CUBRA

thachterberg.jpg (2844 bytes)

INHOUD ACHTERBERG

INHOUD HAANS

TEKSTEN

AUTEURS

AUDIO
SPECIAAL
BRABANTS

HOME

KUNST
FOTOGRAFIE

Print deze Pagina

Ad Haans - Over de gedichten van Gerrit Achterberg


Gedichten van ‘Eiland der ziel’ geopend (2) 

In de vorige aflevering van Leydraden besprak ik het titelgedicht van de bundel Eiland der ziel. Ik liet in de analyse zien, dat het gedicht een geslachtsgemeenschap beschrijft en tevens de orgastische extase van de geliefde. Het tweede gedicht dat ik in deze Achterberg-rubriek wil bespreken, is het gedicht In uw bloed, dat naar mijn mening als een ‘vervolg’ hierop gelezen kan worden en dat in de slotregels een destijds wel heel gewaagde erotische inhoud verbergt.

IN UW BLOED

In uw bloed moet nog het weten stromen,

dat het goed had kunnen zijn, zoals het is begonnen;

dat het nog goed kan worden onder vier ogen,

tussen vier handen en twee monden,

met de lichamen, waar het niet mee is gelogen,

dat ze als zusters lagen in elkanders armen,

terwijl zij zwoeren bij hun ademhalen,

dat zij elkanders eeuwigheden waren;

en met het andere, waarom gij neergebogen,

knielde en bad, dat het niet zou verarmen.

*

Dit is een gedicht met een ingewikkelde syntactische structuur: het bestaat namelijk uit één lange en gecompliceerde zin. In de eerste versregel komt het zelfstandig naamwoord ‘het weten’ voor, waarvan de volgende versregels de uitgebreide bijvoeglijke nabepaling zijn. Welk weten stroomt nog door haar bloed? Antwoord: het weten, dat....a) de liefde vanaf het begin goed had kunnen zijn en b) dat het nog steeds goed kan komen met de lichamen en ....met ‘dat andere’. Het lijkt alsof de dichter met de bepalingen ‘onder vier ogen’ en ‘tussen vier handen en twee monden’ de strikte voorwaarde van afzondering benadrukt. Alsof het vooral de sociale omgeving van de beide geliefden was die steeds weer de verwijdering veroorzaakte.

Het gedicht legt sterk de nadruk op de lichamelijkheid van de liefde. Het weten zit in het ‘bloed’ en de relatie kan weer goed worden voorzover het de vier ‘ogen’, de vier ‘handen’, de twee ‘monden’, de ‘lichamen’ en dat ‘andere’ betreft. Over de lichamen zegt de dichter, dat ze als zusters in elkaar armen lagen. Dus niet de gelíefden waren zusters, zoals Odile Heynders in haar Tilburgse dissertatie (‘De verbeelding van betekenis’ 1991) op bladzijde 178 veronderstelt, maar de líchamen. En dat is heel wat anders. De lichamen lagen als zusters in elkanders armen, vredig, stil, zonder lustgewoel en vol verwantschap. En dat is niet ‘gelogen’, zegt de dichter nog eens nadrukkelijk, alsof hij zich verdedigen moet tegen mensen die hem van leugenachtigheid betichten. De lichamen lagen ‘als zusters’ in elkaars armen adem te halen en de lichamen waren ervan overtuigd voor eeuwig bij elkaar te horen, sterker nog: ze verklaarden ‘onder ede’ dat ze elkaars eeuwigheid waren, dat het ene lichaam de eeuwigheid betekende voor het andere.

Met de lichamen hebben de geliefden niet gelogen, schijnt de dichter te willen benadrukken. En daarom kan het nog goed komen met de liefde en met dat ‘andere’, waaromheen zij ooit geknield neergebogen lag, smekend dat het niet zou verarmen. Of moeten we dit anders interpreteren? Moeten we het woord ‘waarom’ niet plaatselijk maar causaal opvatten? Was dat ‘andere’ niet een ‘voorwerp’ waaromheen zij geknield lag, maar een reden waarom zij geknield lag te bidden? Maar wat zou die reden dan hebben kunnen zijn? Wat was dan ‘dat andere’ eigenlijk? Vanwaar die gewilde duisterheid in de formulering ‘het andere’? Waarom noemt de dichter het niet gewoon bij de naam met een zelfstandig naamwoord? Lag de geliefde destijds inderdaad geknield te bidden of moeten we die woorden ‘knielde’ en ‘bad’ níet zo religieus duiden?

