Triglav zag eens een groene tovertuin
Het
Nieuwsblad van het Zuiden - zaterdag 14 november 1970
Julische
Alpen! Een nietszeggende naam voor de meeste mensen in
Nederland; een naam vol betovering voor hen, die
enigermate met dit gebergte vertrouwd zijn geraakt. En
eigenlijk is zelfs dát nog niet eens nodig. Er behoeft
slechts éénmaal, bij een korte kennismaking, die
magische vonk te zijn overgeslagen om de bergvriend voor
altijd in de ban te slaan en tot een steeds weer nieuwe
terugkeer te dwingen. Die fameuze Julische Alpen,
waarvan de eer der ontsluiting in het einde van de
vorige en het begin van onze eeuw aan de Triëster Julius
Kugy toekomt en wiens geest men hier nog overal voelt
rondwaren, liggen grotendeels in het noordwestelijke
deel van de Joegoslavische republiek Slowenië, maar het
westelijke deel ervan strekt zich, sinds de eerste
wereldoorlog, op Italiaans gebied uit, al heeft Italië -
na wereldoorlog nummer 2 - dan ook weer een stukje
daarvan aan zijn Slavische oosterbuur af moeten staan.
Het gaat
hier niet om de formidabele hoogten van andere Europese
alpengebieden. Geen berg haalt er de 3000 meter. De
Triglav spant er de kroon. Met zijn 2863 meter is hij
meteen de hoogste berg van heel Joegoslavië. Gletsjers
van enige betekenis zoekt ge er tevergeefs. Wat de
Juliër van andere, in Nederland beter bekende gebergten,
onderscheidt, is hun in vele gedeelten gewoon
maagdelijke ongereptheid en een daaraan evenredige
woestheid. Dit betekent nu echter weer niet direct een
volkomen onherbergzaamheid. Zowel de Sloweense als de
Italiaanse Alpenclub hebben voor een net van gemarkeerde
bergwegen en berghutten gezorgd. Wie zou denken dat hij
hier even gezapig rond kan wandelen als op die mooie
wegen van de Dolomieten of de Oost-Alpen, komt van een
koude kermis thuis. Niet alleen zijn de afstanden van de
ene hut naar de andere vaak langer, maar wie eenmaal de
klim naar de 2000 meter heeft gemaakt, kan niet
zelfvoldaan: "zie zo" zeggen. Van hem wordt maar al te
vaak nog een afdaling met een nieuwe klim vereist om het
begeerde doel te bereiken. De markering der wegen is
over het algemeen goed. Dat zegt veel, echter lang niet
alles. Bergervaring en goede uitrusting behoren tot de
eerste vereisten. Vandaag gaan we het evenwel over heel
iets anders hebben.
Wie de
naam Julische Alpen uitspreekt, zegt daarmee
tegelijkertijd: Triglav. Dat is voor de "newcomer" nog
altijd het klapstuk. Mede dank zij 't feit, dat niet
minder dan vier, op vaak zeer korte afstand van elkaar
gelegen hutten onder zijn top voor enig comfort zorgen.
Als we van de ongereptheid van de Juliër spreken, geldt
dit in geen geval voor de Triglav. Het is een modeberg,
welke op een zondag wel eens 500 bezoekers trekt.
Afgezien daarvan zijn wij van mening, dat de Triglav
oneindig veel mooier en imponerender is voor wie hem op
een afstand vanaf een andere bergtop bewondert dan voor
degene, die op zijn top staat met het afschuwelijke
blik-bivakhuis, dat herinneringen oproept aan het
projectiel, dat Jules Verne's verbeelding naar de maan
schoot. Aan die Triglav is echter ook onafscheidelijk
verbonden de befaamde Triglav-sage. Nu kan men de
schouders ophalen voor zulke verhaaltjes, doch ze zijn
toch maar opgeborreld uit de duistere diepten van
onbekende geslachten. Deze hebben er hun stempel op
gedrukt, dat de toehoorder van vandaag nog altijd de
huiver en mystiek overdraagt, waarmee die geslachten hun
land hebben ondergaan. En een huiveringwekkend land is
het daar rondom de Triglav en in het dal van de Trenta,
waar een eeuwig ruisende Soca (Isonzo) door een
krijtwitte bedding zuidwaarts stroomt na in de Juliër
haar oorsprong genomen te hebben. Abrupt, zo maar uit
een gat in de berg.
