Hij
is er niet goed over te spreken. Ondanks Huysinghius heeft
hij
de gereformeerde gemeente van Deurne in tien jaar tijd zien
aangroeien
tot een der grootste van Peelland, al zegt dat niet veel.
Hij
moet natuurlijk onderscheid maken tussen vreemdelingen en
ingezetenen.
Door de geuzen, die hier zijn komen nestelen, voelt
hij
zich niet bezwaard.
En
het is me wat fraais, vooral in Deurne. Aangelokt door open-
gevallen
baantjes en de vette bedéling uit de Heilige-Geest-
goederen,
strijken in elk dorp van Brabant een handvol gelukzoekers
neer,
gedroste soldaten en andere schavotspringers, die men in
Holland
„liever quijt als rijck" was en die thans geroepen zijn om
te
regeren over de eerlijkste ingezetenen van het geplaagde land.
W
an t alleen hervormden, hoe dan ook, vormen de „bequaeme
stoffe"
voor schepenbank en dorpsregering.
Het
schoonste voorbeeld van deze sieraden der ware kerk vormt
wel
de beruchte Jacob Goorts, de meest-gehate man van Deurne.
Als
soldaat is hij binnen de stad Herenthals veroordeeld geweest
om
gehangen te worden, „maer is te lesten door synne officieren
van
de galge gebeden".
Hier
loopt de wereld op haar eind. Stel u dat even voor: een
soldaat,
en nog wel een ontsnapt galgenaas, in de schepenstoel!
Van
alle oude tijden werd onze Dingbank gekozen uit de be-
kwaamsten
en meestgegoeden. Maar de allereerste eis was, dat
er
op de levenswandel van de schepen niet het geringste viel aan
te
merken. Het was reeds voldoende, dat van hem „quaelijck" werd
gesproken,
om hem uit zijn ambt te zetten, tot tijd en wijle ,,hy
sich
hadde verantwoort ende gesuijvert van d'infamie, die hem
publicqelyck
wierde naergeseijt". En daar werd zeer streng de
hand
aan gehouden. Zelfs Otto de Visschere heeft tijdens zijn
190
alleenheerschappij
er nooit aan durven denken in de Banke van
Deurne
een vriendje te promoveren, dat niet geheel zuiver op de graat
was.
En nu? De beste Deurnse mensen, wie ge uw laatste oortje
zoudt
toevertrouwen, hebben de plaats moeten ruimen voor dezelfde
vreemde
aterlingen, die eertijds door een fatsoenlijk schepengericht
uit
de heerlijkheid werden gebannen, als een publiek gevaar.
De
pastoor vindt het prachtig. Voor zulke dwaasheden is hij de
geus
innig dankbaar.
Neen,
als hij zijn verlieslijst opmaakt, bepaalt hij zich tot ingezetenen
van
den bloede. En nu telt hij er acht, die weliswaar
niet
allen „ledemaet" zijn, doch op wie hij toch geen vat meer
heeft.
De
voornaamste is Michiel Hendrik Goloffs, want ook zijn vrouw
en
kinderen zijn van de religie. En als deze kinderen niet Rooms
trouwen,
wordt het een broeinest van aanzienlijke, respectabele,
Deurnse
geuzen, iets in de trant van „Geuzen-Els" *) uit Kempen-
land.
Michiel heeft nu zijn zin, zit reeds vanaf het jaar '50 in de
regering,
is zelfs al verschillende jaren president geweest. Hij
staat
bij een ieder aangeschreven als een rechtvaardig en kundig
magistraat.
Jaren later zullen zijn felste tegenstanders zwart op
wit
toegeven, dat hij „een treffelyck man" is. Wat hem wordt
kwalijk
genomen, is niet zijn geloof, maar dat hij een trekpop is
van
de heer en alles tekent, wat Leefdael hem voorlegt. En alleen
daarom
heeft hij toen in De Swaen zo'n pijnlijk kwartiertje beleefd.
Hij
zat daar op een Zondagmiddag met enkele Roomse boeren
rustig
aan een potje bier, toen bij hoge uitzondering Dielis Vogels
binnenkwam.
En wat gelukkig ook niet vaak gebeurt: Dielis was
onder
de invloed. In gewone doen is hij reeds van de duvel niet
bang,
maar als hij gedronken heeft, is hij gevaarlijk. Hij begon
Michiel
te treiteren, dat het nergens meer op trok, sprak over
diens
hoofd heen tot andere geburen, die hun adem inhielden...
Dat
iemand geus werd om aan vreten te komen, was tot daartoe!
*)
Dit slaat op het oude Brabantse rijmpje: De
Geuzen-Els/Heeft de hele Kempen
gevelst
[bedorven, vergiftigd] of: Moeder
Els/Heeft heel de Kempen met geus
gevelst.
Volgens Jhr. Mr. A. F. O. van
Sasse van Ysselt was deze Els de vrouw
van
de smid Aert Fabrie te Hapert. Zij is in het begin der reformatie
van de
Meierij
met haar talrijke kinderen tot de Herv. Kerk overgegaan en werd de
stammoeder
der vele protestantse Fabrie's. Nog in het einde der 18e eeuw
zijn
de meeste hervormden in de Kempen familie van elkaar en
afstammelingen
van
Geuzen-Els.
191
En
dat iemand geus werd, omdat hij nu eenmaal hardstikkezot was
van
een schepenstoeltje, was ook nog te verstaan! Maar een slaaf
kon
Dielis niet velen, en zeker niet de lafste slaaf, die ge kondt
verzinnen:
de slaaf van een zot...
Maar
zo zat kon Dielis niet zijn, geen enkele maal sprak hij recht-
streeks
tot Michiel. En welke slaaf van welke zot hij op het oog
had,
liet hij zorgvuldig in het midden. Hij had niet voor niets zo
lang
in de neerhuizing gezeten en de acten van De Visschere
overgeschreven!
