Winterboek 2005

Ed Dalderop


Kerstavond 1945

 

Gelukkig geen plaats in de herberg

 

Dat in het jaar 1945 de 24e december op een donderdag viel, dát wist ik niet meer, dus dat heb ik moeten nazoeken. Maar voor de rest herinner ik me het verloop van die dag nog heel goed, - vooral omdat hij al zo vroeg begon.

De directie van het Capucijnen-seminarie in Voorschoten had geen risico willen nemen om te zorgen dat we allemaal die dag zéker nog thuis zouden aanlanden voor onze kerstvakantie. Daarom had de slaapzaal-bel die dag inplaats van om kwart voor zes nog eens een half uur vróeger geklonken.

 

Nog aardedonker en koud was het buiten, dat zag je al wel als je door de ruiten keek.

Of liever: náar de ruiten , want de weelderige laag ijsbloemen die erop zat verhinderde wel dat je daar nu in het donker ook echt dóorheen kon kijken.

Hier op de slaapzaal werd de verwarming ondanks de vorst maar laag gestookt, en de verzamelde adem van de ruim zestig jongens in de drie aaneengeschakelde ruimten produceerde natuurlijk ondanks de afvoer-ventilators een grootschalige laag ijscondens op de ramen.

 

Moeizaam kropen we op het gelui ons lekker warme bed uit, en stommelden we naar de waslokalen, waar het gelukkig wel een beetje warmer was. Maar de wetenschap dat we straks eindelijk weer naar huis mochten vergoedde veel. Al herinnerde ik me eigenlijk niet dat ik thuis ooit zo lekker geslapen had als tegenwoordig hier in de langwerpige kuil die langzamerhand in mijn strozak-matras ontstaan was.

 

Ruim drie maanden waren we nu al hier, en we verlangden echt wel naar thuis.

Dit eerste trimester in Voorschoten, op het grote landgoed Beresteijn, was door het laatste oorlogsjaar extra-laat begonnen: half september pas. Eerstens omdat we de eerste klas, zo kort na de Bevrijding, sterk verkort hadden moeten doorlopen : van maart tot eind augustus, in het noodseminarie in de Militaire Vereniging in Tilburg

En tweedens omdat het tot achter in augustus geduurd had voor we dit leegstaande vroegere school-internaat-voor-kinderen-van-bemiddelde-ouders hadden kunnen pachten. De Nederland-helft boven de rivieren was immers pas na de capitulatie op 5 mei vanuit het Zuiden bereikbaar geworden.

 

En hoewel de kerstvakantie in andere jaren al een paar dagen vóor kerstmis placht te beginnen , was nu gewacht tot de allerlaatste dag omdat de verwachting was dat de treinenloop dan meer vrije ruimte zou laten.

Maar dan nóg kon een treinreis, door de nog érg gebrekkige toestand van de Spoorwegen, overdag vele uren langer duren dan je zou verwachten, dus was vroeg vertrekken de boodschap.

Toen we drie maanden geleden hierheen gekomen waren hadden we er zelfs méer dan acht uur over gedaan. Toen bestond de helft van de wagons nog uit goederen-wagens met lange rijen houten banken erin, en we wisten niet hoe we dat nu zouden aantreffen.

En dan nog zouden we misschien een flink deel van de reis moeten staan; en al hadden we jonge benen, zoveel uren was toch wel erg lang.

Bovendien: de Moerdijkbrug was nog steeds stuk. De Maas moest je dus overvaren met een soort pont, en dan aan de overkant, in Lage Zwaluwe, weer op een andere trein stappen.

 

Onze eerste gang na de slaapzaal was altijd naar de kapel – door de buiten-kou.

Onze gebouwen hier waren voor onze beleving bepaald heel plezierig, maar ze lagen wel allemaal los van elkaar, in paviljoensvorm. Dus je moest steeds oversteken van het ene naar het andere, - ook als het regende, of zoals nu: koud was. En een beetje mistig vandaag ook, zo te zien. En buitengekomen merkte je dat het zelfs een beetje sneeuwde.

 

Maar hoe vroeg het ook was: de tram reed al, dat merkte je aan het felle groene vonken dat telkens weerlichtte als er een voorbijreed, vóor het hoofdgebouw door, een paar honderd meter verder.

Sinds we, in de tweede klas nu, ook natuurkunde kregen in ons vakkenpakket wisten we dat dat groene licht kwam door het koper in de bovenleiding, telkens als de stroom-voeler bovenop de tram even losraakte door ijs of sneeuw op de draden, en direct daarna weer pakte. Een prachtig gezicht was het in ieder geval was, dat felle heldere kleurige kerstlicht dat dat opleverde, vér verspreid door de mist.

 

Ik had mijn groen-witte sjaal omgeslagen om mijn hals warm te houden, toen ik de kou instapte en overstak naar de kapel voor de vroegmis, en een half uur later, een stuk verder lopen, naar de refter, de eetzaal. Voor het ontbijt, maar ook, merkten we daar, voor het klaarmaken van een flink aantal boterhammen voor onderweg, want de reis kon wel een tijdje aanlopen.

We kwetterden honderduit, maar je kon toch merken dat sommigen alweer een deel van hun aandacht bij thuis hadden. Ook figuurlijk stond de poort voor velen ineens weer meer naar buiten open , nadat we het hele trimester helemaal en altijd hier op ons eigen terrein hadden geleefd. Zelf voelde ik me een beetje dubbel: ik ging graag naar huis, maar ik wist nu al dat ik de jongens al gauw ook weer erg zou missen. Je raakte hier erg op je vrienden aangewezen.

