CuBra
Inhoud Roothaert
Home
Auteurs
Deze CuBra-website kwam tot stand onder redactie van Ed Schilders en Frans Walch
Copyright 2007 Paul Tensen Stichting & Stichting CuBra

Mr. A. Roothaert

Die Verkeerde Weereldt - 22

Volledige roman van Anton Roothaert - Elke donderdag een nieuw hoofdstuk

Otto de Visschere: „Om wat reeden sij de religie

verlaten hebben, is best bekent."

Ds. Feylinghius: „Sy syn Christum om den broode

gevolcht."

Hij is er niet goed over te spreken. Ondanks Huysinghius heeft

hij de gereformeerde gemeente van Deurne in tien jaar tijd zien

aangroeien tot een der grootste van Peelland, al zegt dat niet veel.

Hij moet natuurlijk onderscheid maken tussen vreemdelingen en

ingezetenen. Door de geuzen, die hier zijn komen nestelen, voelt

hij zich niet bezwaard.

En het is me wat fraais, vooral in Deurne. Aangelokt door open-

gevallen baantjes en de vette bedéling uit de Heilige-Geest-

goederen, strijken in elk dorp van Brabant een handvol gelukzoekers

neer, gedroste soldaten en andere schavotspringers, die men in

Holland „liever quijt als rijck" was en die thans geroepen zijn om

te regeren over de eerlijkste ingezetenen van het geplaagde land.

W an t alleen hervormden, hoe dan ook, vormen de „bequaeme

stoffe" voor schepenbank en dorpsregering.

Het schoonste voorbeeld van deze sieraden der ware kerk vormt

wel de beruchte Jacob Goorts, de meest-gehate man van Deurne.

Als soldaat is hij binnen de stad Herenthals veroordeeld geweest

om gehangen te worden, „maer is te lesten door synne officieren

van de galge gebeden".

Hier loopt de wereld op haar eind. Stel u dat even voor: een

soldaat, en nog wel een ontsnapt galgenaas, in de schepenstoel!

Van alle oude tijden werd onze Dingbank gekozen uit de be-

kwaamsten en meestgegoeden. Maar de allereerste eis was, dat

er op de levenswandel van de schepen niet het geringste viel aan

te merken. Het was reeds voldoende, dat van hem „quaelijck" werd

gesproken, om hem uit zijn ambt te zetten, tot tijd en wijle ,,hy

sich hadde verantwoort ende gesuijvert van d'infamie, die hem

publicqelyck wierde naergeseijt". En daar werd zeer streng de

hand aan gehouden. Zelfs Otto de Visschere heeft tijdens zijn

190

 

alleenheerschappij er nooit aan durven denken in de Banke van

Deurne een vriendje te promoveren, dat niet geheel zuiver op de graat

was. En nu? De beste Deurnse mensen, wie ge uw laatste oortje

zoudt toevertrouwen, hebben de plaats moeten ruimen voor dezelfde

vreemde aterlingen, die eertijds door een fatsoenlijk schepengericht

uit de heerlijkheid werden gebannen, als een publiek gevaar.

De pastoor vindt het prachtig. Voor zulke dwaasheden is hij de

geus innig dankbaar.

Neen, als hij zijn verlieslijst opmaakt, bepaalt hij zich tot ingezetenen

van den bloede. En nu telt hij er acht, die weliswaar

niet allen „ledemaet" zijn, doch op wie hij toch geen vat meer heeft.

De voornaamste is Michiel Hendrik Goloffs, want ook zijn vrouw

en kinderen zijn van de religie. En als deze kinderen niet Rooms

trouwen, wordt het een broeinest van aanzienlijke, respectabele,

Deurnse geuzen, iets in de trant van „Geuzen-Els" *) uit Kempen-

land. Michiel heeft nu zijn zin, zit reeds vanaf het jaar '50 in de

regering, is zelfs al verschillende jaren president geweest. Hij

staat bij een ieder aangeschreven als een rechtvaardig en kundig

magistraat. Jaren later zullen zijn felste tegenstanders zwart op

wit toegeven, dat hij „een treffelyck man" is. Wat hem wordt

kwalijk genomen, is niet zijn geloof, maar dat hij een trekpop is

van de heer en alles tekent, wat Leefdael hem voorlegt. En alleen

daarom heeft hij toen in De Swaen zo'n pijnlijk kwartiertje beleefd.

Hij zat daar op een Zondagmiddag met enkele Roomse boeren

rustig aan een potje bier, toen bij hoge uitzondering Dielis Vogels

binnenkwam. En wat gelukkig ook niet vaak gebeurt: Dielis was

onder de invloed. In gewone doen is hij reeds van de duvel niet

bang, maar als hij gedronken heeft, is hij gevaarlijk. Hij begon

Michiel te treiteren, dat het nergens meer op trok, sprak over

diens hoofd heen tot andere geburen, die hun adem inhielden...

Dat iemand geus werd om aan vreten te komen, was tot daartoe!

*) Dit slaat op het oude Brabantse rijmpje: De Geuzen-Els/Heeft de hele Kempen

gevelst [bedorven, vergiftigd] of: Moeder Els/Heeft heel de Kempen met geus

gevelst. Volgens Jhr. Mr. A. F. O. van Sasse van Ysselt was deze Els de vrouw

van de smid Aert Fabrie te Hapert. Zij is in het begin der reformatie van de

Meierij met haar talrijke kinderen tot de Herv. Kerk overgegaan en werd de

stammoeder der vele protestantse Fabrie's. Nog in het einde der 18e eeuw

zijn de meeste hervormden in de Kempen familie van elkaar en afstammelingen

van Geuzen-Els.