In
kort bestek
Vele
jaren geleden heeft de dichter Rudolf Baumbach - in
Trenta Na Logu, die kleine vlek, wijst men u thans nog
de plaats, waar eens zijn hut gestaan heeft! - in weinig
versregels veel van de streek en zijn mensen kernachtig
gegrepen. Luister maar:
Drei
Monden Sommer, neun Monden Schnee,
ein
Gott, ein Dach, zwei Geiszen,
die
Menschen sterben vor Heimatweh,
wenn in
die Fremde sie reisen.
Zur
Fastnachtzeit ein froher Tanz,
und
zweimal jährlich Schlachten,
ein
volles Fasz zum Erntekranz
und
Weizenbrot Weihnachten.
Die
Greise loben die alte Zeit,
Die
Mädchen küssen die Knaben,
es wird
geworben und gefreit,
geboren,
gestorben, begraben.
Serie
sagen
Baumbach
heeft echter nog heel wat méér op z'n krediet
geschreven. Hij was het die de her en der verspreide
sagen van deze streek op meesterlijke wijze tot één zeer
grote sage vanuit de Sloweense taal in het Duits
samenvatte en daarmede ook voor de niet-Slavische
gebieden toegankelijk maakte onder de naam "Zlatorog".
Zo spreekt men dan ook meestal van de Zlatorog-sage. Wie
in dit gebied reist, stuit onherroepelijk op deze voor
westerse oren vreemde naam. In het Trenta-dal, een
vijftig meter boven de verkeersweg naar Triëst, staat de
bij de bergbeklimmers goed bekende berghut van de
Sloweense Alpenvereniging Dom Zlatorog. In het
interessante museum van Trenta Na Logu is het veel
Zlatorog wat de klok slaat en het meer geciviliseerde
toerisme kent het hotel Zlatorog aan de oever van het
Bohinsjko jezero, de Wocheiner See uit de tijd van de
Donau-monarchie. Eens behoorden al deze bergen hier
immers tot Oostenrijk, wat velen nog altijd niet
vergeten kunnen.
Boeiend verhaal
Welnu,
dat Zlatorog stamt uit de gelijknamige sage. Meestal het
enige dat de toerist bij een kort verblijf in dit gebied
te weten komt. Zlatorog is de kernnaam, waar Baumbach
alles wat er verder hier aan sagen leeft omheen
gesponnen heeft. Zo ontstond er een ongemeen boeiend
verhaal van een sterk dramatische kracht, vol romantiek
met liefde en jaloezie, eindigend in een climax met als
belofte een nog altijd op vervulling wachtende profetie.
De sage voert alles op wat er aan bloemen op deze bergen
groeit, tekent de mensen van de Trenta in hun zeden, hun
verdiensten en gebreken op een eenvoudige maar zo
pregnante en meeslepende manier, dat ge u, als
vreemdeling, al lezende voelt opgenomen in de kring,
waarin de verhalen verteld worden.
Veel
méér dan het kernverhaal in een paar regels komt ge de
dag van vandaag zelfs in Trenta niet meer te weten. Ook
geen boekhandelaar in de Sloweense steden kan u
Baumbachs boekje leveren want het is al lang
uitverkocht. Misschien zwerft er ergens in een
antiquariaat in Duitsland nog een exemplaar maar dan
moet ge toch wel veel geluk hebben. Wij hadden het
geluk, via Duitse bergvrienden, een van dr. Oskar von
Kaltenegger uit Wenen stammend exemplaar door te kunnen
lezen om er notities uit te maken en er zo iets van mee
naar Tilburg te brengen.