Intussen
had hij zijn mes uit de boks getrokken, die beruchte
Spaanse
dolk, scherp als een vlijm! Hij zat er liefkozend mee te
spelen,
zette het lemmer aan op zijn handpalm, ging voorzichtig
met
een natte vingertop over de snede, zoals ge dat doet bij een
scheermes.
Tegelijk loerde hij schuin en bloeddorstig naar Goloffs,
die
spierwit en onbeweeglijk op zijn stoel zat genageld. Aanvanke-
lijk
probeerde Michiel zich te houden, alsof dit geraaskal hem
niet
deerde. Doch de nasale stem bleef hem genadeloos over de
zenuwen
raspen, tot zijn ogen verkeerd in zijn hoofd stonden. En
ieder
woord was een druppel vitriool... Van een slaaf van een
zot
moest ge niet verwachten, dat hij voor zijn eer zou willen
vechten.
Die kondt ge door de drek slepen zoveel ge maar woudt;
daar,
was hij nu eenmaal te laf en te kruiperig voor, de hondsvot...
Het
mes flikkerde, maakte twee sierlijke buitelingen en bleef
trillend
steken in het tafelblad van De Swaen. Op zulke ogenblikken
gebeuren
in een Brabantse herberg de grootste ongelukken.
Eindelijk
stond Michiel op, langzaam en zwaar vermoeid. On-
middellijk
rukte Dielis zijn mes uit de tafel en begon het weer
aan
te zetten, met lange, verheugd zwaaien. Thoniske deed haar
mond
al open om te schreeuwen...
Maar
Goloffs liep in een eerbiedig boogje om de bekkensnijder
heen,
de deur uit. En het ergste van al: hij vergat zijn hoed, zo
was
hij van streek. Deze hoed had al heel wat opschudding ver-
wekt.
Hij is gekocht in Den Bosch, heeft een brede, stijve rand
en
een bol, bijkans zo hoog als die van Leefdael. Met deze hoed
staat
Goloffs om zo te zeggen tussen heer en drossaard in, want
zelfs
Monsieur van Bommel draagt er een van simpeler fatsoen.
Nog
geen tien schreden was Michiel van het huis, of Dielis stond
al
in de deurstijl met de vergeten hoed in de hand. Nu jodelde zijn
192
stem
van triomfantelijke dronkemanspret. Langzaam en duidelijk
schalde
zij over de markt en ieder woord sloeg aan scherven tegen
het
stijve, rechte achterhoofd van de trotse boer. „Ge vindt — op
hil
de weireld — gene grotere schijter — dan de slaaf — van 'ne
zot!
!" Meteen vloog de plechtige hoed hem achterna. Maar de
wind
sloeg er onder en hij viel zijwaarts. Michiel zag het niet eens
en
zo liep hij voor schandaal op Zondagmiddag blootskops door
het
dorp.
Dit
overkwam niemand minder dan de president-schepen
Myghyel
Hanrycx Goloffs, die doet alsof hij van adel is en zich
nergens
beter thuis voelt dan op het kasteel, waar hij in-en-uit
loopt
als een huisgenoot. Die dag is hij naar bed gemoeten van
de
koppijn. En hij heeft er nooit meer over getaald.
Vooraanstaande
mensen, die het overigens zeer gezond achtten,
dat
Goloffs eens van zijn hoge troon werd gehaald, noemden het
optreden
van Dielis Vogels ronduit een schandaal en prezen
Michiel,
omdat hij zich tegenover zo'n brutaal beest had weten
te
beheersen. Doch bij de jonkheid was Dielis nog meer held dan
ooit
tevoren, terwijl Goloffs had afgedaan als man. Op een avond
is
een bende van deze gasten naar Den Walsberg getrokken om
voor
het huis van de president een boonstaak te planten met een
oude,
versleten hoed erop. En als gewoonlijk trok de grote meer-
derheid
de schouders op en zei wijs: Och, de mens was za-at! Daar
zo'n
oproer over te maken, over een paar potten meer of minder...
Sinds
dit relletje vindt ge de ouderwets (adellijk!) gespelde hand-
tekening
van de president-schepen Goloffs onder de gekste ruzie-
stukken
van de heer, in gezelschap van de illustere naam Jacob
Geurts,
schavotspringer, en de handmerken van Evert Segers en
Jan
van den Bosch, analphabeten.
Voor
de pastoor is het maar goed, dat dit verdoolde schaap zich
aldus
verlaagt en gehaat maakt, want Goloffs wordt aanvaard als
een
oprecht, overtuigd gereformeerde. Eerst later geeft hij aanleiding
deze
overtuiging te gaan betwijfelen. En hij is goed onderlegd,
weet
van beide godsdiensten meer dan tien Roomse boeren
kunnen
vertellen van hun eigen geloof. En ofschoon zij dit nooit
zullen
toegeven, vele ingezetenen hebben in de grond van hun hart
niet
weinig respect voor zo'n onafhankelijke geesteshouding, dwars
tegen
alle goedkoop applaus in. Daarbij heeft hij een voorname
193
hoffelijkheid
over zich, die altijd wat op afstand blijft en op af-
stand
houdt. In de Dingbank laat hij alle meningen tot hun recht
komen,
maar weet gewoonlijk iedereen te overtuigen, want hij is
eerlijk
en heeft een scherp verstand. Ja, hij zou gevaarlijk veel
invloed
kunnen hebben op de mensen, als Leefdael niet zoveel
misbruik
van hem maakte in de talloze hondengevechten tussen
de
Seigneurie en het Corpus van Deurne.