191

 

En dat iemand geus werd, omdat hij nu eenmaal hardstikkezot was

van een schepenstoeltje, was ook nog te verstaan! Maar een slaaf

kon Dielis niet velen, en zeker niet de lafste slaaf, die ge kondt

verzinnen: de slaaf van een zot...

Maar zo zat kon Dielis niet zijn, geen enkele maal sprak hij recht-

streeks tot Michiel. En welke slaaf van welke zot hij op het oog

had, liet hij zorgvuldig in het midden. Hij had niet voor niets zo

lang in de neerhuizing gezeten en de acten van De Visschere

overgeschreven!

Intussen had hij zijn mes uit de boks getrokken, die beruchte

Spaanse dolk, scherp als een vlijm! Hij zat er liefkozend mee te

spelen, zette het lemmer aan op zijn handpalm, ging voorzichtig

met een natte vingertop over de snede, zoals ge dat doet bij een

scheermes. Tegelijk loerde hij schuin en bloeddorstig naar Goloffs,

die spierwit en onbeweeglijk op zijn stoel zat genageld. Aanvanke-

lijk probeerde Michiel zich te houden, alsof dit geraaskal hem

niet deerde. Doch de nasale stem bleef hem genadeloos over de

zenuwen raspen, tot zijn ogen verkeerd in zijn hoofd stonden. En

ieder woord was een druppel vitriool... Van een slaaf van een

zot moest ge niet verwachten, dat hij voor zijn eer zou willen

vechten. Die kondt ge door de drek slepen zoveel ge maar woudt;

daar, was hij nu eenmaal te laf en te kruiperig voor, de hondsvot...

Het mes flikkerde, maakte twee sierlijke buitelingen en bleef

trillend steken in het tafelblad van De Swaen. Op zulke ogenblikken

gebeuren in een Brabantse herberg de grootste ongelukken.

Eindelijk stond Michiel op, langzaam en zwaar vermoeid. On-

middellijk rukte Dielis zijn mes uit de tafel en begon het weer

aan te zetten, met lange, verheugd zwaaien. Thoniske deed haar

mond al open om te schreeuwen...

Maar Goloffs liep in een eerbiedig boogje om de bekkensnijder

heen, de deur uit. En het ergste van al: hij vergat zijn hoed, zo

was hij van streek. Deze hoed had al heel wat opschudding ver-

wekt. Hij is gekocht in Den Bosch, heeft een brede, stijve rand

en een bol, bijkans zo hoog als die van Leefdael. Met deze hoed

staat Goloffs om zo te zeggen tussen heer en drossaard in, want

zelfs Monsieur van Bommel draagt er een van simpeler fatsoen.

Nog geen tien schreden was Michiel van het huis, of Dielis stond

al in de deurstijl met de vergeten hoed in de hand. Nu jodelde zijn

192

 

stem van triomfantelijke dronkemanspret. Langzaam en duidelijk

schalde zij over de markt en ieder woord sloeg aan scherven tegen

het stijve, rechte achterhoofd van de trotse boer. „Ge vindt — op

hil de weireld — gene grotere schijter — dan de slaaf — van 'ne

zot! !" Meteen vloog de plechtige hoed hem achterna. Maar de

wind sloeg er onder en hij viel zijwaarts. Michiel zag het niet eens

en zo liep hij voor schandaal op Zondagmiddag blootskops door

het dorp.

Dit overkwam niemand minder dan de president-schepen

Myghyel Hanrycx Goloffs, die doet alsof hij van adel is en zich

nergens beter thuis voelt dan op het kasteel, waar hij in-en-uit

loopt als een huisgenoot. Die dag is hij naar bed gemoeten van

de koppijn. En hij heeft er nooit meer over getaald.

Vooraanstaande mensen, die het overigens zeer gezond achtten,

dat Goloffs eens van zijn hoge troon werd gehaald, noemden het

optreden van Dielis Vogels ronduit een schandaal en prezen

Michiel, omdat hij zich tegenover zo'n brutaal beest had weten

te beheersen. Doch bij de jonkheid was Dielis nog meer held dan

ooit tevoren, terwijl Goloffs had afgedaan als man. Op een avond

is een bende van deze gasten naar Den Walsberg getrokken om

voor het huis van de president een boonstaak te planten met een

oude, versleten hoed erop. En als gewoonlijk trok de grote meer-

derheid de schouders op en zei wijs: Och, de mens was za-at! Daar

zo'n oproer over te maken, over een paar potten meer of minder...

Sinds dit relletje vindt ge de ouderwets (adellijk!) gespelde hand-

tekening van de president-schepen Goloffs onder de gekste ruzie-

stukken van de heer, in gezelschap van de illustere naam Jacob

Geurts, schavotspringer, en de handmerken van Evert Segers en

Jan van den Bosch, analphabeten.

Voor de pastoor is het maar goed, dat dit verdoolde schaap zich

aldus verlaagt en gehaat maakt, want Goloffs wordt aanvaard als

een oprecht, overtuigd gereformeerde. Eerst later geeft hij aanleiding

deze overtuiging te gaan betwijfelen. En hij is goed onderlegd,

weet van beide godsdiensten meer dan tien Roomse boeren

kunnen vertellen van hun eigen geloof. En ofschoon zij dit nooit

zullen toegeven, vele ingezetenen hebben in de grond van hun hart

niet weinig respect voor zo'n onafhankelijke geesteshouding, dwars

tegen alle goedkoop applaus in. Daarbij heeft hij een voorname

193

 

hoffelijkheid over zich, die altijd wat op afstand blijft en op af-

stand houdt. In de Dingbank laat hij alle meningen tot hun recht

komen, maar weet gewoonlijk iedereen te overtuigen, want hij is

eerlijk en heeft een scherp verstand. Ja, hij zou gevaarlijk veel

invloed kunnen hebben op de mensen, als Leefdael niet zoveel

misbruik van hem maakte in de talloze hondengevechten tussen

de Seigneurie en het Corpus van Deurne.