Eeuwig groen
Zlatorog
is de naam van een witte gemsbok, die als aanvoerder van
een "rudel" gemzen, "zo wit als versgevallen sneeuw", op
de hellingen van de Triglav "de eeuwig groene tuin" van
de Rojenice bewaakte. De Rojenice die in de bergen
wonen, zijn goede, witte vrouwen, die soms de mensen
bezoeken om in de hutten geluk en zegen te brengen.
Zelden ziet een mens het gezicht van de witte vrouwen en
nog zeldener mag een mensenoog de eeuwig groene tuin
aanschouwen, waarin de Rojenice wonen. Als er een mens
nadert, rollen de gemzen stenen uit de wanden en uit de
gouden horens van Zlatorog slaan angstaanjagende
bliksems. Dankzij de toverij van de witte vrouwen is
Zlatorog van de dood gevrijwaard, want als hij
aangeschoten wordt, ontspruit uit zijn bloeddruppels een
toverkruid: de rode Triglav-roos. Deze bloemen eet de
gewonde gemsbok en hij is ogenblikkelijk weer net zo
gezond als voorheen. Daarom zal het nooit een jager
lukken Zlatorog te vellen. Zou die jager daarin echter
toch slagen, dan wacht hem een rijke beloning want dan
kan hij toegang krijgen tot het toverhol van de berg
Bogatin, die in de buurt van het Bohinsjko-meer ligt.
Deze berg kan namelijk geopend worden met de gouden
horens van Zlatorog. Zevenhonderd wagens zijn niet in
staat de in de Bogatin verborgen schatten weg te voeren.
Dat is het verhaal van de gemsbok Zlatorog en van de
wonderbare kracht van de rode Triglav-roos...
Hier
omheen nu heeft de dichter andere sagen gesponnen, die
hij vertellen laat "in de herberg aan de Soca-brug",
waar de rijke waardin Katra, wier roem tot Tarvis,
Tolmein en Karfreit (Korabid) gaat, de scepter zwaait.
Er ontwikkelt zich een liefdesaffaire tussen vrouw
Katra's dochtertje, de mooie Jerica - "een kind, dat
niet eens weet wat mannenliefde is" - en Jamez, een arme
Trenta-jager. Dit zeer tot ongenoegen van de sennerin
van de Komna, de bruine Spela, die ook een oogje op de
jager heeft. Vol jaloezie bijt Spela zich, tijdens een
dans van het jonge paar, het bloed uit de lippen: "Und
es blitzt ihr Auge, wie Wetter bei Nacht. Jäger, Jäger,
nimm dich in Acht!" In de verzen, waarin de dichter dit
tafereel schildert, laat hij in de laatste regel van
ieder couplet de tot de jager gerichte waarschuwing
telkens in dezelfde woorden wederkeren. Daardoor krijgt
die waarschuwing een indringende kracht, die nu reeds
een naderend onheil voelbaar maakt. Spela begint op
vrouwenmanier te stoken tussen de mooie Jerica en de
jager. Zij wrijft Jerica onder de neus, dat haar jager,
die vrij in de groene tuin van de Rojenice bloemen zou
mogen plukken, aan Jerica nooit iets anders dan
edelweisz, steenbreek, gemswortel en alpenrozen brengt.
Nooit echter gouden kettinkjes of parelsnoeren. En die
bloemen komen niet eens uit de tovertuin, maar de
bedrieger teelt ze in bloempotten op zijn kamertje. Hij
beduidt niet veel zo'n jager, die er nog nooit in
geslaagd is ook maar een splinter van de gouden horens
van Zlatorog te bemachtigen om daarmee de schat van de
berg Bogatin te bereiken. Nog vóórdat Jerica iets kan
antwoorden, verdwijnt de bruine Spela na de steek als
een wesp. Het ingespoten venijn doet bij Jerica zijn
werk. Ze geeft de jager de bons. Gedreven door woede en
wanhoop stormt deze dan de bergen in. Hij zal een gouden
horen van Zlatorog halen!