Reeds
enkele jaren vóór de Spaanse Vrede was hij rijp voor de
„gesuijverde
leere", die dan ook veel beter met zijn koel, kritisch
karakter
overeenstemt dan een sentimentele godsdienst met zoveel
kinderlijke
tierlantijnen. Maar de eerste predikant liep zo dwaas
van
stal. Eerst waren het de uitbundige verhalen over Marie de
Waellin.
Daarop volgde een fantastisch verslag van het rencontre
op
het kasteel. De voorzichtige boer besloot even de kat uit de
boom
te kijken. En Huysinghius kende het land zo slecht, wist
niet
dat een Goloffs zich nooit opdringt en plechtig moet worden
uitgenodigd.
Zo werd het einde 1650, voordat deze notabele tot
de
nieuwe kerk toetrad, tegelijk met zijn geestverwant Lammert
Anthonys
Colen.
Met
Colen is het niet zo slim. Zijn vrouw Katrientje, die de
pastoor
bij zijn eerste bezoek een halve patakon toestopte, heeft
gezegd,
dat Lammert zelf zo zot kon doen als hij wou, maar dat
hij
haar en de klein'mannen gerust liet, wonni!
Intussen
is hij allang weer kwade vrienden met Goloffs. Als deze
ruzie
wat eerder was gekomen, zou hij nooit geus zijn geworden,
zeggen
sommigen. Maar nu is hij te trots om het dadelijk ongedaan
te
maken, begrijpt ge? Ge ziet hem van lieverlee veel minder naar
de
kerk gaan.
En
met de heer is de verhouding zo verschrikkelijk, dat zij elkaar
wel
levend kunnen villen. De gereformeerde Lammert Colen conspireert
openlijk
met de Roomse partij tegen Leefdael en dus ook
tegen
Goloffs. Door enkele boeren die op het kasteel cijnsen kwamen
betalen,
is schriftelijk bevestigd, dat de heer zich onder vele „passieuse
redenen"
liet ontvallen: Hij (Colen)
heeft het soo gemaekt,
hadde
ick hem eens alleen gehadt inde heyde oft velt, ick
soude
hem omverre geschooten hebben!
Hierover werd natuurlijk
een
lange klacht naar de Hoogmogenden gezonden.
Neen,
voor de toekomst van de Hervormde Kerk zal Lambert niet
194
veel
betekenen. Toch is het zonde, meent de pastoor, want Colen
is
een bekwaam man, heeft een goed oordeel en kent geen vrees.
Hij
heeft een lastig, achterdochtig karakter, is veel te gauw aan-
gebrand,
maar nu hij al zijn furie nodig heeft tegen Leefdael,
hebt
ge geen kind meer aan Lammerte. Van alle geuzen is hij
het
liefst gezien. Dielis Vogels kan zo dronken niet zijn, of hij zal
Lammert
Colen wel met rust laten.
Dan
volgt Philips Claessen Martens. Hij is van Deurnsen bloede,
maar
volstrekt niet zo'n grote figuur als de twee anderen. Een
middelmatig,
kostwinnend boerke met vier koeien en van „op-
gekomen"
volk. Maar hij zit op een eigen hoeve en heeft het nogal
hoog
in de kop. Anno '41 werd hij borgemeester gemaakt met de
gebruikelijke
belofte, dat hij nog veel hoger zou komen in de
politiek,
als hij eerst door deze zure appel wou bijten.
Het
borgemeesterschap is het kwaadste karweitje, dat men u kan
opsolferen.
Zij zijn altijd met hun beiden, een geleerde en een
ongeleerde.
De een houdt „boeck ende buijdel", de ander draagt
een
ferme knuppel. De ongeleerde wordt gekozen uit de mannekens-
putters,
die van aanpakken weten, en heeft tot taak zijn ambtgenoot
te
beschermen. W an t geen enkel geërfde, die niet overtuigd
is,
dat hij veel te hoog in de verpondingen en andere lasten
is
gezet. Vaak gaat de inning der contributiën gepaard met af-
pandingen
van vee of huisraad. En een boer, die zonder even felle
als
nutteloze ruzie zijn vee van stal laat halen, verliest het respect
van
zijnsgelijken. Zo is dit ambt welhaast één voortgezette
kloppartij,
om
maar te zwijgen van de vocale lieflijkheden, die er gewisseld
worden.
Op
papier zijn deze functionarissen zeer goed beschermd. Volgens
ons
keurboek is het verboden ,,deselve borgemeesteren int uytvoeren
van
hun officie te opponeren, tsij met die te violeren, lasteren,
injuriëren,
soo met woorden als met wercken ofte andersints,
op
peene van sestig gouden realen, aen den heere van Doerne ofte
desselfs
drossaert te verbeuren".
Het
is om van te duizelen, maar wat helpt het? De borgemeesters
krijgen
de klappen en de heer strijkt de gouden realen op. En
nooit
komt een van deze talloze haarplukkerijen voor de Dingbank,
wat
denkt ge wel? Dat zou al zeer onbrabants zijn. We zijn dezelfde
arme,
uitgezogen boeren, zitten in hetzelfde schuitje en als
195
er
wat te hard geslagen is, drinken we dat met een koel hoofd
weer
prompt af. We vechten toch zeker niet om de Zot van Deurne
aan
gouden realen te helpen!
Maar
wat is het een onplezierig ambacht! Door heel de Meierij
vindt
ge voorbeelden, hoe ingezetenen, die met dit verfoeide ambt
werden
bedreigd, hun gemeente verlieten, zich metterwoon elders
vestigden.
Evert van den Meulendijck, die van het vooruitzicht al
ziek
werd, is op voorspraak van de drost — voor hoeveel weten
we
niet — door de heer vrijgelaten, doch moest voor deze gunst
binnen
het jaar 100 pond beste boter leveren op het kasteel. En
we
hebben al gezien, hoe Lammert Colen door zijn borgemeesters-
ambt
op voet van oorlog kwam met De Visschere. Nu zijn ze
weer
dikke vrienden, maar destijds was deze vijandschap toch een
der
hoofdredenen, waarom Colen gereformeerd werd.
