INHOUD WITLOX
HOME
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
INTERVIEWS
SPECIAAL

André Witlox - Het Roomse Leven

WAAROM IK WÉL NAAR DE SINT JAN LIEP

Wanneer je zus terminaal is en naar menselijke opvattingen nog veel te jong, is dát een erg goede reden om naar de Zoete Moeder van Den Bosch te lopen. Troost en bemoediging.

Juíst vanwege dat soort redenen zijn mensen in grote getale, inmiddels alweer bijna 150 jaar achtereen, naar Den Bosch getogen. Vóór die tijd is het madonnabeeld zo'n 200 jaar in Brussel geweest.

Wie kent niet het verhaal van de bouwknecht aan de sint Jans-kathedraal die, zo rond 1380, in de bouwloods een oud en vervuild eikenhouten Mariabeeldje vond. Omdat het koud was wilde hij het in het vuur gooien om zich te warmen, maar de loodsmeester gaf hem te verstaan dat zoiets niet kon. Hij bracht het beeldje terug in de kerk, maar omdat het zo lelijk was kreeg het daar weinig waardering. Een zekere broeder Wouterke zou zich over het beeld hebben willen ontfermen en hij wilde het meenemen naar zijn huis. Het beeldje bleek echter ineens zó zwaar dat hij het onmogelijk kon vervoeren. Het was voor hem een teken dat het Mariabeeldje in de sint Jan moest blijven en met een lap probeerde hij het beeldje wat aantrekkelijker te maken. Dat lukte niet echt, een aantal vrouwen bespotte het beeldje om de lelijkheid. Maar in een droom aan een van die vrouwen verscheen Maria en zij maande deze vrouw het beeld op te knappen en te tooien met een mantel. Meteen daarop begonnen wonderbaarlijke gebeurtenissen en genezingen plaats te vinden die aan de tussenkomst van Maria werden toegeschreven. Het beeld werd daarop in eer hersteld en kreeg een eigen kapel in de sint Jan, zoals ze dat nu 1622 jaar later nog steeds heeft.

En hoewel de wonderen na 1387 drastisch begonnen af te nemen, is de stad 's -Hertogenbosch Maria altijd blijven vereren en aanroepen als de Zoete Moeder, die als hulp in de nood mensen troost en bemoediging geeft.

En wie die bemoediging zoekt, die zal haar vinden bij de madonna.

Voor die bemoediging had ik het er op eerste Pinksterdag weer eens voor over om al ruim vóór het trappistentijdstip op te staan, vanuit Orthen ('s -Hertogenbosch) naar Udenhout te rijden en samen met mijn broer heen en weer naar Den Bosch te lopen.

De rust en stilte van de vroege morgen, die ruimte schept om gedachten de vrije loop te laten. De bemoediging en de weg waren mijn doel. Vogels die tegen het opkomende licht om het hardst de nieuwe dag lijken aan te prijzen. Het langzaam wegtrekken van de nacht en het opkomen van onmetelijke ruimte.

Samen lopen we die ruimte in. Een ruimte die overgaat in eeuwigheid.

In de kandans van onze voetstappen op het asfalt en in het automatisme van onze tred zit die eeuwigheid. Een eeuwigheid die betrekkelijk is, wanneer feiten zo direct om je heen grijpen dat menselijk redeneren tekort schiet en emotie zich niet door ratio laat leiden.

Op zo'n momenten is er dat bóvenmenselijke. Datgene wat elke redenatie te boven gaat, je klein maakt en toch een zeldzame kracht geeft.

De vroegmis in de sint Jan. Mensen van heinde en verre aan hun, goed Brabantse, taal te horen. Mensen die het er voor over hadden vroeg op te staan om iets van hun aloude geloof mee uit te zingen in het lied van de Zoete Moeder.

Op de weg terug kon ik merken de laatste maanden te weinig tijd te hebben gehad om te wandelen.

De blaar en de stijve spieren herinneren me daar voortdurend aan.

Maar och, dát is morgen over.