Ik denk dat de vage formulering niet zozeer een staaltje is van de ‘bemoeilijkte taal’ van de poëzie, maar dat Achterberg om redenen van verhulling zo duister is. De woorden ‘het andere’ duiden mijns inziens op iets wat niet genoemd mag worden, althans niet in een te publiceren gedicht. In de biografie van Hazeu over Gerrit Achterberg staan vrijmoedige gedichten die Achterberg niet voor publicatie had bestemd en daarin schroomt de geile jonge dichter niet in het minst om de dingen bij de naam te noemen. In de context van al de lichamelijkheid in het gedicht In uw bloed aantreffen én gezien de informatie die we hebben over het liefdesleven tussen Achterberg en Cathrien, zou met ‘het andere’ heel goed de fallus als symbool van de liefde bedoeld kunnen zijn. Eens had zij, de geliefde in wier bloed nu nog het weten van de liefdesheerlijkheden moest stromen, gebeden dat dát, de fallus waaromheen zij geknield neergebogen lag, niet zou verarmen. Want zou het symbool ineenschrompelen, dan zou dat betekenen dat het liefdesverlangen zelf verschrompelde. En zonder die samenbindende liefde zouden hun ‘zusterlijke’ lichamen vreemden zijn voor elkaar. De duisterheid van de woorden ‘het andere’ en de ‘camouflage’ van de religieuze termen ‘knielen’ en ‘bidden’, verhullen mijns inziens meesterlijk de ‘priapische’ betekenis van de slotregels. (‘priapisch’ is een afleiding van de naam van de Griekse God Priapos, de god van de vruchtbaarheid, die meestal met een forse erectie werd afgebeeld.)

Voor wie moeite heeft met deze interpretatie, citeer ik uit de biografie van Hazeu (blz. 92-95) enkele ‘priapische’ gedichten van Achterberg uit de begintijd van de verkering met Cathrien:

Als het opendubben van de tulpen

Strak en rond van wellust met het licht,

Staan wij naar elkaar open...

 

De voelende mond

Der vleezen bloem

Drinkt zich den gloomen hemel

Dag aan dag dicht:

 

Wij zijn door staal gestengeld

En iedren morgen

Weer als een rooden mond gericht. (augustus 1925)

U ziet dat Wolkers’ beeld voor de vagina, ‘een roos van vlees’, hier een fraaie voorganger heeft in ‘der vleezen bloem’. In het volgende gedicht wordt Achterberg nog plastischer:

Mijn meisje met de koninklijke beenen,

Blanke pilaren in uw rokkenhol.

Uit hun geweldig samenzwellen komt

Het rose klufje haren groeien.

 

De weeke modder

Van uw lendnen

Is het hulpeloos moeras

Binnen gedegen bergen.

 

Twee grote druppen dauw

Die aan uw lijf beven,

Uw borsten zijn de koele schepen

Die onder uw blouse schuiven.

 

Je schoot moedert zich dicht

de tusschenbeensche broeiing

doet de haren uitkruiven

als warme bloemen, getemperd op donker. (augustus 1925)

Deze gedichten stuurde de twintigjarige Achterberg op naar zijn vriend en mentor Roel Houwink met de woorden: "De laatste producten wekten weerzin, aan wie ik ze liet lezen. Is dat hun persoonlijk voelen, dat er tegen gekant is, of schuilt er iets onder wat op pornografie zou lijken? Ik voor me zelf voel dit totaal niet; ik voel het als de volle zwaarte van iets geweldigs. Ik zou zeer graag moeten weten hoe U erover denkt!..." Het antwoord van Roel Houwink is niet bekend, maar kennelijk heeft Achterberg later toch iets beter leren onderscheiden, wat publiceerbaar was en wat niet. Zoals het gedicht In uw bloed laat zien, heeft Achterberg, al of niet van Roel Houwink, toch wel geleerd om zich wat verhulder uit te drukken. Om met de woorden uit De stervende pelgrim van Geerten Gossaert te spreken: Achterberg heeft geleerd om zich met ‘een wijle uit woorden saamgeweven’ te verbergen voor de aasgieren van ‘het gemeen’.

---

1 Zie W. Bronzwaer: Lessen in lyriek, Nijmegen 1993, blz. 20