Wel,
Philips Martens toonde zich tijdens zijn dienstjaar zo ijverig
en
opgewonden, dat hij met ongeveer alle nageburen overhoop
kwam
te liggen. Hij was de ,,geleerde" en zijn potige ambtgenoot
viel
hem openlijk af, zou volgens de geruchten zelfs geweigerd
hebben
enkele kant-en-klaar-geschreven klachten van Philips te
tekenen
en te steunen. Dit is haast niet te geloven, maar in ieder
geval
heeft Martens zich toen een slechte naam aangepast en dat
is
het soliedste wat er bestaat, raakt ge niet licht kwijt. Sindsdien
is
niemand hem nog komen vinden voor een waardiger ambt, wat
hem
al die tijd gewrongen heeft. Daarom behoorde hij tot de stille
vijanden
van De Visschere, gaf zich bij de komst van de geus uit
als
„der religie toegedaen" en op grond hiervan is hij al sinds
het
jaar
'51 schepen. Toen hij zich in de Hervormde Kerk liet opnemen,
was
het dus niet om een baantje te doen.
Deze
bekering dateert nog maar van het vorig jaar en vormt een
klinkende
overwinning van Vitriarius, hoewel geen duurzame over-
winning.
Lysken en de kinderen zijn van de weeromstuit nog beter
Rooms
geworden dan ooit tevoren. Met die Brabantse vrouwkens
doet
ge niet wat ge wilt!
Dominus
Johannes Vitriarius! Aan hem heeft Geraerd slapeloze
nachten
beleefd. Hier hadt ge nu die grote zeldzaamheid: de Hol-
landse
predikant, die geschikt was voor Brabant. Tegoedertrouw
op
het nederige af, handig, lief en gevaarlijk. Zelfs de scherpste
papist
werd door dit bewonderenswaardig humeurtje ontwapend.
196
Vitriarius
begreep zeer goed, dat hij, met alle plakkaten en hoog-
mogenden
achter zich, aan het kortste eind van Deurne trok, en
gedroeg
zich dienovereenkomstig. Hij wachtte niet tot zij hem
goeiendag
zegden, hij stak in alles zijn vriendelijk snuitje, had voor
alleman
een monter praatje, klopte de mensen op de schouder en
de
kinderen voor de billen... Of de koeikens goed kalfden, of de
rog
goed groeide, of de kleine goed leerde... Behulpzaam? Hij
zou
een oude aap nog bakkessen leren trekken. En voorlopig geen
woord
over de religie. In alles het tegendeel van Huysinghius,
keurde
hij zelfs — o, zeer voorzichtig! — het middeleeuws regiem
van
de Zot wel niet dadelijk af, maar toch zeker niet goed. Hij
was
veel vaker te vinden op boerenerven dan op het kasteel en mijn
Heer
Pastoor van Deurne, Liessel en Vlierden brak het zweet uit.
Zo
kwam Geraerd eens thuis van Den Grootenberg en vond de
nieuwe
predikant breed-uit in de grote stoel, druk bezig ons-moeder
en
Anneke van der Steyl het hof te maken! W an t deze moderne
zielen
jager wenste buiten dienst op vriendschappelijke voet met
zijn
Roomse tegenstander te converseren. Zoals ook officieren van
vijandelijke
legermachten, tussen twee veldslagen in, jegens elkaar
de
grootste hoffelijkheid betrachten. En de eerstvolgende dagen
moest
Geraerd allerlei listen bedenken om zonder onbeleefdheid
dit
minzaam insect van zijn lijf te houden.
Gelukkig
had Vitriarius een foutje. Hij overdreef juist het aller-
kleinste
beetje. En toen vond Dielis Vogels de dodelijke bijnaam
,,kouwe
gatjesvoeler", waarop heel ons-gemeente het uitproesttte.
Kijk,
dit woord gaf zo verbluffend zuiver de vage gedachte weer,
die
wij ons allengs over dit zoetelieveken begonnen te vormen,
maar
die wij uit respect jegens groot en geleerd volk steeds de
kop
hadden ingedrukt. Iedereen dacht trouwens alleen te staan
met
zijn halfklaar oordeel, dat zich niet onder woorden liet brengen.
Maar
met dit éne rake gezegde voelden wij ons wijze mensen-
kenners,
we hadden het immers precies zó gedacht! Opeens stond
de
predikant zeer belachelijk te kijk met zijn opzichtige strooppot.
En
het was komiek om aan te zien, hoe hij in alle onnozelheid
voortging
zijn vreselijke bijnaam eer aan te doen.
Het
was een geniale vondst van Dielis Vogels, maar hij had zijn
moeite
kunnen sparen. Ds. Vitriarius was te goed voor Deurne.
Enkele
maanden later, na een verblijf van slechts twee en een half
197
jaar,
werd hij benoemd tot rector van de Latijnse School in Den
Bosch.
Toen Jacobs dit bericht ontving, heeft hij als een jongemeid
door
de herd gedanst. Deze vriendelijke glazenmaker *) brak
hem
te veel ruiten.
Met
de bekering van Philips Claessen Martens heeft Vitriarius
toch
een belangrijk spoor nagelaten, want bij het drietal Goloffs,
Colen
en Martens houdt de eigenlijke Deurnse reformatie op. Zij
zijn
de enige vrijwilligers.
De
andere „bekeringen" zijn bespottelijk, voor zover niet
treurig.
Eerst
hebt ge daar onze twee ambtenaren...
