INHOUD DE PAAP VAN GRAMSCHAP
HOME CUBRA

 

 

Joseph Marshall

Travels through Holland, Flanders, Germany, Denmark, Sweden, Lapland, Russia, de Oekraïne en Polen in the years 1768, 1769, 1770.

Vol. I

London

J. Almon, 1772

 

Pagina 210 – 220

 

Vertaling: Ed Schilders / De paap van gramschap - © 2015

 

Terug naar het lemma


 

[210]

Het platteland ten zuidoosten van deze stad [Den Bosch] heeft over een lengte van enige kilometers veel grote stukken woeste grond die heel geschikt lijkt voor ontginning; maar de ingezetenen lijken over het algemeen niet veel belangstelling te hebben voor zo’n onderneming, niettegenstaande het succes van een paar personen die wel een poging hebben gedaan. Onder hen is een zekere Kapitein Rey, over wiens grootse onderneming ik [211]  gelezen had in twee of drie boeken die onlangs in Holland werden gepubliceerd. Deze heer is gevestigd in Tilburg, twaalf mijl van Den Bosch. Ik reisde erheen met geen ander doel dan zijn verbeteringen te bekijken, waarvan de geschiedenis als volgt luidt.

In de omgeving van die stad liggen zeer uitgestrekte heidevelden, die daar heel gewoon zijn en die in het geheel niet uitnodigend ogen, en die volgens de bevolking waardeloos zijn.

De heer Rey, van het regiment van Pepin, verzocht de Staten van Den Bosch hem een deel van deze heidegronden toe te wijzen, met daarbij de verplichting ze te ontginnen. Zijn verzoek werd afgewezen door die kleingeestigheid die moeilijkheden opwerpt en die maar al te vaak de vijand is van diegenen die zich vernieuwingen ten doel stellen. Er was een jaar na deze weigering voorbijgegaan, toen op de een of andere manier deze aangelegenheid zo algemeen bekend was geworden dat ze in de Staten Generaal besproken werd; een van de leden, intelligent, waardig, daar twijfel ik niet aan, stelde voor dat het verzoek van de Kapitein toegewezen moest worden omdat dat overduidelijk tot nut van het algemeen zou strekken. Daarmee werd onmiddellijk ingestemd, en aan Kapitein Rey werd het door hem gewenste land in bezit gegeven.

 

Diverse schrijvers vergisten zich toen ze schreven dat deze heer al zijn werkzaamheden uitsluitend bekostigde uit zijn wedde als Kapitein; want ik heb het hem zelf horen zeggen dat hij startte met een klein, eigen [212] kapitaal, dat hem zeer goed van pas kwam, maar eerder om hem krediet te verschaffen voor de bedragen die hij wilde lenen, dan om dat geld daadwerkelijk te investeren. Dit voordeel was echter niet erg aanzienlijk.

Toen ik bij de hoeve van deze heer aankwam, gaf ik mijn bediende opdracht hem te informeren dat ik een Engelse reiziger was, en dat ik, omdat ik  veel over zijn grootse verbeteringen had gehoord, speciaal uit Den Bosch was gekomen om toestemming te vragen ze te mogen bezichtigen. De Kapitein kwam persoonlijk naar mijn sjees en verzocht me heel beleefd uit te stappen; hij zei dat hij me zou laten zien welke bescheiden zaken hij met het grootste genoegen verricht had, en hij leidde me meteen naar zijn woning. Het was rond de klok van enen; de Kapitein zei dat hij zo meteen de maaltijd zou gebruiken, en in de tussentijd vroeg hij toestemming mij zijn hofstede en de opstallen te laten zien.

Hij had die, vertelde hij, een voor een zelf gebouwd, want voordat hij zijn werk begon, was hier geen steen te zien. Het woonhuis is klein maar toereikend met een gang in het midden en aan elke kant een kamer; de ene is de woonkamer, de andere de gastenkamer; daarachter liggen de keuken en een aangrenzende kamer voor zijn landarbeiders, en nog enige andere vertrekken; verder nog vier [213] slaapkamers. Hij heeft een grote schuur, twee stallen, drie koestallen, en nog enige kleinere opstallen, dat alles rond een vierkante binnenplaats bij het huis.

