur in hoc seculo animas. Quamvis etenim jam longo fessus extitisset senio, tamen ejus animum aetatis victorem, non minus solito se piguit exercere in Dei servitio. Perseverabat enim, ut assuevit, in jejuniis assiduis, in vigiliis Deo placitis, in orationibus sacris, in eleemosynis largissimus, sibi parcus, omnibusque pro Christi nomine largus; nilque terrenum in hac luce curavit acquirere, quatenus post carnis debitum aeterna praemia mereretur accipere.

 

CAPUT  II.

Varia spiritu Prophetico praedicta. Incendium extinctum. Morbus, obitus, veneratio.

  8 Sed inter haec silendum non puto, quod B. Odulfus in tantum repletus erat spiritu prophetico, ut ita ventura praediceret, quasi jam facta cerneret. Ex quibus quamplurimis pauca nobis huic lectioni libuit inserere; ne fides audientium tardior fiat eadem animadvertere. Cum a loco qui dicitur Staveren se praepararet discedere, antequam coepisset iter inde movere, accidit maximam Fresonum multitudinem illuc convenisse quatenus sua saluberrima munirentur admonitione. Quos Domino commendans, benedixit: quin etiam caritative eos admonuit, ne viam veritatis unquam desererent quam iterum sine gravi vindicta repetere non valerent. Scio etenim, inquit, vos facturos: quapropter Paganos a) super vos praenuntio venturos: qui istam devastantes patriam, vos et quae vestra sunt secum deducent in captivitatem. Quod ita fieri, ut prophetavit vir sanctus, postea rei probavit eventus.

ANNOTATA  G. H.

a) Hic intelligi Normannos & Danos, satis colligimus ex Ioanne de Beka, & Notis Buchelii, ad proxime post S. Fredericum subsecutos Episcopos; & confirmatur supra ex Antiquo Martyrologio, in quo adduntur multi Martyres facti.

AANTEKENINGEN VAN G.H.

a) Dat hieronder de Noormannen en Denen verstaan worden begrijpen wij voldoende uit Joannes de Beka en de Aantekeningen van Buchelius bij de na H. Fredericus volgende bisschoppen; en het wordt bovendien bevestigd uit het oude Martyrologium, waar wordt toegevoegd dat velen martelaar geworden zijn.

9 Sanctus autem vir, qui futura per spiritum Prophetiae praevidit, adhuc eidem populo Frisonum adstans, aliud magnae admirationis praesagium intulit, ita dicens: Cernitis, inquit, hanc? (ostendit eis non modicae magnitudinis petram, quae jacebat ante ipsius domus januam); scitote quod sine humano labore devolvetur in flumen, quod dicitur Flyeb);  ibique jacebit sub undis, quamdiu divinae pacis munimine carebitis. Cum autem videritis eamdem, absque humana subvectione, hujus littoris oram subire; procul dubio corpus meum, creditotec), licet post mortem carnis, hanc patriam revisitare, vobisque pacem impetratam suppeditare: donec cum superbia, perjurio, homicidio, adulterio, totiusque generis peccato Deum offendatis; ut concessae pacis donum auferat a vobis. Hujus obstupendae prophetiae signique mirabilis, multi homines qui hoc se vidisse testantur, adhuc sunt superstites. Est etiam ibidem in ecclesia eadem petra perdurans immobilis, non minus in testimonium credulis, quam ad confusionem incredulis.

  b) Flye, antiquis Flevus, non tam fluvius, quam aestuarium Maris-Meridionalis in oceanum sese effundentis; quod a Stavera sic incipit appellari usque in Flilandiam insulam.              
  c) Desolatione loci factum credo, ut nesciatur quando translatum Ultrajecto Staveram corpus sanctum sit, aut quid deinde sacris ejus ossibus factum: solum enim caput mansit Trajecti.

b) Flye, oudtijds Flevus, niet zozeer een rivier als een getijdenkreek die in de Mare Meridionale (i.e. Zuiderzee) uitvloeit; deze begint bij Staveren zo genoemd te worden tot aan het eiland Vlieland.

c) Door de verlatenheid van het gebied geloof ik dat men niet weet wanneer het lichaam van Utrecht naar Staveren is overgebracht, of wat er nadien met zijn heilige beenderen is gebeurd: want alleen zijn hoofd bleef in Utrecht.

