HOME CUBRA

INHOUD AUTEURS

Brabant Cultureel • Brabant Literair

Tijdschrift voor kunst, cultuur en literatuur

64ste Jaargang - nummer 5 - oktober 2015

 
HOME BC / BL Contact / Reageren Archief Brabant Cultureel Archief Brabant Literair
 
 

Théodore Strawinsky, Zelfportret (Nice 1925). foto Fondation Théodore Strawinsky

 

Bossche School

De Bossche School is een stroming in de architectuur geweest die grote invloed heeft gehad in het naoorlogse bouwen. Hieronder wordt kort uitgelegd hoe die stroming is ontstaan en wat de kenmerken ervan zijn. Overal in het land is gebouwd aan de hand van de ideeën van de Bossche School. De Sint Lucaskerk in ’s-Hertogenbosch is een typisch voorbeeld van de architectuur van de Bossche School. De architect was Nico van der Laan, die de kerk ontwierp naar de ideeën van zijn broer Hans. Beiden hebben een grote rol gespeeld in het ontwikkelen van de naoorlogse architectuur.

Na de Tweede Wereldoorlog moesten in Nederland niet alleen heel veel woningen worden gebouwd voor dakloos geworden mensen, er waren ook veel kerken verwoest. Dus moesten kerken worden gerestaureerd en moesten er nieuwe worden gebouwd. Bovendien ontstonden veel nieuwe stadswijken die in die tijd nog vrijwel standaard ook een kerk kregen. Hoe moesten die gebouwen er gaan uitzien?

Op architectuurgebied was een soort tweestromenlandschap ontstaan. Er was het Nieuwe Bouwen, ontstaan na de Eerste Wereldoorlog, en het Katholieke Bouwen als reactie daarop. Het Nieuwe Bouwen maakte het mogelijk om op een snellere manier grotere gebouwen te maken met gewapend beton en platte daken. De nieuwe tijd eiste dat; een wijze van bouwen die minder ambachtelijk, meer industrieel was. Het Katholieke Bouwen was een stroming die zich daartegen verzette en liever traditioneel wilde bouwen.

Om het architecten en bouwers gemakkelijker te maken hun esthetische waarden te ontwikkelen en aan de hand daarvan erachter te komen wat voor hen de essentie van de bouwkunst was, werd in 1946 de cursus Kerkelijke Architectuur opgezet. Die werd in ’s Hertogenbosch gegeven, in het Kruithuis, met de stille hoop dat de sfeer die de Sint Jan uitstraalde, de gedachtegang van de cursisten een diepere religieuze achtergrond zou geven.

 

Van der Laan

Nico van der Laan was één van de organisatoren van deze cursus. Hij haalde zijn jongere broer Hans erbij. De broers kwamen uit een architectenfamilie, beiden hadden in Delft gestudeerd en Jan, de oudste, werkte op het architectenbureau van hun vader.

Hans van der Laan (1904-1991) hoorde oorspronkelijk tot een studiegroep rond de Delftse hoogleraar Marinus Jan Grandpré Molière (1883-1972). Deze begreep heel goed dat het Nieuwe Bouwen was ontstaan omdat de tijd nu eenmaal ingrijpende veranderingen vroeg, maar hij was bang dat steden ordeloos en chaotisch zouden worden als architecten en stedenbouwers niet het heft in handen zouden nemen en de nadruk weer zouden leggen op schoonheid en architectonische tradities. Zijn ideeën waren te lezen in Het R.K. Bouwblad, een 14daagsch tijdschrift voor bouw- en aanverwante bedrijven. Na de Tweede Wereldoorlog voortgezet als Katholiek Bouwblad. De Delftse School kwam daar later uit voort. Behalve in dit blad waren er natuurlijk de colleges waarin Granpré Molière zijn opvattingen verkondigde. Een en ander leverde levendige discussies op: over ‘eeuwigdurende waarden van de architectuur’, over de vraag of kunst- en architectuurstromingen niet teveel in het modieuze bleven hangen.