Reeds enkele jaren vóór de Spaanse Vrede was hij rijp voor de

„gesuijverde leere", die dan ook veel beter met zijn koel, kritisch

karakter overeenstemt dan een sentimentele godsdienst met zoveel

kinderlijke tierlantijnen. Maar de eerste predikant liep zo dwaas

van stal. Eerst waren het de uitbundige verhalen over Marie de

Waellin. Daarop volgde een fantastisch verslag van het rencontre

op het kasteel. De voorzichtige boer besloot even de kat uit de

boom te kijken. En Huysinghius kende het land zo slecht, wist

niet dat een Goloffs zich nooit opdringt en plechtig moet worden

uitgenodigd. Zo werd het einde 1650, voordat deze notabele tot

de nieuwe kerk toetrad, tegelijk met zijn geestverwant Lammert

Anthonys Colen.

Met Colen is het niet zo slim. Zijn vrouw Katrientje, die de

pastoor bij zijn eerste bezoek een halve patakon toestopte, heeft

gezegd, dat Lammert zelf zo zot kon doen als hij wou, maar dat

hij haar en de klein'mannen gerust liet, wonni!

Intussen is hij allang weer kwade vrienden met Goloffs. Als deze

ruzie wat eerder was gekomen, zou hij nooit geus zijn geworden,

zeggen sommigen. Maar nu is hij te trots om het dadelijk ongedaan

te maken, begrijpt ge? Ge ziet hem van lieverlee veel minder naar

de kerk gaan.

En met de heer is de verhouding zo verschrikkelijk, dat zij elkaar

wel levend kunnen villen. De gereformeerde Lammert Colen conspireert

openlijk met de Roomse partij tegen Leefdael en dus ook

tegen Goloffs. Door enkele boeren die op het kasteel cijnsen kwamen

betalen, is schriftelijk bevestigd, dat de heer zich onder vele „passieuse

redenen" liet ontvallen: Hij (Colen) heeft het soo gemaekt,

hadde ick hem eens alleen gehadt inde heyde oft velt, ick

soude hem omverre geschooten hebben! Hierover werd natuurlijk

een lange klacht naar de Hoogmogenden gezonden.

Neen, voor de toekomst van de Hervormde Kerk zal Lambert niet

194

 

veel betekenen. Toch is het zonde, meent de pastoor, want Colen

is een bekwaam man, heeft een goed oordeel en kent geen vrees.

Hij heeft een lastig, achterdochtig karakter, is veel te gauw aan-

gebrand, maar nu hij al zijn furie nodig heeft tegen Leefdael,

hebt ge geen kind meer aan Lammerte. Van alle geuzen is hij

het liefst gezien. Dielis Vogels kan zo dronken niet zijn, of hij zal

Lammert Colen wel met rust laten.

Dan volgt Philips Claessen Martens. Hij is van Deurnsen bloede,

maar volstrekt niet zo'n grote figuur als de twee anderen. Een

middelmatig, kostwinnend boerke met vier koeien en van „op-

gekomen" volk. Maar hij zit op een eigen hoeve en heeft het nogal

hoog in de kop. Anno '41 werd hij borgemeester gemaakt met de

gebruikelijke belofte, dat hij nog veel hoger zou komen in de

politiek, als hij eerst door deze zure appel wou bijten.

Het borgemeesterschap is het kwaadste karweitje, dat men u kan

opsolferen. Zij zijn altijd met hun beiden, een geleerde en een

ongeleerde. De een houdt „boeck ende buijdel", de ander draagt

een ferme knuppel. De ongeleerde wordt gekozen uit de mannekens-

putters, die van aanpakken weten, en heeft tot taak zijn ambtgenoot

te beschermen. W an t geen enkel geërfde, die niet overtuigd

is, dat hij veel te hoog in de verpondingen en andere lasten

is gezet. Vaak gaat de inning der contributiën gepaard met af-

pandingen van vee of huisraad. En een boer, die zonder even felle

als nutteloze ruzie zijn vee van stal laat halen, verliest het respect

van zijnsgelijken. Zo is dit ambt welhaast één voortgezette kloppartij,

om maar te zwijgen van de vocale lieflijkheden, die er gewisseld

worden.

Op papier zijn deze functionarissen zeer goed beschermd. Volgens

ons keurboek is het verboden ,,deselve borgemeesteren int uytvoeren

van hun officie te opponeren, tsij met die te violeren, lasteren,

injuriëren, soo met woorden als met wercken ofte andersints,

op peene van sestig gouden realen, aen den heere van Doerne ofte

desselfs drossaert te verbeuren".

Het is om van te duizelen, maar wat helpt het? De borgemeesters

krijgen de klappen en de heer strijkt de gouden realen op. En

nooit komt een van deze talloze haarplukkerijen voor de Dingbank,

wat denkt ge wel? Dat zou al zeer onbrabants zijn. We zijn dezelfde

arme, uitgezogen boeren, zitten in hetzelfde schuitje en als

195

 

er wat te hard geslagen is, drinken we dat met een koel hoofd

weer prompt af. We vechten toch zeker niet om de Zot van Deurne

aan gouden realen te helpen!