Trouw
geholpen door de kwartierschout Deventer, heeft Otto de
Visschere
zich als schout weten te handhaven tot September '51
en
hoe hij dit heeft klaargespeeld, vormt op zichzelf één uitgestrekt
meesterstuk
van laveerkunst. Bij zijn aftreden werden de vorster
Jacques
Clyans en de schutter Willem Jansen van Geldrop voor
de
keus gesteld. De vorster bedankte voor de eer en trok de grens
over
naar Horst, waar hij tot richterbode werd aangesteld. Maar
Willem
de schutter vergoelijkte zich met enkele sluwe knipoogjes
en
besloot zijn boterham te redden. De eerste jaren kwam hij omtrent
Pasen
stillekens bij de pastoor op bezoek. Als nieuwe vorster
kregen
we Govert Jansen. Hij is van Deurne geboortig, maar had
jarenlang
een mager klerkenbaantje beoefend in Den Bosch. Ook
hij
stak niet onder stoelen of banken, dat ge al iets doen moest
voor
de kost. Maar al spoedig werden beiden door de vijandige
houding
van sommige fanatieke papisten voorgoed in de armen
van
de religie gedreven.
Een
andere aanwinst is Judith, de weduwe van Thomas Orgel-
maecker.
Kinderloos, boven de jaren en dus van geen belang, doet
zij
alles om de aandacht te trekken, een historische rol te spelen
in
de reformatie van Deurne. Thomas-Zaliger was aanvankelijk een
stevige
burger, een fijne stielman, die zelfs werd aangesproken met
„meester".
In zijn beste tijd maakte hij grote rondreizen door de
streek
om kerkorgels en ook kleine huisinstrumenten te repareren
of
te stemmen. Doch sinds de val van Den Bosch liep hij hard
achteruit.
Steeds meer kerken en kloosters werden gesloten, en
over
het algemeen had men in de retorsietijd gewichtiger dingen
*)
„vitriarius" is potjeslatijn voor glazenmaker.
198
te
beredderen dan een vals of onklaar orgel. Hij had steeds royaal
geleefd
en het einde droeg de last.
Zoals
ge dat dikwijls ziet: hoe meer Judith verarmde, hoe meer
dwaas-deftige
pretenties zij kreeg. Voor Deurne is zij nu een
splinternieuw
verschijnsel: de geuzenkwezel. Zij doet opdringerig
en
uitdagend gereformeerd, zoekt met iedereen te bekvechten over
het
geloof, scheldt op de pastoor en zijn vuile papisten. En dit alles
opdat
de mensen maar zouden vergeten, dat ze moer, omdat ze
van
de Heilige Geest leeft. Een paar keer hebben haar ruiten het
moeten
ontgelden en dan is het bijna vermakelijk hoe zij probeert
de
martelares uit te hangen om de hervormde kopstukken te ver-
tederen.
Ge weet wel: van dat heel slecht, overdreven toneelspel,
met
tranen, die zij uit haar tenen moet zuigen. Ze vaart er trouwens
niet
slecht bij, want op last van de heer moet de gemeente alles
dubbel
en dwars vergoeden. Maar ook dit genoegen wordt haar
de
laatste tijd misgund. Geraerd heeft in zijn preek met ongewone
vinnigheid
erop gehamerd, dat men voortaan dit spectakel met
rust
zou laten, en dat was goed verstaan?
Wat
hebben we nog meer? Joost Buyels, het halfwijze manneke,
dat
de predikantsvrouw een miskraam bezorgde.
Dan
zijn er nog Wilbrecht en zijn vrouw. Dit is een droevig geval.
Doodarme
sukkelaars zonder familie. Want door de verwanten
wordt
de schandelijke gang naar de tafel van de Heilige Geest
tot
het laatst toe verhinderd. En Wilbrecht heeft zijn bittere armoe
werkelijk
niet aan zichzelf te wijten. Hij is „gebroken met eenen
affgryselycken
breuck, soedat hy daer mede nyet can gaen, sonder
behulp
van te dragen eenen grooten yseren bandt, weegende wel
stijff
drye pont".
Tot
deze „christenen om den broode" *) behoort ook de aanstaande
vader
van het ogenblik, Theunis Jansen. Voor zoveel stuiver per
dag
zijn deze mensen weer even goed Rooms en blij toe. Het is
ver
van aangenaam in uw eigen dorp voor geus te moeten spelen.
Ge
wordt gemeden als de pest door mensen, die beter moesten weten.
Die
van De Swaen vormen een soort op zichzelf. Thoniske heeft
nu
haar zin. Uit de meeste schepenakten van deze tijd schreeuwt
de
naam EVERT SEGERS u toe, want deze magistraat gebruikt
*)
Het woord is van Ds. Feylinghius.
199
een
stempel van grote, vette drukletters en heeft al zijn pogingen
tot
een geschreven handtekening reeds lang opgegeven. Hij heeft
geen
tijd voor dat gezever.
Evert
behoort tot de adhaerenten van de heer, doch de herberg
vaart
er niet slecht bij. Er begint zich over heel de streek een
bovenste
laag te vormen van gereformeerden uit het Noorden, een
herenvolkje,
dat baasspeelt over de grote kudde Roomse knechten.
Dit
kliekje sluit zich eng aaneen, als kolonisten in een wild, vijandig
land.
En het is juist dit dure handjevol, dat enkele stuivers
kan
laten rollen, dat reist en afstapt in De Swaen. Anders zou de
concurrentie
van Otto de Visschere te sterk zijn geweest voor
Evert
Segers. Die Verkeerde Weereldt is wel niet zo gunstig
gelegen,
maar veel moderner en beter verzorgd, biedt verreweg
het
beste logies te voet en te paard. De tafel is er beroemd en
de
kelder niet minder, want de waard is een wijnkenner. Bovendien
is
hier de verzamelplaats van al wat tegen de heer samenspant.
Men
wordt er ontvangen door een intellectueel van bizondere
lieftalligheid.
