Ed Schilders
'Verhaal', gepubliceerd in
Vriendenboek voor Jan Elemans, dichter - 2014 |
Verhaal
Hoe maak je kennis met het werk van een dichter? Me dunkt
dat dat op veel manieren kan maar ik behoor tot de generatie
die heel veel kennis heeft gemaakt met dichterlijk werk
dankzij ‘de Lodewick’, voluit: ‘Literaire Kunst,
H.J.M.F. Lodewick, 23ste , herziene druk, 1965’.
Twee jaar lang zaten wij in de lessen van meneer Charpentier
toch minstens een halfuur per week kennis te maken. Of
daaruit veel vriendschappen voor het leven zijn
voortgekomen, weet ik niet, maar ík heb mijn exemplaar nog
steeds, en ik raadpleeg het soms, bijvoorbeeld als ik weer
vergeten ben wat nu precies een ‘hendiadys’ is, of
‘prothusteron’.
Het mooist vond ik de citaten waarmee Lodewick zo kwistig
strooit. Ik heb de 22ste druk nooit gezien, maar
waarschijnlijk hadden wij met de ‘23ste,
herziene’ het geluk dat daarin ook de ‘Vijftigers’ opgenomen
waren. Dat gaf de verhandelingen onmiskenbaar een eigentijds
tintje dat mooi aansloot bij de tijdgeest. Het kon
natuurlijk best nog wel wat actueler, maar dat ik op mijn
leeslijst voor het eindexamen HBS-A in 1970 ook Johnny the
Selfkicker, Cor Vaandrager, en Gerrit Krol (als dichter) had
staan, ook dat beschouw ik als het gevolg van de interesse
die Lodewick en Charpentier gewekt hadden. ‘Bundels’ die ik
zelf gekocht had, die ik nog steeds in de boekenkast heb
staan, en waaruit ik zo nu en dan een vers lees. Want geen
gedicht wordt mooier dan de gedichten die je las toen je
zelf in het diepst van je gedachten nog geboren wilde worden
uit een zucht van de ziedende zee.
De uitslag van mijn eindexamen zag ik niet met gemengde
gevoelens tegemoet. Het was een en al ‘hoe vertel ik het
mijn vader’. Maar het viel mee. Ik was geslaagd. Op de
cijferlijst zag ik dat het een dubbeltje op zijn kant was --
vanwege de vijf voor Boekhouden – maar dat dubbeltje was
toch maar mooi naar de goede kant van de balans gevallen. Ik
deed het kokertje met daarin het diploma onder de snelbinder
van de Puch, keek vanuit de stalling nog een laatste keer
naar ‘de statige bouw’ (zoals het nog steeds in het
schoollied van het Sint Odulphuslyceum staat) en gaf gas,
vastberaden om hier nooit meer terug te keren. Mijn sjaaltje
van Indiazijde wapperde in de wind. Dichter bij Easy
Rider ben ik nooit gekomen.
Maar toen kwam die brief. Een week of twee later. Mijn naam
getypt op de enveloppe. Logo van de school. Dit kwam van
hogerhand, dat zag je. En die hogere hand was van de rector,
de classicus Jos. Brands. Of ik dan en dan volgende week
even bij hem wilde komen. De precieze bewoording herinner ik
me niet meer, maar dat het om een zeer gewichtige zaak ging,
dat bleek, meende ik, overduidelijk. Plotseling wist ik het:
dat dubbeltje. De examencommissie had een fout gemaakt. Een
tiende van een punt of zo, misschien wel minder maar dan
afgerond naar boven. Mijn dubbeltje moest alsnog de andere
kant op vallen…
Op de voorgestelde dag sloeg ik mijn sjaaltje van Indiazijde
om, startte de Puch, en maakte mijn opwachting ter
Odulphuslyceum. Rector Brands was beminnelijker dan ik hem
in zeven jaar ooit gezien had. Hij voelde even aan mijn
sjaaltje en vroeg met een glimlach waarom ‘jullie jongens
tegenwoordig zo tegen stropdassen zijn’. Ik vertrouwde het
van geen kanten. Hij wees naar een stoel, en ik ging daarop
zitten. Vervolgens haalde hij een enveloppe uit zijn
bureaulade en zei: ‘Proficiat!’ Ik had, zei hij, zeer goed
gepresteerd op het eindexamen Nederlands. Zo goed dat het de
afdeling ‘Cultuur’ van de provincie Noord-Brabant behaagd
had mij een geschenk aan te bieden. Niet één, neen, zelfs
twee dichtbundels.
Ik heb die twee bundels nog steeds, en uit één daarvan ben
ik, nu bijna vijfenveertig jaar lang, met grote regelmaat
blijven lezen: Tempel van Zeus van Jan Elemans. Ik
herinner me nog zeer goed het enthousiasme dat me beving
toen ik die gedichten voor het eerst las. Meneer Charpentier
en ‘de Lodewick’ hadden me de klassiekers bijgebracht, ik
had er zelf nog wat Selfkicker bij gedaan, maar dat Brabant
poëzie kon zijn, dat las ik pas bij Elemans. Ik werd
getroffen door de schijnbare eenvoud van de beelden, door
het ‘roggebrood van kracht’, het ‘paard van godsvertrouwen’,
en de ‘appelboom vol troost’. Mijn favoriete gedicht is nog
steeds ‘Een winter van grootvader’ met de onverbeterlijke
slotregels:
Over
de rotzooi
toen het ging dooien
heeft grootvader
mij nooit
iets gezegd.
Wat Lodewick en ook meneer Charpentier vergeten waren mij te
vertellen of te leren, was dat ik in de poëzie woonde. In
Brabant, in het Enschot van mijn jeugd, maar ook in een
recent verleden. Zeg maar: Over de lente van de Brabantse
poëzie hadden zij mij nooit iets gezegd. En dat alles was
geschreven in een taal die ik herkende en die sindsdien niet
meer overtroffen is. Die les werd mij geleerd door Jan
Elemans. Ik roep het nog wel eens met een gulle lach als het
onweer is overgetrokken:
Donatus
zij geloofd
we zijn alweer
niet afgebrand.
Hoe maak je kennis met een dichter? Me dunkt dat dat op veel
manieren kan, maar in dit geval kreeg ik in 2008 een brief.
Mijn naam getypt op de enveloppe. Logo van een uitgever. Dit
kwam van hogerhand, dat zag je. Het bleek een uitnodiging te
zijn voor de presentatie van een boek, Bij wijze van
spreuken, van Cor en Jos Swanenberg. Ik deed mijn
stropdas om en mijn echtgenote reed me in de Fiat naar
Oisterwijk, alwaar de presentatie zou plaatsvinden. Een van
de sprekers – Cor als rector, denk ik – zei in zijn
toespraak dat hij verheugd was dat ook Jan Elemans aanwezig
kon zijn. En toen zag ik hem. Achterin de zaal. Naast Ted.
Ik schudde even later hun handen, maar moest me in de drukte
van het moment beperken tot een verzoek: ‘U moet niet
weggaan voor wij elkaar nog even gesproken hebben. Ik moet u
een verhaal vertellen.’
En zo geschiedde.
|