Maar wat is het een onplezierig ambacht! Door heel de Meierij

vindt ge voorbeelden, hoe ingezetenen, die met dit verfoeide ambt

werden bedreigd, hun gemeente verlieten, zich metterwoon elders

vestigden. Evert van den Meulendijck, die van het vooruitzicht al

ziek werd, is op voorspraak van de drost — voor hoeveel weten

we niet — door de heer vrijgelaten, doch moest voor deze gunst

binnen het jaar 100 pond beste boter leveren op het kasteel. En

we hebben al gezien, hoe Lammert Colen door zijn borgemeesters-

ambt op voet van oorlog kwam met De Visschere. Nu zijn ze

weer dikke vrienden, maar destijds was deze vijandschap toch een

der hoofdredenen, waarom Colen gereformeerd werd.

Wel, Philips Martens toonde zich tijdens zijn dienstjaar zo ijverig

en opgewonden, dat hij met ongeveer alle nageburen overhoop

kwam te liggen. Hij was de ,,geleerde" en zijn potige ambtgenoot

viel hem openlijk af, zou volgens de geruchten zelfs geweigerd

hebben enkele kant-en-klaar-geschreven klachten van Philips te

tekenen en te steunen. Dit is haast niet te geloven, maar in ieder

geval heeft Martens zich toen een slechte naam aangepast en dat

is het soliedste wat er bestaat, raakt ge niet licht kwijt. Sindsdien

is niemand hem nog komen vinden voor een waardiger ambt, wat

hem al die tijd gewrongen heeft. Daarom behoorde hij tot de stille

vijanden van De Visschere, gaf zich bij de komst van de geus uit

als „der religie toegedaen" en op grond hiervan is hij al sinds het

jaar '51 schepen. Toen hij zich in de Hervormde Kerk liet opnemen,

was het dus niet om een baantje te doen.

Deze bekering dateert nog maar van het vorig jaar en vormt een

klinkende overwinning van Vitriarius, hoewel geen duurzame over-

winning. Lysken en de kinderen zijn van de weeromstuit nog beter

Rooms geworden dan ooit tevoren. Met die Brabantse vrouwkens

doet ge niet wat ge wilt!

Dominus Johannes Vitriarius! Aan hem heeft Geraerd slapeloze

nachten beleefd. Hier hadt ge nu die grote zeldzaamheid: de Hol-

landse predikant, die geschikt was voor Brabant. Tegoedertrouw

op het nederige af, handig, lief en gevaarlijk. Zelfs de scherpste

papist werd door dit bewonderenswaardig humeurtje ontwapend.

196

 

Vitriarius begreep zeer goed, dat hij, met alle plakkaten en hoog-

mogenden achter zich, aan het kortste eind van Deurne trok, en

gedroeg zich dienovereenkomstig. Hij wachtte niet tot zij hem

goeiendag zegden, hij stak in alles zijn vriendelijk snuitje, had voor

alleman een monter praatje, klopte de mensen op de schouder en

de kinderen voor de billen... Of de koeikens goed kalfden, of de

rog goed groeide, of de kleine goed leerde... Behulpzaam? Hij

zou een oude aap nog bakkessen leren trekken. En voorlopig geen

woord over de religie. In alles het tegendeel van Huysinghius,

keurde hij zelfs — o, zeer voorzichtig! — het middeleeuws regiem

van de Zot wel niet dadelijk af, maar toch zeker niet goed. Hij

was veel vaker te vinden op boerenerven dan op het kasteel en mijn

Heer Pastoor van Deurne, Liessel en Vlierden brak het zweet uit.

Zo kwam Geraerd eens thuis van Den Grootenberg en vond de

nieuwe predikant breed-uit in de grote stoel, druk bezig ons-moeder

en Anneke van der Steyl het hof te maken! W an t deze moderne

zielen jager wenste buiten dienst op vriendschappelijke voet met

zijn Roomse tegenstander te converseren. Zoals ook officieren van

vijandelijke legermachten, tussen twee veldslagen in, jegens elkaar

de grootste hoffelijkheid betrachten. En de eerstvolgende dagen

moest Geraerd allerlei listen bedenken om zonder onbeleefdheid

dit minzaam insect van zijn lijf te houden.

Gelukkig had Vitriarius een foutje. Hij overdreef juist het aller-

kleinste beetje. En toen vond Dielis Vogels de dodelijke bijnaam

,,kouwe gatjesvoeler", waarop heel ons-gemeente het uitproesttte.

Kijk, dit woord gaf zo verbluffend zuiver de vage gedachte weer,

die wij ons allengs over dit zoetelieveken begonnen te vormen,

maar die wij uit respect jegens groot en geleerd volk steeds de

kop hadden ingedrukt. Iedereen dacht trouwens alleen te staan

met zijn halfklaar oordeel, dat zich niet onder woorden liet brengen.

Maar met dit éne rake gezegde voelden wij ons wijze mensen-

kenners, we hadden het immers precies zó gedacht! Opeens stond

de predikant zeer belachelijk te kijk met zijn opzichtige strooppot.

En het was komiek om aan te zien, hoe hij in alle onnozelheid

voortging zijn vreselijke bijnaam eer aan te doen.

Het was een geniale vondst van Dielis Vogels, maar hij had zijn

moeite kunnen sparen. Ds. Vitriarius was te goed voor Deurne.

Enkele maanden later, na een verblijf van slechts twee en een half

197

 

jaar, werd hij benoemd tot rector van de Latijnse School in Den

Bosch. Toen Jacobs dit bericht ontving, heeft hij als een jongemeid

door de herd gedanst. Deze vriendelijke glazenmaker *) brak

hem te veel ruiten.

Met de bekering van Philips Claessen Martens heeft Vitriarius

toch een belangrijk spoor nagelaten, want bij het drietal Goloffs,

Colen en Martens houdt de eigenlijke Deurnse reformatie op. Zij

zijn de enige vrijwilligers.

