Foto © Frans Goddijn

 

 

  

De website over Jan Elemans en zijn werk wordt geredigeerd door Ed Schilders met toestemming van de erven Elemans.

Alle bijdragen van andere auteurs verschijnen met hun toestemming.

 

 

Publicaties over Jan Elemans

Cor Swanenberg

'Bespreking van De Nijmeegse Ferguut', gepubliceerd in Brabants - 2014 

Het nieuwe autobiografische boek van Jan Elemans (1924) begint met een motto, ontleend aan Ferguut, de ridderroman uit de fabelkring van de Ronde Tafel:

Hi mach noch wel te groten love

Comen ende prijs ontfaen…

 

De schrijver identificeert zich met de hoofdfiguur uit deze ‘door neerlandici meest geliefde en minst gelezen middelnederlandse tekst’. Het oorspronkelijke verhaal speelt in de tijd dat iedere boerenknaap die uitblonk als vechtersbaas na heldendaden tot ridder geslagen kon worden. Ferguut, de oudste van drie zonen, is op het veld aan het ploegen als er ridders met Koning Arthur passeren. De jongen weet op slag: daar wil ik bijhoren! Maar zijn vader zal hem zijn hoofse streken wel afleren en degradeert zijn zoon van bouwmeester tot mestkruier. ‘Ferguut wil naar het Hof maar wordt naar de potstal verwezen.’

Er zitten duidelijke parallellen in het leven van de schrijver Jan Elemans.

In Ravenstein komt hij op de bewaarschool onder de hoede van Zuster Gabardina en op de lagere school bewondert hij juffrouw Eus. In 1938 heeft de jonge Jan het Land van Ravenstein al verlaten voor de gymnasiale opleiding aan de Abdij van Berne, het seminarie der Norbertijnen in Heeswijk. Over die periode schrijft hij een intrigerend hoofdstuk De klankwetten van Kastenmiller. Meester Kastenmiller probeert hem voor te bereiden op het toelatingsexamen te Heeswijk door de meest onbeschaafde extreem lange klinkers als bij gluu:ve (geloven) uit te bannen. (‘Daarin hoort hij nog de oudwestgermaanse drieklanken naklinken van Clovis voor zijn doop.’)  

In Heeswijk ontmoet Jan neerlandicus Anselmus van der Biezen, kenner van het Meierijs die correspondent van de ‘Amsterdamse Dialectencommissie’ is. De jongen slaagt voor zijn toelating. Maar ‘de genademiddelen van onze Moeder de H. Kerk moeten het afleggen tegen de inmiddels ontwaakte hormonen’ en in 1943 komt Jan weer thuis. Van zijn vader krijgt hij te horen: ‘Daar hangt je overall, je klompen staan eronder!’

Elemans heeft een moeizame relatie met zijn vader en hij heeft het ongeluk dat zijn moeder veel te vroeg sterft. In de zomer van 1943 heeft hij een topervaring als die van Ferguut: in de stilte van het moeras achter hun boerderij in Huisseling weet hij opeens zeker door de Muze geroepen te zijn tot het dichterschap. Hij zal zich onttrekken aan de agrarische sector.

In de oorlog begint hij steeds meer dichters te lezen. Het neo-barokke werk van Anton van Duinkerken ligt hem niet. In bloemlezingen vindt hij zijn poëtische moeders: Elisabeth Eybers, Clara Eggink en M. Vasalis. Van de laatste leert hij zijn eigen weg te gaan en een eenvoudige, voor iedereen verstaanbare taal te hanteren. Aafjes en Hoornik spreken hem aan.

Als zijn eerste manuscript door de uitgever teruggestuurd wordt naar het ouderlijk huis met de mededeling dat ze geen porno publiceren, zegt zijn woedende vader: ‘Hadden ze je bij de bevrijding daar op de brug in Grave maar dood gegooid!’

Om de Arbeitseinsatz te onlopen, moet de jongeman onderduiken en hij doet dat in Megen. Daar krijgt hij van de Franciscanen zijn laatste klas op Gymnasium Sint Antonius.

Na een moeizaam verkregen kandidaatsexamen in Nijmegen begint hij eind jaren veertig zijn gedichten te publiceren in het studentenblad Vox Carolina. Hij heeft een voortreffelijke hospita in de keizerstad aan de Waal en schrijft prachtig over haar.