Deze waard doet zelfs dienst als officier van Gemert
en
het zal niet lang meer duren, of hij wordt daar officieel benoemd.
De
Duitse Orde is nog aan het onderhandelen met de Staten;
Otto
is daarbij de leidende figuur achter de schermen en het gaat
de
goede kant op. Dit is een andere conversatie dan bij de ongeleerde
Evert
Segers.
Toch
loopt er tussen de twee voornaamste herbergen van Deurne
geen
scherpe godsdienstgrens. Oudere Roomse boeren, die van
geen
politiek willen horen en al sinds grootvaders tijd gewend zijn
hun
potten en pinten te pakken in De Swaen, komen er nu nog.
En
de kwartierschout Deventer is bijlange niet de enige voorname
geuzenambtenaar,
die trouwe klant blijft van Otto de Visschere,
„den
vuylsten en bittersten papist van die gantsche Meyerey, den
ruergeest,
die 't gantsche rat der ingesetenen in beweeghing brengt",
zoals
Leefdael hem steeds beschrijft.
Evert
Segers Hurckmans *) staat bij de Roomsen als geus en bij
*)
Omtrent deze tijd beginnen die van De Swaen zich de luxe van een
familienaam
te
veroorloven. De grootvader heette Hans N.N.; de vader: Seger Hansen.
Beiden
waren vorster. Evert Segers heeft nu de naam van zijn moeder gekozen
en
deze had een voorname klank, want zij was de dochter van de vroegere
Deurnse
schout Michiel Horckmans, die van 1578 tot 1581 in functie was.
200
de
hervormden als papist te boek. Lidmaat is hij nooit geweest,
hoogstens
„toehoorder". Thoniske blijft interdeus. Maar wat erger
is
voor de pastoor, in het jaar '54 heeft Evert uit kwaadheid een
kind
gereformeerd laten dopen.
Dit
is gebeurd naar aanleiding van de geruchtmakende procedure
in
zake Symen Gielens, aenlegghere, op ende teghens Willem
Leendetts,
ghedaegde, waarin Evert Segers als getuige optrad.
Sedert
staat hij aangeschreven als „meyneedich man". Hij wordt
openlijk
beschuldigd van „falsiteyt"!
Het
was een geheimzinnige zaak. Symen had van Willemken een
pasgesneden
beer gekocht om vet te mesten. Maar na enkele weken
kwam
de koper reclameren: aan de manieren van het beest was
duidelijk
te zien, dat het een binnenbeer *) moest zijn. Hij liet geen
varken
met rust; zij hadden hem al apart moeten zetten. Willemken
had
Symen dus beduveld, had maar één bol gesneden en het zwijn
voor
eerlijk verkocht, wetende, dat na al de kosten van vetmesten
het
vlees waardeloos zou zijn. Want wie is nu zo zot om een
ongesneden
springbeer te gaan mesten!...
Van
het ene harde woord kwam het andere. Er werd met deuren
gesmeten
en hard geschreeuwd tot buiten op straat toe. En dit
gaf
nogal opschudding, want Willemke Leenderts woont vlak bij
de
kerk, pal achter De Swaen, aan de straat naar Helmond. Heet
van
de naald liep Symen naar het kasteel en al spoedig stond de
zaak
op de Dingrolle van de Mercurii Ghedinghen.
Voor
het gerecht hield Willemke stokstijf vol, dat de beer volledig
was
gesneden. Symen had immers zelf kunnen zien, dat het beest
de
twee sneden van de castratie droeg! Waarop de eiser prompt
antwoordde,
dat de tweede snee „arghelistich" was aangebracht
om
hem zand in de ogen te strooien. Het sprak wel vanzelf, dat
hij
nooit een beer met één litteken zou hebben gekocht...
En
toen kwam Evert Segers, die dit jaar kerkmeester was, onder
ede
verklaren, dat hij op het erf van zijn buurman Willemke
Leenderts
niet alleen had toegekeken, doch zelfs geholpen bij het
snijden
van twee bollen, goed geteld! Er was dus geen sprake
van
een
binnenbeer en hiermede leek de zaak nogal simpel.
Het
eenvoudigst van al zou zijn geweest het varken te slachten
en
te kijken, wie gelijk had. Maar dit werd Symen door alle juristen
*)
Beer, die één der twee testiculi in de buikholte draagt.
201
van
het dorp in koor afgeraden. Als hij de beer eigendunkelijk
slachtte,
zou hij hem daarmee stilzwijgend en onvoorwaardelijk
aanvaarden.
En bij winnende procedure zou hij immers het varken
levend
moeten uitleveren tegen teruggave van de kooppenningen
met
vergoeding van kosten, schaden en interessen...
De
Woensdag, dat de president Goloffs het vonnis voorlas onder
de
lindeboom voor de neerhuizinge, zag het kasteelplein zwart van
de
mensen. Symen Gielens hield de zaak aan zijn boks, met alle
kosten
en ongelden, wel driemaal zoveel als het noodlottige zwijn
had
gekost. En dit was volkomen juist, want hij was niet geslaagd
in
zijn bewijs.
In
zijn eerste woede smeet Symen alle adviezen overboord. Ge-
volgd
door een troep nieuwsgierigen, liep hij op een drafje naar
huis
en geen uur na de uitspraak was het zwijn al gekeeld.
Het
was een binnenbeer.
Man,
vrouw en kind, vriend en vijand werden uitgenodigd zich
te
komen overtuigen. Het doip zoemde. Er waren oploopjes op
de
markt, tot vlak bij De Swaen, waar de zaak tot vervelens werd
uitgeplozen
en herkauwd onder woeste gebaren, kletsende slagen
op
de dij en kreten van vrome verbazing... Dat de beer zo goed-
koop
was verkocht, haast zonder loven en bieden! Dat Evert een
goede
reden had om Willemken uit de put te helpen: Destijds
waren
zij nog aan 't accorderen over het transport van een lange
,reep
grond aan Everte, die een „vaerwech" wilde aanleggen op
de
plaats, waar eerst een smal voetpad liep. En deze koop was
intussen
tot stand gekomen! En waarom zou iemand, die geen
God
of gebod wilde kennen, terugdeinzen voor een valse eed?...