De andere „bekeringen" zijn bespottelijk, voor zover niet treurig.

Eerst hebt ge daar onze twee ambtenaren...

Trouw geholpen door de kwartierschout Deventer, heeft Otto de

Visschere zich als schout weten te handhaven tot September '51

en hoe hij dit heeft klaargespeeld, vormt op zichzelf één uitgestrekt

meesterstuk van laveerkunst. Bij zijn aftreden werden de vorster

Jacques Clyans en de schutter Willem Jansen van Geldrop voor

de keus gesteld. De vorster bedankte voor de eer en trok de grens

over naar Horst, waar hij tot richterbode werd aangesteld. Maar

Willem de schutter vergoelijkte zich met enkele sluwe knipoogjes

en besloot zijn boterham te redden. De eerste jaren kwam hij omtrent

Pasen stillekens bij de pastoor op bezoek. Als nieuwe vorster

kregen we Govert Jansen. Hij is van Deurne geboortig, maar had

jarenlang een mager klerkenbaantje beoefend in Den Bosch. Ook

hij stak niet onder stoelen of banken, dat ge al iets doen moest

voor de kost. Maar al spoedig werden beiden door de vijandige

houding van sommige fanatieke papisten voorgoed in de armen

van de religie gedreven.

Een andere aanwinst is Judith, de weduwe van Thomas Orgel-

maecker. Kinderloos, boven de jaren en dus van geen belang, doet

zij alles om de aandacht te trekken, een historische rol te spelen

in de reformatie van Deurne. Thomas-Zaliger was aanvankelijk een

stevige burger, een fijne stielman, die zelfs werd aangesproken met

„meester". In zijn beste tijd maakte hij grote rondreizen door de

streek om kerkorgels en ook kleine huisinstrumenten te repareren

of te stemmen. Doch sinds de val van Den Bosch liep hij hard

achteruit. Steeds meer kerken en kloosters werden gesloten, en

over het algemeen had men in de retorsietijd gewichtiger dingen

*) „vitriarius" is potjeslatijn voor glazenmaker.

198

 

te beredderen dan een vals of onklaar orgel. Hij had steeds royaal

geleefd en het einde droeg de last.

Zoals ge dat dikwijls ziet: hoe meer Judith verarmde, hoe meer

dwaas-deftige pretenties zij kreeg. Voor Deurne is zij nu een

splinternieuw verschijnsel: de geuzenkwezel. Zij doet opdringerig

en uitdagend gereformeerd, zoekt met iedereen te bekvechten over

het geloof, scheldt op de pastoor en zijn vuile papisten. En dit alles

opdat de mensen maar zouden vergeten, dat ze moer, omdat ze

van de Heilige Geest leeft. Een paar keer hebben haar ruiten het

moeten ontgelden en dan is het bijna vermakelijk hoe zij probeert

de martelares uit te hangen om de hervormde kopstukken te ver-

tederen. Ge weet wel: van dat heel slecht, overdreven toneelspel,

met tranen, die zij uit haar tenen moet zuigen. Ze vaart er trouwens

niet slecht bij, want op last van de heer moet de gemeente alles

dubbel en dwars vergoeden. Maar ook dit genoegen wordt haar

de laatste tijd misgund. Geraerd heeft in zijn preek met ongewone

vinnigheid erop gehamerd, dat men voortaan dit spectakel met

rust zou laten, en dat was goed verstaan?

Wat hebben we nog meer? Joost Buyels, het halfwijze manneke,

dat de predikantsvrouw een miskraam bezorgde.

Dan zijn er nog Wilbrecht en zijn vrouw. Dit is een droevig geval.

Doodarme sukkelaars zonder familie. Want door de verwanten

wordt de schandelijke gang naar de tafel van de Heilige Geest

tot het laatst toe verhinderd. En Wilbrecht heeft zijn bittere armoe

werkelijk niet aan zichzelf te wijten. Hij is „gebroken met eenen

affgryselycken breuck, soedat hy daer mede nyet can gaen, sonder

behulp van te dragen eenen grooten yseren bandt, weegende wel

stijff drye pont".

Tot deze „christenen om den broode" *) behoort ook de aanstaande

vader van het ogenblik, Theunis Jansen. Voor zoveel stuiver per

dag zijn deze mensen weer even goed Rooms en blij toe. Het is

ver van aangenaam in uw eigen dorp voor geus te moeten spelen.

Ge wordt gemeden als de pest door mensen, die beter moesten weten.

Die van De Swaen vormen een soort op zichzelf. Thoniske heeft

nu haar zin. Uit de meeste schepenakten van deze tijd schreeuwt

de naam EVERT SEGERS u toe, want deze magistraat gebruikt

*) Het woord is van Ds. Feylinghius.

199

 

een stempel van grote, vette drukletters en heeft al zijn pogingen

tot een geschreven handtekening reeds lang opgegeven. Hij heeft

geen tijd voor dat gezever.

Evert behoort tot de adhaerenten van de heer, doch de herberg

vaart er niet slecht bij. Er begint zich over heel de streek een

bovenste laag te vormen van gereformeerden uit het Noorden, een

herenvolkje, dat baasspeelt over de grote kudde Roomse knechten.

Dit kliekje sluit zich eng aaneen, als kolonisten in een wild, vijandig

land. En het is juist dit dure handjevol, dat enkele stuivers

kan laten rollen, dat reist en afstapt in De Swaen. Anders zou de

concurrentie van Otto de Visschere te sterk zijn geweest voor

Evert Segers. Die Verkeerde Weereldt is wel niet zo gunstig

gelegen, maar veel moderner en beter verzorgd, biedt verreweg

het beste logies te voet en te paard. De tafel is er beroemd en

de kelder niet minder, want de waard is een wijnkenner. Bovendien

is hier de verzamelplaats van al wat tegen de heer samenspant.