Hans van der Laan werd gegrepen door die discussies die gingen over de groep De Stijl, Le Corbusier en filosofie. Maar toen de hoogleraar de architectuur meer en meer ging benaderen vanuit het katholieke geloof, waartoe hij zich in 1927 bekeerde, trok Van der Laan zich terug. Geloof en architectuur moest je gescheiden houden, vond hij. Hij werd monnik en trad in 1927 toe tot de orde van de Benedictijnen in Oosterhout. Noch in het Nieuwe Bouwen en de Delftse School, noch in het Katholieke Bouwen had hij gevonden wat hij zocht. De stilte en beslotenheid van het klooster gaven hem de ruimte om nieuwe ideeën te bedenken en te ontwikkelen.

 

Plastisch

Een kerk moest een door mensen gemaakt huis voor God zijn, een architectonische ruimte, vond hij. Een binnenruimte, van de buitenruimte afgescheiden door eenvoudige muren. Die binnenruimte kan zich uitbreiden met galerijen, en dat samen vormt een zaal; meer zalen vormen samen een huis. Alles in die ruimte, muren, kolommen, ramen staat in de visie van Van der Laan in een bepaalde verhouding tot elkaar. De dikte van de muur is daarvoor maatgevend. Functie of constructie deed er niet toe, het ging alleen om ruimtelijke samenhang in de juiste verhoudingen.

Dit systeem van maten werd uitgedrukt in het ‘plastisch getal’, dat het mogelijk maakt om groottes te onderscheiden. Van der Laan maakte daartoe een soort blokkendoos, de ‘morfotheek’ . Een reeks van die blokken helpt vormen te onderscheiden en te zien hoeveel blokken van welk formaat nodig zijn om samen een ander, groter blok uit de doos te vormen; zo zit het ongeveer in elkaar. De basis daarvoor vond Van der Laan in de natuur – denk aan de Gulden Snede. Volgens hem bestaat er een samenhang tussen natuur en architectuur en de natuur was dus van belang voor hem.

Na de oorlog was Hans één van de docenten bij de cursus Kerkelijke Architectuur. Zijn broer Nico was er studieleider. De ideeën van Dom (de aanspreektitel voor een benedictijn) Hans van der Laan op het gebied van architectuur, zowel in het groot – stedenbouw – als in het klein – meubilair – vonden daar weerklank en zo ontstond een groep architecten die achter de ideeën van Van der Laan stond en die uitdroeg. De cursus werd in 1973 opgeheven omdat de maatschappij en de plaats van de kerk daarin sterk veranderden, maar de naam Bossche School bleef.

 

Elementair

De Bossche School is vooral te herkennen aan de soberheid, aan de afwezigheid van ornamenten, aan simpele houten banken die op een elementaire manier in elkaar zijn gezet. Aan afmetingen waaraan je ziet dat die iets met elkaar te maken hebben, aan rechte lijnen en dikke muren, aan de herhaling van rechthoekige ruimten waardoor een ritme in het bouwwerk ontstaat. Zo’n ritme kan ook ontstaan door herhaling van rechthoekige ramen, die het licht getemperd binnen laten. Ronde vormen zijn er niet en er wordt voornamelijk gebruik gemaakt van baksteen, beton en hout.

Hans van der Laan had het voordeel dat hij bijna op maat gesneden opdrachten kreeg. Voor het bouwen van kerken, of een uitgebreide bibliotheekvleugel in zijn eigen Benedictijnenabdij in Vaals, hoefde minder rekening gehouden te worden met rendement, functie, constructie, zaken die voor andere architecten met andere opdrachten van veel meer gewicht zijn bij het ontwerpen.

Een vaak aangehaald citaat dat uit een lezing van de Bossche School komt, luidt: ‘De ruimte van de natuur heeft drie aspecten waar wij geen raad mee weten: ze is onbegrensd, ze is zonder vorm en ze is onmetelijk. Architectuur is niets anders dan hetgeen aan die ruimte toegevoegd moet worden om ze bewoonbaar, zichtbaar en meetbaar te maken.’ Het is de kunst om van dit onbegrensde, vormloze en onmetelijke iets te maken waarin mensen zich goed voelen.