Dadelijk
had men de mond vol over een doleantie wegens meineed.
De
drost Van Bommel voelde er niets voor Evert ex officio te
vervolgen.
Eerst moet hij een behoorlijk omschreven klacht hebben.
Hier
had Leefdael natuurlijk zijn woordje gesproken, want Evert
is
een van zijn handlangers, wat hem veel zwaarder wordt aan-
gerekend
dan al zijn geheul met de geuzenkerk.
En
de heer van Deurne sprak nog meer: Indien er een klacht mocht
verschijnen
wegens meineed, moest Evert daarop antwoorden met
Symen
Gielens te dagvaarden in een proces van injuriën... Wel ja,
in
deze troebele tijden kwam het in Deurne op één procedure meer
of
minder volstrekt niet aan.
202
Otto
de Visschere, die in al zijn Gemertse drukte naar zo'n luttel
boerenzaakje
niet had omgekeken, begon vonken te spatten. W an t
nu
zag het eruit, dat hij die vervloekte Zot weer een hak kon
zetten,
al was het maar in de persoon van de seigneuriale trekpop
Evert
Segers. Ongevraagd schreef hij een pracht van een doleantie,
bood
aan om Symen gratis als procureur te dienen, doch kon hem
niet
ertoe bewegen zo maar hals over kop het stuk te tekenen, zelfs
niet
na drie potten bier in Die Verkeerde Weereldt. Na de zaak
van
de binnenbeer had de mens zijn buik vol van procederen, had
er
niet van geslapen!
Toen
De Visschere hem niet met rust liet, ging Symen eens praten
met
de oud-president Jan van den Boomen. W an t een beter, ver-
standiger
en eerlijker manneke vindt ge op heel de wereld niet.
En
Jan die zei, dat hij maar had gezwegen, zolang de zaak op
de
Dingrolle stond. Maar hij had zijn grootvader steeds horen ver-
tellen
van een soort monster, een binnenbeer met twee buitenbollen,
die
omtrent 1560 bij die oude Van den Boomen's moest zijn ge-
worpen,
gesneden en geslacht. En afgezien daarvan, er worden
toch
steeds monsters geboren, kalveren met twee koppen of vijf
poten
en zo meer. Waarom dan geen beer met drie bollen? En
Symen
zou moeten bewijzen, dat zoiets niet kèn bestaan, en Symen
zou
de zaak wéér verliezen, voor zover Jan er iets van verstond...
Evenmin
als Evert in een proces van injuriën zich zou kunnen
zuiveren
van de ,,blasme ende infamie", evenmin zou Symen in
een
proces-crimineel Evert kunnen „overtuychen van falsiteyt"...
Toen
Symen al een eind van huis was, riep de geweldige bariton
hem
nog na: „Ge mot één ding nie vergeten, Symen! Beter 'n
mager
accoord as 'n slechte sententie!"
Symen
was Jan van den Boomen ten hoogste dankbaar voor zijn
goede
raad, zag eens en vooral van procederen af en dan mocht
Monsieur
de Visschere op zijn kop gaan staan, als hij wilde...
Z
o kwam er geen oplossing, zo bleef dit raadselachtig zaakje door-
kankeren.
Dat is te zeggen: voor Evert Segers. Want de procederende
partijen
hebben het geschil inderminne geschikt door
tussenkomst
van de pastoor.
Het
jaar daarop verhief de heer van Deurne onder een storm van
verontwaardiging
de „meinedige" tot schepen. En vandaag is het
geval
weer te berde gebracht, even fris en nieuw als ooit tevoren.
203
In
het begin van dit jaar hebben de Staten-Generaal pandpenningen
van
de heerlijkheid Deurne gelost. Nu zijn we dus een statendorp.
De
heer zit nog wel op zijn kasteel, maar heeft niets in te brengen.
Aanvankelijk
werd dit voor een definitieve overwinning aangezien.
Eindelijk
hadden de ontelbare klachten tegen de Zot succes gehad!
Maar
al gauw moesten we vernemen, dat de Hoogmogenden de
heerlijkheid
weer te koop stelden. En Leefdael rekent er vast
op,
dat hij binnenkort weer in al zijn rechten zal zijn hersteld.
Maar
zover zijn we nog niet. Er doet zich nog een koper voor,
Jonker
Ydzart van Albada, een Fries, die twee jaar geleden het
Liesselse
slot heeft gekocht van de heer van Asten. De Visschere
aan
het hoofd van alle gecommitteerden en nagenoeg de hele be-
volking,
de pastoor met de hoge geestelijkheid van Spaans Brabant
achter
zich en ...de gereformeerde kwartierschout Deventer zetten
alles
op haren en snaren om de katholieke Albada als heer van
Deurne
te zien huldigen. W e zullen zien,
Wat
Evert Segers betreft, nauwelijks waren de pandpenningen
ingelost,
of Schout Deventer kwam met al zijn vrolijk lawijt naar
Deurne
om een grondige schoonmaak te houden in de schepenbank.
