'Een winter van grootvader'
verscheen in 1969 in de bundel Tempel
van Zeus.
De vertaling in het dialect van
Huisseling, door Elemans zelf, onder de titel 'Ne winter van
atten at!', verscheen in 2009 in het kwartaalblad
Brabants en werd voor die gelegenheid ook door Elemans
voorgedragen, door Cor Swanenberg geregistreerd, en
opgenomen op de bijbehorende cd.
De vertaling werd in Brabants
ingeleid door Frans Hoppenbrouwers:
Jan Elemans (Ravenstein, 1924) ken ik eerst
en vooral van zijn onovertroffen proefschrift
Woord en wereld van de boer,
dat ik indertijd met zeer veel aandacht heb gelezen, omdat
het mijn liefde voor mijn eigen dorpstaal aanwakkerde en
verdiepte. Sindsdien bleef zijn
naam mij door het hoofd zingen.
Pas veel later ontdekte ik dat hij ook gedichten
schreef. Ik noem onder andere de bundels
De keerakker, Het haargetouw, Tempel van
Zeus
en Onder de kromstaf. Uit Tempel van
Zeus
koos ik voor Brabants het gedicht 'Een
winter van grootvader' dat iedere rechtgeaarde
Brabander uit het hoofd zou moeten
kennen of op zijn minst
gelezen moet hebben. Korte tijd nadat wij besloten
hadden dit gedicht in
Brabants te plaatsen, verraste de dichter ons met een
versie in zijn dialect, 'Ne winter van Atten At!' die
te beluisteren is op de
cd bij dit nummer van Brabants. Nog beter dan in de
Nederlandse versie slaagt Elemans er daar in om het basale
en aardse
karakter van het gedicht klank en kleur te geven. Ons
inziens heeft ook het poëtisch
gehalte in deze versie aan zeggingskracht
en intensiteit gewonnen, ook al gezien de
prachtige beeldspraak hier en daar. Dat we
beide versies hierna naast elkaar laten volgen,
is een teken van respect en waardering voor
deze opmerkelijke dichter.
Uit: Brabants, jaargang 6,
nummer 3, oktober 2009. |
Klik hier om te luisteren naar
Elemans die 'Ne winter van
atten at!' voor draagt. |
|
|
Een
winter van grootvader |
Ne
winter van atten at! |
De put
dicht
de
aardappelen
bevroren
bunzings in
het
kippenhok
de
tafelpoten
elke morgen
verder
aangevreten
door de
ratten.
Wilde
zwijnen ver-
laten de
bossen
komen in
dit ontij
de rivier
over
dringen
schuren binnen
springen de
zachte
societyzeugen op
hun blote
bast
de
gestreepte biggen
vriezen bij
tomen
aan mest en
moeder
vast.
Buiten
pist een
zwarte
boer een
vloek
in de
sneeuw
leest
huivert
bergt
het warme
ding
weer
haastig op
tegen de
vorst.
Binnen
zitten de
vrouwen
in hun
winterjas
op de
plattebuis
durven niet
meer
naar de
plee
hurken
voor elke
plas niet
langer dan
nodig is
boven de
schuifla
met hete
as.
In bed
is elke
vorm
van liefde
onmogelijk
wie
stelt zich
bloot
aan zo'n
kou?
men wast
zich
niet meer
door de
lang aan-
houdende
vorst
heeft
menige boer
geen
heugnis meer
aan de
blote kont
van zijn
vrouw toch
is die meer
dan welk
sermoen
een prikkel
tot
huwelijkstrouw.
Het vriest
dat het bed
kraakt
liefde
is
onmogelijk
onuitvoerbaar men
kruiptdichterbijelkaar tast
met koude
voeten
de grenzen
af
waarbinnen
samenleven
nog
doenlijk is
zelfs pas
gehuwden
geven toe
met z'n
drieën
in bed is
beter
dan met z'n
tweeën
tussen meer
dochters
is het
beter slapen
zegt menige
vader
dan naast
één vrouw.
Vrijgezellen huwen
hals over
kop
met de
gevoerde hand
schoen
geld
stand
godsdienst
tellen niet
meer
de dikste
meisjes
de heetste
zijn
het meest
gezocht
niet de
beste
niet de
braafste.
Het
wijwater
in de
tinnen bakjes
stolt tot
ijs
de kerken
blijven
leeg
pastoors
vriezen met
duim en
wijsvinger
vast wagen
zich niet
meer
in het
onderkoelde koor
van hun
kerk en
trekken
zich terug
in het
klokhuis
van de
pastorie
en slapen
bij de meid
zich
beroepend
op noodweer
terecht en
vieren
hun
bruiloft
met
miswijn.
Over
de rotzooi
toen het
ging dooien
heeft
grootvader
mij nooit
iets
gezegd. |
De put
dicht
de eigenheimers
bevrórren
den ulleng
opt vééken
de tòffelpuuej
iedre mèèrge wijer
òngevrééten
van de ratten.
Wilde vèèrkes doen
in Groesbeek
de bossen uit
dizze winter
de Mòòs oover brééken
de schuurren in
springen de vreedelde land-
zeug op der zaachte
bérrege kont:
de gestriepte keujes
vrie.zen tien
twèèlf tegelijk
òn mist
en mèmmewèèrk
vaast.
Buiten
pist ne zwarten
boe.r g
off
er dom
m
e
in de snöw
léést
schibbelt
en duugget
wèèrm ding
wer gaaw trug
tiggen de kaaw.
Binnen
zitte de vròllie
èz afgeholde bédden
óp te plattebuis
hurken
bang
buiten
òn den bril
van de plee vaast
te blijven vrie.zen
vur ieder gezèjk
zo vlug èst kan
boven de schuiflaoj
mi wèèrm aassen.
Aachter
de gesloten durkes
van de bedstééj
véllet
nie mér te doe.n
de minse waassen
drèjgen nie mér
van de kaaw
zen de boerren
de bloe:te kont
vergééte van de vrouw
mie:r
ès waffer preek ok
goe.d
vur aat saamen
in den trouw.
Tfrie.st dètte bétstééj krakt
wasse nog kunnen
mitren bèèjen nèt
getrouwde stéllen
geven al toe
missen drijjen
in bed is bééter
es miwwen twijjen
mi mie:r dochters
slöppet bééter
zéggen veul vòdders
es mi d'ie:n
woormi getrouwd.
Vrééjgezèllen trouwen
halsoverkop
mitte gevoejjerde hant
schoe.n
gèld
staand
godsdienst
téllen nie mér
de dikste dérkes
de hétste
't méést gezòòcht
nie de bééste
nie de braafste.
Twijwotter
in de vèètjes
bevrie.st kérken
blijven leech p'stòrs
vrie.zen mi duijm
en vinger vaast
wôôgen
drèjgen nie mér int
ijskaaw koe:r
van der kérk èn
trekken drèjgen trug
in de kroe:s
van de paasterééj
èn slòòpen door
bé de mèid
krèk ès ze zéggen
uit noe:dweer
en vieren der brölft
mi miswijn.
Over
de ròtzooi
toet ging doe:jen
hi atten at
me nojt iets
verteld. |
|