Smeekbede
De
verliefde Spela, die weet welk groot gevaar de jager
bedreigt, gaat hem achterna. Zij smeekt en bidt hem:
"Kom terug in het dal. Je mag niet sterven, dappere
Trenta-jager! Ik houd méér van jou dan van het licht van
mijn ogen! Méér dan van mijn eigen leven! Méér dan van
de eeuwige zaligheid! In mijn armen vind je wat je
beneden verloren hebt drievoudig terug!" En zacht
fluisterend gaat ze verder terwijl ze de ogen neerslaat:
"Dienen wil ik je zolang ik leef, dienen als een
dienstmeid. Dat wil ik ook zonder een ring aan de
vinger. Hoor je dat, Trenta-jager? Kom terug!"...
De
Trenta-jager laat zich niet vermurwen maar vliegt, na 'n
korte afscheidsgroet, omhoog. De versmade Spela stoot
een gil uit, gevolgd door een schril gelach, dat de
bergen weerkaatsen. De jager hoort het en hem loopt een
doodsrilling over de rug. Enige tijd later kraakt er een
schot door de bergen. De gemsbok met de gouden horens,
Zlatorog, stort neer onder het vuur en in een ogenblik
is de witte kudde uiteengestoven. Met grote sprongen
stormt Janez op zijn buit af. Daar staat de gewonde
gemsbok weer op terwijl de jager opnieuw zijn buks
laadt. Zlatorog zoekt dekking achter een rotsblok.
Rode
rozen
De jager
speurt naar het bloed op de grond, maar in de plaats van
warme, rode bloeddruppels ziet hij purperkleurige
bloemen voor zich. Bloemen zoals hij nooit eerder zag.
Gloeiend als karbonkels staren zijn ogen naar de
mysterieuze bloemen en hij fluistert huiverend: "Lieve
hemel, Triglav-rozen, Triglav-rozen"... De bleke
jongeman schudt echter de vrees van zich af en volgt het
spoor van de gewonde gemsbok. Dat is niet moeilijk te
vinden want de bloedige Triglav-rozen wijzen de weg,
waar de bok ging. Hoger, altijd hoger leidt het rode
bloemenspoor. Hijgend volgt de jager het. Dan betreedt
zijn voet een smalle grasband. Rechts is de bergwand,
links de blauwe lucht en onder hem de purperen diepte.
Daar verspert Zlatorog, die door de toverplant genezen
is, hem dreigend de weg. Uit diens gouden hoofdtooi
slaan bliksems, die de jager verblinden. De rotsen
beginnen rondom hem te draaien en ook de met sneeuw
gekroonde toppen draaien mee. "Jerica!" klinkt het uit
zijn mond. "Jerica!" echoot het duizendstemmig uit de
rotsen en dan wordt het stil...
Zlatorog wint
Trots
daalt de goudgehoornde Zlatorog de berg af. De weg is
vrij... Hoort hoe de föhn jaagt door de nacht. Hoort hoe
in het woud de spar kraakt. Wee de ongeluksman, die de
storm in de bergen aantreft. Bidt vrouwen, bidt!... In
het dal wrijft Jerica zich in de handen tot bloedens
toe. Jerica bidt met bleke lippen en snikt:
"Vergiffenis, vergiffenis! Kom terug mijn trouwe
geliefde!" Tweemaal kwam en verdween de nacht. De
stormwind zwijgt en de zon lacht. Pratende mensen staan
op de brug te kijken hoe hoog de schuimende Soca stijgt.
Ook Jerica staart in de golven. Het water gorgelt en
draait voorbij. Het ruist een huiveringwekkend treurlied
en voert een dode man mee wiens voorhoofd verpletterd
is. Jerica ken jij de dode?
"Ken je
de dode?" roept vol hoon de bruine sennerin Spela op
wilde toon. "Van jou hield hij, mij werd hij onthouden
en jij hebt hem in de dood gejaagd. Wee jou,
moordenares! Wee jou! Maar als hij in het leven van jou
was, dan zal hij de mijne zijn in de dood. Vaarwel
bergen en almen vol bloemen, vaarwel klare zon en blauwe
hemel. Heilige Maria bidt voor mij!" En van de hoge rand
van de brug springt de bruine Spela met wapperend haar
en fladderende kleren naar beneden. De Soca trekt
schuimende kringen. Ze bruist en ruist een
huwelijkslied. Slaap en droom in vrede!...