W
i e het eerst buitenvlogen, waren Evert Segers en Jacob Goorts,
beiden
omdat van hen „quaelijck" werd gesproken, terwijl Goorts
bovendien
van de arme leefde. Voorts het zuiperke Jantje van
den
Bosch en nog wat ander klein grut van geen betekenis. Al
dezen
op grond van ongeschiktheid, omdat zij geen gebenedijd
woord
konden lezen of schrijven en er alleen maar zaten om ja te
knikken
op het sein van de heer. Goloffs en Martens konden
natuurlijk
blijven, doch Michiel moest als president plaats maken
voor
Lammert Colen. Tot grote verheugenis der ingezetenen deed
Jan
van den Boomen weer zijn glorieuze intrede, evenals een drietal
schepenen
van het goede, oude soort, waaronder Joseph Rutten,
een
neef van de pastoor. Hier herstelde Deventer het oude gebruik
dat
er steeds twee hertsluiden in de Bancke van Doerne zetelden.
Het
gerecht zag er weer goed en eerbiedwaardig uit als vanouds,
toen
de Hollander met zijn politieke reformatie onze rechtspraak
en
gemeentebestuur nog niet tot een aanfluiting had gemaakt.
Deventer
was de held van de dag en werd uitbundig toegejuicht.
Zij
riepen: „Vivat onze Jonker!"
Terstond
gingen Leefdael, predikant en Classis op hun achterste
204
benen
staan. Publicqe bespottinghe van die vande Regie! Reeds
de
21ste van dezelfde maand kreeg de kwartierschout van de Raad
van
Staten een boze brief naar zijn hoofd, waarbij hem werd
gelast
„de geremoveerde schepenen te herstellen ende laten con-
tinueren
sonder enige veranderinge te doen, tot dat nader sal
gedisponeert
syn".
Maar
Deventer is een manneke! Dit pertinente bevel heeft hij
kalm
terzijde gelegd en erop geantwoord, dat hij zeer wel weet,
wat
hij doet, en beter geïnformeerd is dan mijn Heren Staten.
Daarop
is hij materiaal gaan verzamelen tegen de „geremoveerden".
De
schepenbank is nog steeds niet „hersteld".
Evert
Segers is het voornaamste slachtoffer van deze heilzame
revolutie.
Eerst nu is zijn naam officieel aangetast. Men had hem
kunnen
ontslaan als papist, desnoods als ongeleerde, ofschoon
hij
kan lezen. Maar neen, de aanzienlijke weerd uit De Swaen,
kleinzoon
van een schout, is op één lijn gesteld met Jacob Geurts,
gedrost
soldaat, die van de galg is gebeden en van de diaconie
leeft!
Ge
ziet hem deze dagen met een mager en verwoed gezicht rond-
lopen.
Het is duidelijk, dat de mens zich opvreet van chagrijn.
En
als ge 't mij vraagt, is Evert volkomen onschuldig. Ook de
pastoor
begint het stellig te geloven. Toen hij kwam biechten, heeft
Willemke
Leenderts bij God en alle Heiligen gezworen, dat zowel
hij
als Evert de zuivere waarheid hadden gesproken. Dat moest
een
beer met drie bollen zijn geweest! Geraerd heeft erop gewezen,
dat
het anders een afgrijselijke doodzonde zou zijn. Eerst Symen
zo
lelijk bedriegen en dan gebruik maken van een valse eed; oeioei,
Willemke
toch... Maar Willemke begon zich vreselijk te vervloeken
met
eeuwige en tijdelijke straffen, als hij geen waarheid
sprak.
En hij wilde het geschil uit de wereld helpen, was bereid
de
helft van de kosten te dragen, maar ja, met Symen viel niet te
eggen
of te ploegen.
Pastoor
Jacobs knoopte dit in zijn oor en liet hen op een avond
bij
zich aan huis komen. Onder zijn handige leiding — hij sprak
van
„twee zijner aanzienlijkste parochianen" — waren partijen
spoedig
tot elkaar. Willemke stelde als enige voorwaarde, dat zij
het
publiekelijk zouden afdrinken, zowel in De Swaen bij Everte,
als
in Die Verkeerde Weereldt, de citadel der andere dorpspartij.
205
En
de pastoor hebben zij samen met een patakon vereerd voor zijn
goede
interventie.
Het
hielp niets... 'nen Beer met drie bollen, ha-ha! Dat is te zot
om
los te lopen, dat gelooft het kleinste kind niet. Kunt ge begrijpen,
na
alles wat er gepasseerd is, zal Willemke Leenderts
gaan
toegeven, dat hij gelogen heeft met zijn twee gesneden bollen!
En
Symen, die zo'n zot vertelsel wèl gelooft, is natuurlijk allang
lekker,
nu hij de helft van zijn schadevergoeding vastheeft. Zo de
wind
waait, waait mijn roksken! Neen, daar zijn we te oud voor
geworden,
daar vliegen we niet in...
Vandaag
zal iedere dierenarts u zeggen, dat een beer met drie
testikels
wel een zeldzaam, doch een vrij regelmatig verschijnsel
is
en helemaal niet zo'n monster, als Jan van den Boomen wel
dacht.
W e kunnen ook niet aannemen, dat twee verstandige
mensen
als Evert en Willemke zo brutaal zouden hebben gelogen,
in
het vaste vooruitzicht, dat hun „falsiteyt" gauw genoeg
achter-
haald
zou worden.
En
is het niet om uit uw vel te springen, als ge door heel uw dorp
onschuldig
voor valsaard wordt uitgemaakt? Het is te begrijpen,
dat
Evert zocht naar een middel om zijn woede te koelen, om die
Roome
scherpslijpers uit Die Verkeerde Weereldt te trotseren,
hun
te laten zien, dat hij niet in zijn schulp kroop.
Zo
werd anno 1654 de kleine Anthonie Everts Hurckmans ge-
Reformeerd
gedoopt... Geraerd weet wel, dat het maar louter toeval
is,
of iemand als geus dan wel als papist geboren wordt. Maar
als
het van de beer zijn bollen gaat afhangen, zou hij toch haast
zeggen,
dat Ons Heer wat ernstiger op Zijn affaire moest passen.
206
|