Men wordt er ontvangen door een intellectueel van bizondere

lieftalligheid. Deze waard doet zelfs dienst als officier van Gemert

en het zal niet lang meer duren, of hij wordt daar officieel benoemd.

De Duitse Orde is nog aan het onderhandelen met de Staten;

Otto is daarbij de leidende figuur achter de schermen en het gaat

de goede kant op. Dit is een andere conversatie dan bij de ongeleerde

Evert Segers.

Toch loopt er tussen de twee voornaamste herbergen van Deurne

geen scherpe godsdienstgrens. Oudere Roomse boeren, die van

geen politiek willen horen en al sinds grootvaders tijd gewend zijn

hun potten en pinten te pakken in De Swaen, komen er nu nog.

En de kwartierschout Deventer is bijlange niet de enige voorname

geuzenambtenaar, die trouwe klant blijft van Otto de Visschere,

„den vuylsten en bittersten papist van die gantsche Meyerey, den

ruergeest, die 't gantsche rat der ingesetenen in beweeghing brengt",

zoals Leefdael hem steeds beschrijft.

Evert Segers Hurckmans *) staat bij de Roomsen als geus en bij

*) Omtrent deze tijd beginnen die van De Swaen zich de luxe van een familienaam

te veroorloven. De grootvader heette Hans N.N.; de vader: Seger Hansen.

Beiden waren vorster. Evert Segers heeft nu de naam van zijn moeder gekozen

en deze had een voorname klank, want zij was de dochter van de vroegere

Deurnse schout Michiel Horckmans, die van 1578 tot 1581 in functie was.

200

 

de hervormden als papist te boek. Lidmaat is hij nooit geweest,

hoogstens „toehoorder". Thoniske blijft interdeus. Maar wat erger

is voor de pastoor, in het jaar '54 heeft Evert uit kwaadheid een

kind gereformeerd laten dopen.

Dit is gebeurd naar aanleiding van de geruchtmakende procedure

in zake Symen Gielens, aenlegghere, op ende teghens Willem

Leendetts, ghedaegde, waarin Evert Segers als getuige optrad.

Sedert staat hij aangeschreven als „meyneedich man". Hij wordt

openlijk beschuldigd van „falsiteyt"!

Het was een geheimzinnige zaak. Symen had van Willemken een

pasgesneden beer gekocht om vet te mesten. Maar na enkele weken

kwam de koper reclameren: aan de manieren van het beest was

duidelijk te zien, dat het een binnenbeer *) moest zijn. Hij liet geen

varken met rust; zij hadden hem al apart moeten zetten. Willemken

had Symen dus beduveld, had maar één bol gesneden en het zwijn

voor eerlijk verkocht, wetende, dat na al de kosten van vetmesten

het vlees waardeloos zou zijn. Want wie is nu zo zot om een

ongesneden springbeer te gaan mesten!...

Van het ene harde woord kwam het andere. Er werd met deuren

gesmeten en hard geschreeuwd tot buiten op straat toe. En dit

gaf nogal opschudding, want Willemke Leenderts woont vlak bij

de kerk, pal achter De Swaen, aan de straat naar Helmond. Heet

van de naald liep Symen naar het kasteel en al spoedig stond de

zaak op de Dingrolle van de Mercurii Ghedinghen.

Voor het gerecht hield Willemke stokstijf vol, dat de beer volledig

was gesneden. Symen had immers zelf kunnen zien, dat het beest

de twee sneden van de castratie droeg! Waarop de eiser prompt

antwoordde, dat de tweede snee „arghelistich" was aangebracht

om hem zand in de ogen te strooien. Het sprak wel vanzelf, dat

hij nooit een beer met één litteken zou hebben gekocht...

En toen kwam Evert Segers, die dit jaar kerkmeester was, onder

ede verklaren, dat hij op het erf van zijn buurman Willemke

Leenderts niet alleen had toegekeken, doch zelfs geholpen bij het

snijden van twee bollen, goed geteld! Er was dus geen sprake van

een binnenbeer en hiermede leek de zaak nogal simpel.

Het eenvoudigst van al zou zijn geweest het varken te slachten

en te kijken, wie gelijk had. Maar dit werd Symen door alle juristen

*) Beer, die één der twee testiculi in de buikholte draagt.

201

 

van het dorp in koor afgeraden. Als hij de beer eigendunkelijk

slachtte, zou hij hem daarmee stilzwijgend en onvoorwaardelijk

aanvaarden. En bij winnende procedure zou hij immers het varken

levend moeten uitleveren tegen teruggave van de kooppenningen

met vergoeding van kosten, schaden en interessen...

De Woensdag, dat de president Goloffs het vonnis voorlas onder

de lindeboom voor de neerhuizinge, zag het kasteelplein zwart van

de mensen. Symen Gielens hield de zaak aan zijn boks, met alle

kosten en ongelden, wel driemaal zoveel als het noodlottige zwijn

had gekost. En dit was volkomen juist, want hij was niet geslaagd

in zijn bewijs.

In zijn eerste woede smeet Symen alle adviezen overboord. Ge-

volgd door een troep nieuwsgierigen, liep hij op een drafje naar

huis en geen uur na de uitspraak was het zwijn al gekeeld.

Het was een binnenbeer.