10 Postmodum vero contigit Trajectensem Ecclesiam existere Pastore viduatam, illo videlicet hinc ad caelestem migrante patriam. Nec mora: convenerunt in unum Clerici: ut cum beato viro conspirarent de electione Pontificis. Diu etenim illis inter se altercantibus, quem promovere vellent p.595 ad curam regiminis. Tandem Praepositum Ecclesiae, nomine Craftd) elegere. Ille quidem locuples divitiis, fastu arrogantiae inflatus, respondit: Habeo rerum quod sufficit: cur me cura tanti oneris aggravatis? Beatus autem Odulfus, id responsum indigne ferens, ait ad eum: Quid, inquis, miserrime? Spernis plane quod non mereris attingere. Forsitan si id nolles inire, verumtamen deberes dicere, te indignum fore tanti honoris culmen ascendere: nunc autem quia propter tuam innumeram possessionem Apostolici Ordinis sprevisti dignitatem, in eodem membro cum quo pertinaciter prolocutus es id nefandum, jam nunc in proximo hujus vitae pro vindicta patieris interitum. Quod non multo post subsecutum est.

  d) Hujus Craftonii nulla in Vltrajectinis historiis fit mentio, nomen ex veteri lingua verteretur Potentia, quae modo Crachi dicitur; Germani autem Kraffi pronuntiant.

d)Van deze Craft wordt geen melding gemaakt in de Utrechtse geschiedenissen; de naam zou uit de oude taal worden vertaald met “Potentia”, hetwelk nu Crach wordt uitgesproken, de Duitsers echter Kraff uitspreken.

  11 Conventu autem Clericorum adhuc titubante, singuli eos, qui sibi optimi videbantur elegeree). Sacerdos vero Domini, non respiciens ad personam , sed potius ad meritum, dicebat inter eos probabiliorem inveniri posse Pontificem: nihil tamen illos vituperans , quos sibi elegerant. Ostendit ergo eis quemdam Presbyterum, nomine Hungerum: qui quamvis esset aspectu deformis, tamen clam hominibus, palam Deo, non minus merito quam opere claruit insignis. Cunctis autem huic electioni consentientibus, statuto tempore secundum Dei voluntatem, pastoralis officii suscepit benedictionem. Per gratiam vero Spiritus sancti sic impleta est prophetia viri justi , quod post sanctos Pontifices, videlicet Wilbrordum & Bonifacium, in illa Sede nequaquam inveniretur, qui sanctioris vitae tramitem usque ad obitum insequeretur.

  e) Idem Beka: Per B. Odulphum, S. Salvatoris Canonicum, Praepositus abdicatus est, & Alfricus in throno fratris sui laudabiliter collocatus, cui successit Ludgerus ac dein Hungerus, de quo sub finem ista habet Beka: Anno Domini 866, XI Kalendas Januarii Hungerus Episcopus obdormivit in Domino, postquam cum Alfrico et Ludgero annis viginti octo Trajectensi praefuisset Episcopio, qui per Danorum austeritatem a propria Sede propulsus fuit. Eadem habet Heda. An ergo Hungerus, primo electus, ut in hisce Actis indicatur, cesserit Alfrico & Ludgero, eisque successerit, proponimus indagandum viris eruditis.

e)Evenzo Beka. Door toedoen van de Zalige Odulphus, kanunnik van de S. Salvator, is hij als Proost afgezet, en Alfricus lofwaardig op de zetel van zijn broeder geplaatst, die is opgevolgd door Ludgerus en vervolgens Hungerus, over wie aan het eind Beka meedeelt: in het Jaar des Heren 866, op de elfde vóór de Kalendae van januari (i.e. 22 december) ontsliep Bisschop Hungerus in de Heer, nadat hij met Alfricus en Ludgerus acht en twintig jaar het bisschopsambt had bekleed, die door de rauwe rooftochten van de Denen van zijn eigen zetel verdreven was. Hetzelfde geeft Heda. Of dus Hungerus, als eerste gekozen, zoals uit deze Acta zou blijken, plaats gemaakt heeft voor Alfricus en Ludgerus, en hen heeft opgevolgd, leggen wij aan geleerde mannen voor om uit te zoeken.