Muriel Bol

 

©Brabant Cultureel – oktober 2015

Théodore Strawinsky en de Bossche School

 

Bij de naam Strawinsky denken we meteen aan muziek, maar de oudste zoon van de componist was beeldend kunstenaar. Hij heeft ook in Nederland – en in Noord-Brabant – een aantal monumentale wandschilderingen gemaakt. Veel waardering genieten die niet meer. Onterecht, zo blijkt bij nadere beschouwing.

 

door Muriel Boll

 

Begin 2015 was er een tentoonstelling van het werk van Théodore Strawinsky in het Musée de Carouge in Genève ter gelegenheid van het feit dat de schilder vijfentwintig jaar geleden was overleden. In een artikeltje over deze expositie dat ik op internet vond, staat nergens dat Théodore Strawinsky in Nederland diverse fresco’s en muurschilderingen in kerken heeft gemaakt. Toch is deze oudste zoon van de beroemde componist Igor Strawinsky behoorlijk actief geweest in ons land. In de inmiddels afgebroken Willibrordkerk in Almelo schilderde hij in 1968 een 72 meter lang fries met 24 voorstellingen uit het leven van Jezus. Het fries bestond uit twee stroken van 1,20 meter hoog en 36 meter lang.

Bij de sloop van de kerk werd het via een speciale techniek van de muur gehaald, maar het heeft geen nieuw onderdak. Bovendien hoorde het zo thuis in die Willibrordkerk. De kerk, ontworpen door Bossche Schoolarchitect Jan de Jong, trok veel belangstelling, ook uit het buitenland. Het is dan ook doodzonde dat de gemeente Almelo die kerk niet heeft kunnen behouden. Er werd een sloopvergunning afgegeven voor de nieuwe eigenaar, een woningcorporatie.

 

 

De Fatimakerk in Breda. foto Piet den Blanken

 

 

Fatima

Behalve in Almelo heeft Théodore Strawinsky ook muurschilderingen gemaakt in de Martinuskerk in Gennep bij Roermond, in de Sint Lucaskerk in Den Bosch, zie het artikel hiernaast, en in de Fatimakerk in Breda. De Fatimakerk, gebouwd in 1948, is geen Bossche-Schoolkerk. Inmiddels is het ook helemaal geen kerk meer, een makelaar heeft er zijn kantoor in. Aan de buitenkant is het gebouw intact gebleven, binnen is een en ander veranderd, maar de ruimtes zijn gebleven. Het gedeelte dat de muurschildering herbergt, het hart van de kerk, is verhuurd aan een kledingbedrijf. Lange gordijnen schermen de ruimte af, er klinkt vrolijke muziek.

Daar waar ooit het altaar stond, staan kledingrekken. Hoog daarboven een koepelplafond met drie schilderingen. In het midden Maria met Jezus op de arm, daarnaast een voorstelling van Mozes met de stenen tafelen en aan de andere kant staat de heiige Fatima met een kruis afgebeeld. Als hoofdkleur heeft Strawinsky sienna gebruikt, en blauwgroen voor een wolkendakje boven de figuren. De datum staat eronder: MCMLXIII (1963). De voorstellingen maken niet zoals die in andere kerken een monochrome indruk. Integendeel, de kleur spat ervan af. Door de koepelvorm van het plafond neigen de hoofden van de afgebeelde figuren voorover en kijken de ogen je vriendelijk aan. De drie voorstellingen neigen door de vorm ook naar elkaar toe en vormen zo een hecht geheel.

 

 

Théodore Strawinsky, gewelfschildering in de Fatimakerk, Breda. foto Piet den Blanken

 

 

Detail van de schildering in de Fatimakerk. foto Piet den Blanken

 

 

Wonderkind

Théodore Strawinsky werd in 1907 geboren in Sint Petersburg. Tsaar Nicolaas II zou nog tien jaar heersen. De Eerste Wereldoorlog bracht het gezin Strawinsky door in Zwitserland en in 1920 verhuisde de familie naar Frankrijk. Zijn jongere broer Swiataslow koos de kant van de muziek; hij zou later hoogleraar in de musicologie worden in Chicago. Théodore viel al vroeg voor de beeldende kunst.