Man, vrouw en kind, vriend en vijand werden uitgenodigd zich

te komen overtuigen. Het doip zoemde. Er waren oploopjes op

de markt, tot vlak bij De Swaen, waar de zaak tot vervelens werd

uitgeplozen en herkauwd onder woeste gebaren, kletsende slagen

op de dij en kreten van vrome verbazing... Dat de beer zo goed-

koop was verkocht, haast zonder loven en bieden! Dat Evert een

goede reden had om Willemken uit de put te helpen: Destijds

waren zij nog aan 't accorderen over het transport van een lange

,reep grond aan Everte, die een „vaerwech" wilde aanleggen op

de plaats, waar eerst een smal voetpad liep. En deze koop was

intussen tot stand gekomen! En waarom zou iemand, die geen

God of gebod wilde kennen, terugdeinzen voor een valse eed?...

Dadelijk had men de mond vol over een doleantie wegens meineed.

De drost Van Bommel voelde er niets voor Evert ex officio te

vervolgen. Eerst moet hij een behoorlijk omschreven klacht hebben.

Hier had Leefdael natuurlijk zijn woordje gesproken, want Evert

is een van zijn handlangers, wat hem veel zwaarder wordt aan-

gerekend dan al zijn geheul met de geuzenkerk.

En de heer van Deurne sprak nog meer: Indien er een klacht mocht

verschijnen wegens meineed, moest Evert daarop antwoorden met

Symen Gielens te dagvaarden in een proces van injuriën... Wel ja,

in deze troebele tijden kwam het in Deurne op één procedure meer

of minder volstrekt niet aan.

202

 

Otto de Visschere, die in al zijn Gemertse drukte naar zo'n luttel

boerenzaakje niet had omgekeken, begon vonken te spatten. W an t

nu zag het eruit, dat hij die vervloekte Zot weer een hak kon

zetten, al was het maar in de persoon van de seigneuriale trekpop

Evert Segers. Ongevraagd schreef hij een pracht van een doleantie,

bood aan om Symen gratis als procureur te dienen, doch kon hem

niet ertoe bewegen zo maar hals over kop het stuk te tekenen, zelfs

niet na drie potten bier in Die Verkeerde Weereldt. Na de zaak

van de binnenbeer had de mens zijn buik vol van procederen, had

er niet van geslapen!

Toen De Visschere hem niet met rust liet, ging Symen eens praten

met de oud-president Jan van den Boomen. W an t een beter, ver-

standiger en eerlijker manneke vindt ge op heel de wereld niet.

En Jan die zei, dat hij maar had gezwegen, zolang de zaak op

de Dingrolle stond. Maar hij had zijn grootvader steeds horen ver-

tellen van een soort monster, een binnenbeer met twee buitenbollen,

die omtrent 1560 bij die oude Van den Boomen's moest zijn ge-

worpen, gesneden en geslacht. En afgezien daarvan, er worden

toch steeds monsters geboren, kalveren met twee koppen of vijf

poten en zo meer. Waarom dan geen beer met drie bollen? En

Symen zou moeten bewijzen, dat zoiets niet kèn bestaan, en Symen

zou de zaak wéér verliezen, voor zover Jan er iets van verstond...

Evenmin als Evert in een proces van injuriën zich zou kunnen

zuiveren van de ,,blasme ende infamie", evenmin zou Symen in

een proces-crimineel Evert kunnen „overtuychen van falsiteyt"...

Toen Symen al een eind van huis was, riep de geweldige bariton

hem nog na: „Ge mot één ding nie vergeten, Symen! Beter 'n

mager accoord as 'n slechte sententie!"

Symen was Jan van den Boomen ten hoogste dankbaar voor zijn

goede raad, zag eens en vooral van procederen af en dan mocht

Monsieur de Visschere op zijn kop gaan staan, als hij wilde...

Z o kwam er geen oplossing, zo bleef dit raadselachtig zaakje door-

kankeren. Dat is te zeggen: voor Evert Segers. Want de procederende

partijen hebben het geschil inderminne geschikt door

tussenkomst van de pastoor.

Het jaar daarop verhief de heer van Deurne onder een storm van

verontwaardiging de „meinedige" tot schepen. En vandaag is het

geval weer te berde gebracht, even fris en nieuw als ooit tevoren.

203

 

In het begin van dit jaar hebben de Staten-Generaal pandpenningen

van de heerlijkheid Deurne gelost. Nu zijn we dus een statendorp.

De heer zit nog wel op zijn kasteel, maar heeft niets in te brengen.

Aanvankelijk werd dit voor een definitieve overwinning aangezien.

Eindelijk hadden de ontelbare klachten tegen de Zot succes gehad!

Maar al gauw moesten we vernemen, dat de Hoogmogenden de

heerlijkheid weer te koop stelden. En Leefdael rekent er vast

op, dat hij binnenkort weer in al zijn rechten zal zijn hersteld.

Maar zover zijn we nog niet. Er doet zich nog een koper voor,

Jonker Ydzart van Albada, een Fries, die twee jaar geleden het

Liesselse slot heeft gekocht van de heer van Asten. De Visschere

aan het hoofd van alle gecommitteerden en nagenoeg de hele be-

volking, de pastoor met de hoge geestelijkheid van Spaans Brabant

achter zich en ...de gereformeerde kwartierschout Deventer zetten

alles op haren en snaren om de katholieke Albada als heer van

Deurne te zien huldigen. W e zullen zien,

Wat Evert Segers betreft, nauwelijks waren de pandpenningen

ingelost, of Schout Deventer kwam met al zijn vrolijk lawijt naar

Deurne om een grondige schoonmaak te houden in de schepenbank.