Nadat hij deze gebouwen had laten zien, gingen we aan tafel; een lichte doch deugdelijke maaltijd, niet duur maar zuinig. De Kapitein is een verstandig man en heeft genoeg van de wereld gezien om de valse beleefdheid van verontschuldigingen te vermijden. ‘Heer,’ sprak hij, ‘ik geef u goed brood, goed bier, goede wijn, en goede kaas. Voor al het overige doe ik geen moeite.’ Dit is inderdaad een verstandige levenswijze; je kunt deze zaken altijd in voorraad hebben, zodat je nooit in verlegenheid wordt gebracht als je bezoek krijgt van een vreemdeling. In Engeland heb ik zulke uitspraken meer dan eens gehoord, maar tot nu toe had ik nooit gezien dat ze ook in praktijk werden gebracht.

Het gesprek kwam op landbouw en de verbeteringen van de Kapitein.

‘Toen ik hier kwam, mijnheer,’ zei hij, ‘trof ik er niets anders aan dan gemene grond, overdekt met bosschages, varens, en ruigte, zonder enige omheining of ook maar een enkel voordeel dat ik zou kunnen benutten. Eerst bouwde ik dit huis voor de helft en daar woonde ik terwijl al het andere werk werd ondernomen. Ik begon met een span paarden en een juk ossen waarmee ik een perceel van vier hectare omploegde. [214] Ik had het nog groter kunnen aanpakken, maar de omheining was nog niet klaar, want ik heb me altijd aan de regel gehouden het land dat ik van plan was te ontginnen geheel te omheinen. In Frankrijk heb ik stukken woeste grond gezien die men wilde verbeteren zonder zich aan deze regel te houden, echter nooit met succes. Mijn oogsten op mijn eerste grond waren goed en gaven me de moed mijn onderneming energiek voort te zetten. Als ik beter geoefend zou zijn geweest in de landbouw zou ik de problemen die ik tegenkwam beter het hoofd hebben kunnen bieden. Maar bij gebrek aan ervaring maakte ik in het begin van mijn onderneming fouten, omdat ik veel te graag winst wilde maken met het zaaien van koren, terwijl ik allereerst het wintervoedsel voor het vee had moeten verbouwen.  Dat,’ zei hij, ‘moet altijd het hoofddoel zijn als je begint.’

Deze redenering begreep ik niet, want me dunkt dat het verbouwen van datgene waarmee je voedsel voor de koeien kunt kopen in feite het verbouwen van dat voedsel is. Maar omdat de heer Rey voortging met zijn inzichten, onderbrak ik hem niet voor een uitleg.

‘Het volgende jaar omheinde ik twee percelen, allebei vier hectare, die ik beide eerst moest afgraven om de grond geschikt te maken voor bewerking met de ploeg. Dit was een zwaar en duur karwei; en dat was het te [215] meer omdat ik wilde proberen een deel van de oppervlakte af te steken om het te verbranden, zoals een Franse edelman dat deed die een werk heeft gepubliceerd over de verbetering van woeste grond. Omdat de grond ook zanderig was, had ik veel moeite om de afrasteringen te maken; mijn methode bestond eruit dat ik sloten groef waarlangs ik een heg van haagbeuken plantte, en u ziet dat die uiteindelijk heel goed is aangeslagen; maar het kostte me in het begin veel moeite de heg op te kweken met de ruigte van de heidegrond. Dit jaar heb ik drie koeien gekocht en ik begon mezelf te beschouwen als een aanzienlijke boer. Op die manier, Sir, heb ik vijf jaar lang mijn gecultiveerde land beetje bij beetje uitgebreid, en zo nu en dan ook de veestapel uitgebreid, knechten aangenomen, en de gebouwen uitgebreid; en het heeft God behaagd mijn inspanningen te bevorderen zodat ik indertijd weinig moeite had om een krediet van 20.000 florijnen te krijgen waardoor ik mijn onderneming flink kon uitbreiden. Een jaar later leende ik hetzelfde bedrag, en door dat bedrag te investeren plus het jaarbedrag dat ik gespaard had, raakte mijn onderneming in zulk een versnelling dat ik vanaf dat moment niet alleen een groeiende maar ook een profijtelijke boerderij had. Ik ben al een tijd die lasten aan het afbetalen, en ik [216] zal weldra op dat punt geheel vrij van schuld zijn.