Als kind maakte hij levendige tekeningen en hij leek een aangeboren gevoel voor kleur te hebben. Het helpt natuurlijk als je van jongs af aan in een artistiek milieu leeft. Onder de vrienden van zijn ouders waren Picasso, Braque, Derain, maar ook Cocteau, Ramuz en Auberjonois, en daar profiteerde hij van. Hij kreeg les van Georges Braque en André Derain en volgde een opleiding aan de Académie van André Lhote.

Je zou Théodore een wonderkind kunnen noemen: Op zijn twintigste had hij al diverse tentoonstellingen gehad. Hij kon niet alleen goed schilderen, hij maakte ook monumentale kunst: glas-in-loodramen, mozaïeken en muurschilderingen. En hij ontwierp kostuums en decors voor zijn vaders muziekstukken Petrouchka en l’Oiseau de Feu, en later voor diens opera The Rake’s Progress.

Théodore maakte schetsen in de open lucht die hij later in zijn atelier uitwerkte. Hij heeft allerlei onderwerpen geschilderd; zo is hij zijn hele leven ook landschappen en stillevens blijven schilderen. Aan de hand daarvan kun je zijn ontwikkeling goed volgen. Het ging hem niet zozeer om het weergeven van de realiteit, maar om de verdeling van volumes, de verhouding van kleuren, het spel van licht. Wat Strawinsky ook maakte, dát zie je er overal in terug, ook in zijn Nederlandse muurschilderingen.

Zijn stijl is niet uitgesproken figuratief, maar evenmin abstract. De kijker maakt de voorstelling zelf af. In 1936 trouwde hij met de Italiaanse Denise Guerzoni. (Na Théodores dood richtte zij de Fondation Théodore Strawinsky op om zijn werk te propageren.) Denise was katholiek. In de tweede helft van zijn leven ging Théodore van de Russisch-orthodoxe Kerk over naar de Rooms-katholieke Kerk. Toen ook begon hij met het maken van religieuze muurschilderingen. In 1948 schreef hij een indringend boek over zijn vader Igor, over zijn persoon en zijn werk.

Om aan de oorlog te ontkomen vestigden Théodore en zijn vrouw zich in 1942 in Genève. Daar is hij in 1989 overleden, maar hij ligt begraven op een Russisch kerkhof bij Parijs.

 

 

De Sint-Lucaskerk in ’s-Hertogenbosch. fotograaf onbekend

 

 

Sint-Lucaskerk

De Sint-Lucaskerk in ’s-Hertogenbosch is een mooi voorbeeld van de Bossche School. Zij werd ontworpen door Nico van der Laan en gebouwd in 1972-1973. Deze kerk is de (kleinere) vervanging van een kerk uit 1962 die op dezelfde plek stond en die in 1968 gedeeltelijk instortte. Omwille van de veiligheid werd de hele kerk afgebroken en vervangen.

Het grondvlak van de huidige kerk is een vierkant, het gebouw heeft een plat dak en een klokkentoren die vrij staat. De pastorie en de pastoriezaal bleven bij de instorting gespaard en zitten met verbindingsstukken aan de kerk vast. Zij zijn daarmee ook deel van de nieuwe kerk.

Wie de kerk van buiten bekijkt, ziet goed dat Nico van der Laan zich door Stonehenge heeft laten inspireren. Smalle, hoge openingen op steeds dezelfde afstand van elkaar, en met ramen hoog in die openingen, doen denken aan de bekende kring van stenen in Engeland. Binnen en buiten lopen in elkaar over. Binnen wordt Stonehenge nog duidelijker opgeroepen doordat in de grote zaal drie heel hoge, vrijstaande wanden zijn geplaatst met een smalle, lage doorgang, die het hart van de kerk afbakenen. Die wanden met doorgangen doen je meteen denken aan de trilieten van Stonehenge. Een triliet is een bouwwerk dat bestaat uit twee grote verticale stenen waarop een derde, horizontale steen ligt, een soort poort.