W i e het eerst buitenvlogen, waren Evert Segers en Jacob Goorts,

beiden omdat van hen „quaelijck" werd gesproken, terwijl Goorts

bovendien van de arme leefde. Voorts het zuiperke Jantje van

den Bosch en nog wat ander klein grut van geen betekenis. Al

dezen op grond van ongeschiktheid, omdat zij geen gebenedijd

woord konden lezen of schrijven en er alleen maar zaten om ja te

knikken op het sein van de heer. Goloffs en Martens konden

natuurlijk blijven, doch Michiel moest als president plaats maken

voor Lammert Colen. Tot grote verheugenis der ingezetenen deed

Jan van den Boomen weer zijn glorieuze intrede, evenals een drietal

schepenen van het goede, oude soort, waaronder Joseph Rutten,

een neef van de pastoor. Hier herstelde Deventer het oude gebruik

dat er steeds twee hertsluiden in de Bancke van Doerne zetelden.

Het gerecht zag er weer goed en eerbiedwaardig uit als vanouds,

toen de Hollander met zijn politieke reformatie onze rechtspraak

en gemeentebestuur nog niet tot een aanfluiting had gemaakt.

Deventer was de held van de dag en werd uitbundig toegejuicht.

Zij riepen: „Vivat onze Jonker!"

Terstond gingen Leefdael, predikant en Classis op hun achterste

204

 

benen staan. Publicqe bespottinghe van die vande Regie! Reeds

de 21ste van dezelfde maand kreeg de kwartierschout van de Raad

van Staten een boze brief naar zijn hoofd, waarbij hem werd

gelast „de geremoveerde schepenen te herstellen ende laten con-

tinueren sonder enige veranderinge te doen, tot dat nader sal

gedisponeert syn".

Maar Deventer is een manneke! Dit pertinente bevel heeft hij

kalm terzijde gelegd en erop geantwoord, dat hij zeer wel weet,

wat hij doet, en beter geïnformeerd is dan mijn Heren Staten.

Daarop is hij materiaal gaan verzamelen tegen de „geremoveerden".

De schepenbank is nog steeds niet „hersteld".

Evert Segers is het voornaamste slachtoffer van deze heilzame

revolutie. Eerst nu is zijn naam officieel aangetast. Men had hem

kunnen ontslaan als papist, desnoods als ongeleerde, ofschoon

hij kan lezen. Maar neen, de aanzienlijke weerd uit De Swaen,

kleinzoon van een schout, is op één lijn gesteld met Jacob Geurts,

gedrost soldaat, die van de galg is gebeden en van de diaconie

leeft!

Ge ziet hem deze dagen met een mager en verwoed gezicht rond-

lopen. Het is duidelijk, dat de mens zich opvreet van chagrijn.

En als ge 't mij vraagt, is Evert volkomen onschuldig. Ook de

pastoor begint het stellig te geloven. Toen hij kwam biechten, heeft

Willemke Leenderts bij God en alle Heiligen gezworen, dat zowel

hij als Evert de zuivere waarheid hadden gesproken. Dat moest

een beer met drie bollen zijn geweest! Geraerd heeft erop gewezen,

dat het anders een afgrijselijke doodzonde zou zijn. Eerst Symen

zo lelijk bedriegen en dan gebruik maken van een valse eed; oeioei,

Willemke toch... Maar Willemke begon zich vreselijk te vervloeken

met eeuwige en tijdelijke straffen, als hij geen waarheid

sprak. En hij wilde het geschil uit de wereld helpen, was bereid

de helft van de kosten te dragen, maar ja, met Symen viel niet te

eggen of te ploegen.

Pastoor Jacobs knoopte dit in zijn oor en liet hen op een avond

bij zich aan huis komen. Onder zijn handige leiding — hij sprak

van „twee zijner aanzienlijkste parochianen" — waren partijen

spoedig tot elkaar. Willemke stelde als enige voorwaarde, dat zij

het publiekelijk zouden afdrinken, zowel in De Swaen bij Everte,

als in Die Verkeerde Weereldt, de citadel der andere dorpspartij.

205

 

En de pastoor hebben zij samen met een patakon vereerd voor zijn

goede interventie.

Het hielp niets... 'nen Beer met drie bollen, ha-ha! Dat is te zot

om los te lopen, dat gelooft het kleinste kind niet. Kunt ge begrijpen,

na alles wat er gepasseerd is, zal Willemke Leenderts

gaan toegeven, dat hij gelogen heeft met zijn twee gesneden bollen!

En Symen, die zo'n zot vertelsel wèl gelooft, is natuurlijk allang

lekker, nu hij de helft van zijn schadevergoeding vastheeft. Zo de

wind waait, waait mijn roksken! Neen, daar zijn we te oud voor

geworden, daar vliegen we niet in...

Vandaag zal iedere dierenarts u zeggen, dat een beer met drie

testikels wel een zeldzaam, doch een vrij regelmatig verschijnsel

is en helemaal niet zo'n monster, als Jan van den Boomen wel

dacht. W e kunnen ook niet aannemen, dat twee verstandige

mensen als Evert en Willemke zo brutaal zouden hebben gelogen,

in het vaste vooruitzicht, dat hun „falsiteyt" gauw genoeg achter-

haald zou worden.

En is het niet om uit uw vel te springen, als ge door heel uw dorp

onschuldig voor valsaard wordt uitgemaakt? Het is te begrijpen,

dat Evert zocht naar een middel om zijn woede te koelen, om die

Roome scherpslijpers uit Die Verkeerde Weereldt te trotseren,

hun te laten zien, dat hij niet in zijn schulp kroop.

Zo werd anno 1654 de kleine Anthonie Everts Hurckmans ge-

Reformeerd gedoopt... Geraerd weet wel, dat het maar louter toeval

is, of iemand als geus dan wel als papist geboren wordt. Maar

als het van de beer zijn bollen gaat afhangen, zou hij toch haast

zeggen, dat Ons Heer wat ernstiger op Zijn affaire moest passen.

206