De praktijk wees mijn eerste vergissingen uit, en hoe ik die moest voorkomen. Ik streefde ernaar mijn veestapel zo snel als ik kon uit te breiden, en dat kon alleen maar als ik ervoor kon zorgen dat er gras op mijn land zou groeien. Gewone weidegrond vereist een rijke bodem, en daarom koos ik voor vervangers. Ik probeerde het met luzerne, esparcette, rode en witte klaver, spurrie, etc. Met luzerne heb ik nooit iets kunnen bereiken, behalve op een stukje rijke grond dat ik veel intensiever bemest had, iets wat ik me niet kon veroorloven om op uitgebreidere schaal te doen; de grote rode klaver en de spurrie werden mijn beste vrienden; want ik kan naar waarheid zeggen dat ik daarvan meer hulp heb gehad dan van enig ander onderdeel van mijn beplantingen. In het wintervoer voor mijn vee voorzag ik voornamelijk met rapen en wortelen; en ik vind dat ze een goede basis zijn voor het gras. Door vast te houden aan de methodes die ik het meest winstgevend heb bevonden, twijfel ik er niet aan dat mijn winsten zullen blijven stijgen.

Ik moet ook niet vergeten, Sir, onder uw aandacht te brengen dat ik bij mijn onderneming heel wat hulp heb gekregen van een kleine gemeenschap op mijn gronden van vijf bevoorrechte gezinnen; ik ben voor hen een goede vriend geweest [217] en zij hebben veel gedaan om die vriendschap te beantwoorden, zodat we er allemaal  beter van worden.’

Op dit moment merkte ik op dat ik veronderstelde dat het voor het welslagen van zulke ondernemingen, op welke schaal ze ook uitgevoerd worden, noodzakelijk is dat de woeste gronden die men wil verbeteren bewoond worden; want als er niet genoeg arbeidskrachten zijn, hoe kun je dan de verbeteringen uitvoeren?

‘Dat is waar,’ antwoordde hij, ‘en ik ben er door eigen ervaring van overtuigd geraakt dat er niets zozeer recht zou doen aan Hunne Hoogmogenden dan op de vele en uitgebreide woeste gronden in de landstreken van Zutphen, Gelderland, Breda, en Overijssel arme Duitse gezinnen te vestigen, want die zouden die gronden heel snel zeer goed cultiveren; verbeteringen als deze moeten worden uitgevoerd door private personen, want zoiets gedijt niet goed in de handen van de publieke sector.’

De Kapitein liet me de belangrijkste delen van zijn landerijen zien, die heel aangenaam rondom zijn huis liggen; ze boden een aangename aanblik, want de omheiningen zijn gloednieuw, strak, en worden goed onderhouden. Ik stelde vast dat de gewassen allemaal vrij van onkruid waren en dat elk veld er onder uitstekende omstandigheden bij lag. Wat een ervaren boer daarover zou [218] zeggen weet ik niet, maar mij lijkt de Heer Rey een uitstekende boer.

Hij was zeer gastvrij, want hij nodigde me uit de hele avond te blijven, waaraan ik gehoor gaf omdat ik vond dat ons gesprek uitermate zinnig en leerzaam was. Ik kon geen afscheid van hem nemen zonder na te denken over de belangrijke dingen die uitgevoerd kunnen worden door de krachten van ijver en doorzettingsvermogen. Het landgoed van Kapitein Rey op de woeste gronden van Tilburg, is een nieuwe schepping; door dat land worden meerdere gezinnen onderhouden die voorheen nog geen schaap konden houden. In geen geval moet dit uitsluitend beschouwd worden als een private verworvenheid, want de Staat heeft er waarschijnlijk meer gewin bij dan het individu; verhoging van de waarde van de landbouwproducten is immers een verhoging van de waarde van de nationale rijkdom; en welke aanwinst kan waardevoller zijn dan die van nieuwe, hardwerkende onderdanen? De Staten van Den Bosch, die de petitie van de Heer Rey verwierpen, moeten nu wel overtuigd zijn van de haalbaarheid en de winst bij de verbetering van de woeste gronden, en de Staten Generaal heeft zijn wijsheid duidelijk aangetoond door de petitie in te willigen.

Maar wat me ten zeerste verbaast, is dat dit schitterende voorbeeld nauwelijks gevolg heeft gekregen, een of twee voorbeelden van verbetering waarover ik iets hoorde uitgezonderd; echter zo warrig dat ik nauwelijks zeker ben of het nieuwe of oude gronden betreft. [219] Is het niet verwonderlijk dat het grote succes van de Heer Rey niet wordt nagevolgd?

 

Hoewel niet aan de weg van Den Bosch naar Breda gelegen, was Tilburg nu wel mijn kortste weg daarheen, en daarom nam ik afscheid van de Kapitein. Ik dankte hem voor zijn gastvrijheid en legde op de 24ste het grootste deel af van mijn reis naar Breda.

 

Terug naar het lemma