Enkel
rotsen
De
sneeuw verdween, de nachtegalen zongen, de maand van het
lange gras was voorbij en ongeduldig loeide in de
stallen het vee, dat naar de alpenweiden verlangde. Toen
brachten geschrokken herders de schrikwekkende boodschap
in het dal, dat de groene weiden van de Triglav allemaal
verdwenen waren. Waar zich eens vette, met sennehutten
bezaaide almen tot uren ver in de omtrek uitstrekten,
lag nu een zee van rotsblokken. Dat heeft de gemsbok
Zlatorog gedaan. Met zijn horens heeft hij de vette
aarde omwoeld toen de verstoorde Rojenice hier
wegtrokken en met haar de hoedsters van de groene
tovertuin. Niemand weet waar ze naar toe gegaan zijn. De
gouden schat in de berg Bogatin is tot nu toe niet
gelicht. Na zevenhonderd jaar zal echter uit de rotszee
van de Triglav een spar groeien. Uit het hout van de
volwassen boom zal men de planken voor een wieg zagen en
in die wieg zal de knaap liggen, die eens de schat van
de Bogatin bemachtigen zal. Zo eindigt de Zlatorog-sage.
Wie het
allemaal niet gelooft, beklimme, net als wij deden, de
Triglav en hij zal er nog altijd de zee van rotsen
vinden en er zijn geen almen meer. Is dat dan niet
bewijs genoeg? De Sloweense bergsage, die de kern van
het grote gedicht vormt, leeft nog bij de oude herders
in het dal van de Soca. Zij werd voor de eerste keer
door K. Deschman uit Ljubljana meegedeeld.
Ook
elders
De sage
van de bloeiende alm, welke door een toornige godheid
onder gletsjerijs en rotsblokken begraven wordt, keert
echter in alle delen van het hooggebergte terug. Zij
gaat van geslachten op geslachten zonder zich om
geografische grenzen te bekommeren en verbindt op
mysterieuze wijze de geesten van de mensen van de
bergen.
De
dramatische dood van de bruine Spela roept opvallende
reminiscenties op aan het slot van de ballade van de
Nederlandse dichteres Hélène Swarth (1859-1941): "Een
lied van de Zee". Deze ballade verhaalt van een
vissersvrouw, die haar man en twee zonen aan de zee
moest afstaan. Dat slot luidt:
En zij
richtte zich op, met vervloekend gebaar,
Wild
floot de wind door haar witte haar.
"Ontnaamt gij mij allen, o boze zee!
Neem mij
dan ook in uw golven mee!"
Droef
zingen de golven een wiegelied
Voor wie
daar in de baren het leven liet.
Wat de
in de sagen voorkomende namen betreft: Katra is ons
Catharina, Jerica betekent Geertruda, Spela komt van
Elisabeth en Janez van Adriaan.
Misschien...
Misschien komt er wel eens een Brabantse toerist, die -
na de 24 haarspeldbochten naar de Vrsic-pas (1611 meter)
genomen te hebben om daarna door de 26 bochten van
hetzelfde kaliber af te dalen in het Trenta-dal, waarin
de Triglav kijkt - gegrepen wordt door de magie van dit
dal met de witte Soca. Kennis van de Zlatorog-sage kan
hem daarbij behulpzaam zijn. Nu deze regels verschijnen,
ligt er reeds sneeuw op de bergen. Spoedig zal die het
hele Trenta-dal voor lange tijd toedekken. Kugy, wiens
enorme bronzen standbeeld-op-grote-sokkel aan de
zuidkant van de pas in een immense ruimte tussen een
krans van bergen staat, kijkt er naar. Hij is opnieuw
bereid de elementen te trotseren en in de geest zien wij
hem al zijn brede mantel nauwer om zich heenslaan.
"Drie
maanden zomer, negen maanden sneeuw"... Betovering:
Altijd!...
PIERRE
VAN BEEK