 

 

Het interieur van de Bossche Sint-Lucaskerk, met rechts nog net in beeld Broeder Jozef, de koster. foto Piet den Blanken

 

Het interieur van de Sint Lucas is sober, ingetogen. Het licht komt door hooggeplaatste matglazen ramen naar binnen. De enorme vrijstaande wanden met een huid van ruw beton maken dat je je heel klein voelt. Op die wanden heeft Théodore Strawinsky indrukwekkende muurschilderingen gemaakt. De muur achter het altaar toont de aankondiging van de engel Gabriël aan Maria, de andere schilderingen stellen de Bijbelpassage voor die bij Pasen hoort, waar engelen de treurende Maria vragen ‘Wat zoekt gij de levende bij de doden’, en op de derde is de aanzegging aan Abraham en Sara van de geboorte van hun zoon Isaac het onderwerp. Strawinsky schilderde direct op het steen in gedempte kleuren grijs, blauw, oker en wit. De wandschilderingen maken een wat monochrome indruk.

 

 

Théodore Strawinsky, wandschildering in de Sint-Lucaskerk, ’s-Hertogenbosch. foto Piet den Blanken

 

In deze kerk is geen spoortje van de pracht of praal te vinden die we kennen uit Gotische kerken. De banken en het altaar zijn van hout en in de Bossche Schoolstijl uitgevoerd. Uiterst eenvoudig dus, en de banken zien er ook niet echt comfortabel uit.

‘En toch is het hier elke zondag druk. Er komen jonge gezinnen met kinderen, dit is beslist geen leeglopende kerk,’ zegt broeder Jozef. Broeder Jozef is hier de koster, met zijn twee hondjes, die het liefst overal bij willen zijn. ‘Ik zorg er dan ook voor dat het hier gezellig is. Kijk, ik heb hier en daar een bloemetje gezet. Dat mocht eigenlijk niet van architect Van der Laan, die hield niet van bloemen, maar het werkt wel. En als het aan Van der Laan lag, zouden hier ook geen muurschilderingen zijn geweest.’ In een hoekje heeft hij een klein, vrolijk Mariabeeldje gezet, ‘een kopie van de Zoete Moeder’.

 

 

Théodore Strawinsky, wandschildering in de Sint-Lucaskerk, ’s-Hertogenbosch. foto Piet den Blanken

 

 

Théodore Strawinsky, wandschildering in de Sint-Lucaskerk, ’s-Hertogenbosch. foto Piet den Blanken

 

 

Strenger

Basisscholen zouden weer regelmatig bezoek van de pastoor moeten krijgen, vindt broeder Jozef, en wat meer aan het geloof moeten doen. Een beetje strenger in de leer mag wel van hem. Liederen van Huub Oosterhuis worden in zijn kerk niet gezongen.

Broeder Jozef, ook wel de stadsbroeder genoemd, zit ons een beetje achter de vodden; het is half twaalf geweest. ‘Ik ben ook monnik, en om twaalf uur is het tijd voor gebed. En hoewel ik het altijd heel druk heb, wil ik me zo goed mogelijk voorbereiden voor het gebed.’ Naast het kosterschap heeft broeder Jozef een drukwerkbedrijfje. Als hij ons zijn kaartje geeft komt een arm vol tatoeages uit zijn habijt tevoorschijn, wereldse tatoeages. ‘Heeft u op uw andere arm religieuze afbeeldingen staan?’ Broeder Jozef lacht een beetje: ‘Kijk maar eens op Facebook, daar vindt u mijn geschiedenis.’ (Maar ja, ik doe niet aan Facebook.) ‘In Den Haag heb ik een strandtent gehad, toen had ik een heel ander leven.’

Broeder Jozef is niet aangesloten bij een orde, hij is de weg alleen gegaan, vertelt hij. ‘Ik heb de gelofte privé afgelegd. De plebaan van Den Bosch heeft mij helemaal begeleid.’ Het loopt tegen twaalven. We nemen afscheid van broeder Jozef en zijn zeer levendige kerk in de stijl van de Bossche School.

 

 

Broeder Jozef. foto Piet den Blanken