  12 Nec hoc praetereundum est, quod Deo vir plenus, jam provectae aetatis fessus senio, nequibat ecclesiam adire nisi suffulciretur baculo, in cujus summitate ceratam habebat tabellulam; in qua, si ita res eveniret, nomina fidelium denotaret, donec congruo tempore describeret ea in libro vitae. Quadam vero die sanctus vir animo fortis, immemor suae imbecillitatis, dum festinanter ad Dei properaret obsequium, post se in cellula praetermisit baculum. Nec longo intervallo facto, eadem cellula insidiante diabolo inflammata est, cum omni suppellectili ipsius atque cum baculo. Cum sanctus vir interim divinis laudibus insisteret, ignique valido eam inflammari cerneret, ad nota praesidia cucurrit: Deum exoravit, ne loca Sanctorum ignis invaderet, parvipendens quod suae habitationis domicilium igni deperiret. Exauditur eius oratio, mansuescit incendium continuo, nec ultra praevaluit, nisi solummodo cellulam quam invaserat combussit. Igne igitur extincto, baculus ita invenitur illaesus omnino, quod, quasi sub incendio durante, nec cera, nec minutissimus apex deficeret in ea: quatenus liquide cunctis manifestaretur, quanti meriti, quantaeque virtutis coram Deo sanctus vir haberetur. Eumdem quoque baculum, post illius obitum, super sepulchrum ejus Fratres posuerunt infixum: qui in eodem loco ubi fixus fuerat, usque ad tempora beatae memoriae Radbodif) Episcopi perduraverat.

  f) Post dictum Hungerum fuerunt Episcopi Odilbaldus & Egilboldus. Huic successit S. Radbodus, mortuus anno 917 die 29 Novembris, quo erit vita ejus danda.

f)Na de genoemde Hungerus waren Bisschop Odilbaldus en Egilboldus. Deze laatste werd opgevolgd door de H. Radbod, gestorven in het jaar 917 op 29 november, zoals in diens levensbeschrijving zal moeten worden opgegeven.

13 Cum autem iam tempus adesset, quo sanctus vir diu optatam caelestis regni patriam adire deberet, modica febre correptus, suam intellexit imminere solutionem. Accersitis autem Fratribus ad se indicavit eis & diem & tempus suae remunerationis. Cumque se morti proximum agnovit, Fratres iterum admonuit, ut ad se convenirent, & cum eo Psalmos, pro exspectatione sui exitus, decantarent. Omnibus ergo exequiarum ministeriis secundum ipsius jussum rite peractis,valefecit Fratribus, deprecans eos pro se Domino preces effundere, promittensque pro eis, & loco, nec non pro habitatoribus loci, ad Deum se oraturum omni tempore. Mox conversus ad Dominum, nil mortem trepidans, quoniam sibi fuit mori lucrum, hilari mente dixit; In manus tuas, Domine, commendo spiritum meum. Inter haec verba de corpore sanctissima illius egressa est anima. Qua scilicet exeunte, tanta illic miri odoris aspersa est fragrantia, ut omnes illi qui aderant inaestimabili suavitate replerentur; ita ut per hoc patenter agnoscerent, quod Angelici cives animam egredientem suscepissent.

  14 Celebratur autem ejus solemnitas pridie Idus Junii. Fiunt autem, non solum in Trajecto, verum etiam in Staveren, ejus intercedentibus meritis miracula innumerabilia, per gloriam & honorem Domini nostri Jesu Christi: qui cum Patre & Spiritu sancto coaeternus vivit & regnat Deus, per infinita secula seculorum. Amen.

Naar begin van de pagina