INHOUD WITLOX
HOME
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
INTERVIEWS
SPECIAAL

André Witlox - Het Roomse Leven

TE VOET NAAR DE ZOETE MOEDER

 

Och, vanuit Orthen, waar ik tegenwoordig woon, is het niet zo'n kunst of zo'n bedevaart om te voet naar de Sint-Jan te lopen. 'n Kleine 20 minuten, niks afzien en geen blaren. Maar het gaat altijd nog naar Den Bosch toe, want een Orthenaar gaat naar Den Bosch, niet naar de stad. De intentie en het kaarsje doen er niet minder om.

Dat was vroeger wel anders.

Sinds mijn vroegste jeugd hoorde het erbij om minstens één keer in de meimaand naar de Zoete Moeder van Den Bosch te gaan. Al wisten we toen nog niet waarvoor, en maakten de ex-voto's bij het Mariabeeld veel meer indruk dan Maria.

De eerste ‘ondernemingen’ gebeurden in mijn welpentijd. Als acht-, negenjarige op 'n grote fiets, houtblokken aan de trappers om de fiets passend te maken, met nog zo'n 20 andere kinderen van Udenhout naar Den Bosch was de afstand van 20 kilometer al een fors eind van huis. Een onderneming dus.

Braaf met elkaar opfietsend, vooral goed uitkijkend dat de trappers of sturen niet in elkaar kwamen of paaltjes geraakt werden die langs het pad van Distelberg en Guldenberg stonden. Het waren zo'n beetje de enige gevaren die je kon tegenkomen. Afgezien van een enkele loslopende hond bij de boeren langs de route. Met het van thuis meegekregen geld werd braaf een kaarsje opgestoken, een ijsje gegeten en weer teruggefietst naar Udenhout. Een middagvullend programma met intentie.

Later bij de verkenners mocht je te voet mee naar Den Bosch. 's Morgens om vier uur vertrekken vanaf het ‘hoofdkwartier’ aan de Slimstraat, waar zowat de gehele troep zich verzamelde voor de tocht. Allen nog met de slaap in de ogen en slap van de slapeloze nacht, want door de spanning kwam er niet veel van slapen.

Stil zette de groep zich dan om vier uur in beweging, zonder geluid te maken, want het hele dorp sliep nog. Tussen Udenhout en Biezenmortel zette hopman Pennings het eerste rozenhoedje in en liep iedereen prevelend en stiekem klierend in de groep. Onderweg viel er nauwelijks wat te beleven, wat kletsen, wat klieren en met regelmaat een rozenhoedje. Als klein verkennertje had je het zwaar bij te zetten om de oudere verkenners bij te kunnen houden. Een belangrijk deel van de route werd dan ook op een holletje afgelegd.

Eenmaal in de bebouwde kom van Vught aan de Loonsebaan, en later in Den Bosch werd dat anders. Daar zaten de deurbelknoppen vlak aan het voetpad en was het kunst om, zonder dat het bij één van de leiders in de gaten liep, belletje te trekken. Dat ging ook gemakkelijker omdat de horde voetgangers steeds verder aangroeide naarmate Den Bosch dichterbij kwam.

Eenmaal in de Sint-Jan belandden we dikwijls in een mis die al een poosje aan de gang was, en ontging ons verder alles wat er verderop in het presbyterium gebeurde. Er was niets te zien, nauwelijks iets te horen, en de mensenmassa verhinderde enig bewegen. Televisiecamera's en monitoren zoals nu in de kathedraal zijn opgesteld bestonden in die tijd niet. Het Mariabeeld had zijn prominente plaats, rijkelijk versierd met bloemen en vele kaarsenstandaards want daar moest het grote geld mee binnenkomen.

De tocht naar de Zoete Moeder was een uitje, een van de mogelijkheden om van huis te komen.

De terugtocht kon in het allereerste begin met de trein, die toen nog in Udenhout stopte, later met de lijndienst.

Als grotere verkenner ging je er al gauw voor om ook de terugtocht te voet af te leggen. Als je daaraan meedeed dan hoorde je erbij. Bovendien had je meer vrijheden op de terugtocht: er liep maar een enkele leider mee en er was meer gelegenheid tot kattenkwaad. Het was ook een mogelijkheid om legitiem met de meisjes samen te zijn. De intentie werd thuis zwaarder positief beoordeeld dan het potentiële gevaar wat er zat in het op klaarlichte dag met de meisjes te wandelen.

In mijn beleving was het ook altijd mooi weer op die eerste zondag van mei. Mede daardoor konden we over de terugtocht zo lang doen als we wilden. Maar och, meer als wat onderling geklier, gepluk en getrek gebeurde er niet. Zeker niet naarmate je verder van Den Bosch en dichter bij Udenhout kwam. Dan begonnen de vermoeidheid en de blaren je parten te spelen.

Eenmaal thuis ging ik dan even met mijn voeten in een bak koud water zitten. Dat was goed voor de vermoeidheid en voor de zere voeten, leerden we op de verkenners; om daarna de zondagsloop weer op te pakken: spelen, fietsen of te voet met het gezin naar familie.

Het wonder van de Zoete Moeder voor ons was dan ook dat we opgroeiden als ,,ferme jongens, stoere knapen" onder Haar Moederlijke Zegen.

Later, in Nijmegen studerend, liepen we van daaruit met een stel naar Kevelaer. Via Wyler en Siebengewald door het Reichswald, Goch en de saaie, eindeloos lijkende wegen van het vlakke land. In de pompeuze kerk van Kevelaer woonden we dan de mis bij, probeerden wijs te worden uit de preek, dronken koffie en aten wat om daarna netjes opgehaald te worden. We kenden toen blijkbaar al enige luxe, of konden beter organiseren.

Nóg elk jaar in de meimaand loop ik naar de Sint-Jan met de intentie tot de Zoete Moeder.

Och, een kattensprong vanuit Orthen.

Maar om het goed te maken aan Maria loop ik dan na de mis met de dapperste Udenhoutse verkenners mee naar Udenhout en daarna soms ook weer terug naar Orthen. Daarmee houd ik een gebruik in stand waar ik niet slechter van geworden ben, en een extra aflaat is misschien wel een goede credit om toegang te krijgen tot onze eeuwige jachtvelden. Ik speel op zeker, en Maria zal me daarbij wel helpen; zij is immers de voorspraak van zovéél.

Over enkele weken zal ik een kaarsje voor jullie gaan offeren. Je weet maar nooit waar het goed voor is.