In 1952 verschijnt zijn debuut: De Keerakker. ‘Nu nog even het doctoraal…!’

Als hij het boek Termen en Gebruiken van het Boerenbedrijf in Drenthe van C. Hyszeler leest, zet hem dat meteen op het goede spoor als dialectoloog. Hij denkt na over de oerklanken van zijn dialect. Daarvan wil hij de structuur laten zien. Met Woord en Wereld van de Boer schrijft hij een prachtig proefschrift dat hij in 1958 verdedigt. Tijdens de lange vermoeiende ondervraging krijgt hij een inval en verzucht:

Och ’k wilde dat ik thuis

En in mijn bedde waar!

Hij hoort Van Duinkerken fluisteren: ‘Geen wonder, dat mooie vrouwtje van hem zit daar al op te wachten!’

Deze jongedame is Ted Boekelman, de latere vrouw van Jan, die aan de basis van dit boek staat, omdat zij ‘de tekst nog wist los te wikkelen uit een ontredderd handschrift’ en de uitgave mede produceerde als vorm van huisvlijt.
De opgevoerde Brabantse figuren Carel Swinkels, Cornelis Verhoeven, Harrie Smets, Jan van Susante, Dries van Agt, Frans Babylon zijn zeker intrigerend! In de beschrijvingen van zijn jarenlange verblijf aan de Nijmeegse universiteit ontmoeten we  de professoren Buytendijk, Strasser, Post, Rogier, Van Ginneken, Molkenboer, Brom, Michels, Prick en Bogaers. Elemans voert de lezer mee naar de studentenkroegen. ‘Daar waren nog heel mooie jonge Limburgse meiden bij wie d’r overgrootmoeder nog met een bokkenrijder de bedstee had gedeeld. En veelbelovende Brabantse jongens van wie de overgrootvader nog gevochten had met de weerwolf van Bergeyck.’

De tweede dichtbundel Tempel van Zeus krijgt al even weinig respons in de pers als De Keerakker en Elemans constateert cynisch: ‘Over mijn poëzie worden mij nooit vragen gesteld. Niet een van mijn gedichten, en dus al helemaal geen bundel is ooit geanalyseerd. Jammer, want dan kun je van een ander lezen wat je hebt bedoeld.’

In het hoofdstuk Zeepbellen in de zon concludeert Elemans: ‘Als recensent spaarde ik mijn tegenstanders niet. Zij mij niet. Als dichter werd ik doodgeschreven, vooral doodgezwegen.’

Daarna vraagt hij zich af wat te doen met brieven over zijn dichtbundel Het Haargetouw.

Gelukkig besluit hij die achterin op te nemen. Hij beschouwt ze als post van de ‘Ronde Tafel’ en de brief van A. Roland Holst als zijn ridderslag.

De toegevoegde correspondentie uit 1961 van o.m. Elisabeth Eybers, Ida Gerhardt en Victor van Vriesland heeft veel lof. Vooral de gedichten Ontvoering en Voorvader worden geprezen.

In het Nawoord geeft de schrijver een verantwoording van de tijdlijn die hij in het boek hanteerde. Plezier in schrijven was de belangrijkste drijfveer bij de totstandkoming van het werk. Het mooie van de nieuwe Ferguut is dat het plezier in lezen oplevert. Heerlijke humor, treffende formuleringen en tal van rake typeringen, die alleen door een vaardige pen zo vastgelegd kunnen worden. Het hele boek biedt een mooie kijk op de auteur zelf: een dichter zonder erkenning. Een schrijver die zowel op gebied van taal- als letterkunde zijn sporen toch rijkelijk verdiend heeft.

Het is knap om je herinneringen zo tot een geheel te verweven en te verwerken. De eindconclusie moet luiden: als dichter heeft Jan Elemans veel meer erkenning verdiend dan hij ooit kreeg. Daartoe zouden de Verzamelde Gedichten die sinds kort ook als ‘home made’ versie verschenen bij Eleboek verkrijgbaar moeten zijn. De schrijver zoekt ook daarvoor naar een echte uitgever. Wij lazen zijn ‘huisvlijtexemplaar’. Het zou zonde zijn als dit werk niet professioneel gepubliceerd werd.