 

Vanaf ons eigen paviljoen, de " Kleine Cour", zouden we zo dadelijk afmarcheren naar de halte van de Blauwe Tram. En dan naar Den Haag, daar op de trein naar Rotterdam-Dordrecht, tot de Moerdijk, en zo verder : een hele expeditie.

Maar we hadden er wel de hele dag de tijd voor.

Althans: dat meende ik toen nog.

 

Terwijl onze drie surveillanten ons even later uitzwaaiden bij onze tramhalte vonkten de draden boven onze tram fel en feestelijk bij het optrekken. Want het was nog steeds donker, en de tram leek al net zo nerveus als wijzelf.

Met z'n honderddertigen hadden we vandaag een heel tramstel van vier rijtuigen voor onszelf, daar was blijkbaar een afspraak over gemaakt. Dat mocht ook wel, want alleen al het inladen van al die zware koffers vergde al veel meer tijd dan een normale tram kon hebben op dit uur.

 

Mijn eigen koffer was nog een geval apart. Mijn vader had het zelf maar gemaakt, want koffers waren een artikel dat je vrijwel niet nieuw kon krijgen in het laatste oorlogsjaar. Het was van stevige houten planken geconstrueerd, en dus eigenlijk eerder een kist in koffervorm, maar wel met een degelijk handvat plus sloten en riemen. Alleen voelde het door al die degelijkheid wél al zwaar als het nog leeg was, het was eigenlijk meer opgevat als een soort hutkoffer. Door de systematische indeling van binnen was ik in het alledaags gebruik, met dat ding als kastje onder mijn bed, wel in het voordeel, maar dat verkeerde op reis al gauw in zijn tegendeel. En ik moest onderweg ook altijd nog extra uitkijken bij het neerzetten. Want wee degene die het op zijn tenen kreeg, er gaf niks aan mee.

 

We waren het reizen met de tram wel gewend, wekelijks gingen we zwemmen in Leiden. Maar dat was de andere kant op, en lang niet zo ver als Den Haag, waar we nú heen moesten. Dit ging wel een langere tijd duren.

Eerst keek je, in het langzaam opkomende daglicht, nog wel wat naar buiten, over de verse sneeuwvelden, maar na het eerste kwartier vormden zich kletsgroepjes, met als onderwerpen moppen, sterke verhalen, of rijm-improvisaties.

Al gauw was je alleen nog met je toevallige eigen groepje bezig. Ikzelf was daarbij aan de praat gekomen met een paar jongens die het er allebei net over hadden om straks in Den Haag eerst even langs te gaan bij een familielid waar ze anders vrijwel nooit kwamen: een oma van de een, en een tante voor de ander.

Reizen was nog een buitenkansje in die dagen, en de gelegenheid voor een ver bezoek was een kans die je niet moest laten lopen. Tijd genoeg immers, dat was een voordeel van het vroeg vertrekken. Frans vroeg daarom of ik soms zin had om met hem mee te gaan, dat was ook gezelliger daarna, voor het vervolg van de reis, en zijn tante zou het alleen maar aardig vinden.

En Propolingo – we noemden Ton nooit anders – zou Arnold vergezellen naar diens oma. Als ze tenminste allebei de adressen vinden konden in zo'n grote stad!

 

Ik had me echter niet gerealiseerd dat meegaan wél betekende: meezeulen van mijn zware koffer, overal heen – en we wisten nog niet of er veel lopen aan te pas zou komen. Maar optimistisch als ik was ging ik in mijn gedachten , denk ik, simpelweg uit van "eerst de goeie tram uitzoeken , en dan gewoon zoveel mogelijk voor de deur van die tante uitstappen".

Toen ik dat koffergewicht wat terloops noemde tegenover Frans reageerde ook die laconiek en onbezorgd in de geest van : "Dan wisselen we onderweg toch gewoon een paar keer?" We deden aldus, maar hij heeft het wél geweten!

 

Om dit stuk van een lang verhaal hier kort te maken: het zoeken viel weliswaar tegen en - ondanks het wisselen - het dragen nog méer; maar we vonden die tante uiteindelijk toch wél, en die bleek zeer enthousiast over het onverwachte bezoek : ze hadden elkaar al in ruim twee jaar niet gezien. De oorlog was voorbij!

We moesten beslist meelunchen toen het zover was, ze wisselden uitgebreid hun beider oorlogservaringen uit, en pas tegen vier uur - toen zij ineens geschrokken doorkreeg dat ik nog naar Tilburg moest - liet ze ons gaan, omdat ze bezorgd was dat er vanavond niet veel treinen zouden rijden. En pas toen ook realiseerde ik me ook zelf dat Frans maar naar Rotterdam hoefde, maar dat ikzelf daarna nog heel wat kilometers verder moest, - alleen!

Ik begon ineens haast krijgen.

 

Ook stadslijn-trams reden er in die dagen lang niet zoveel als nu. Dus het was uiteindelijk pas om tien voor vijf dat we het station bereikten, en kwart over vijf dat er een trein naar het Zuiden bleek te gaan.

Van Den Haag naar Rotterdam kost tegenwoordig niet veel meer dan een half uur, maar dat was in die dagen wel anders. Het was bijna half zeven toen we op zijn eindstation afscheid namen van elkaar, en al meer dan een half uur later dat mijn trein langskwam naar Dordrecht richting Moerdijk en Lage Zwaluwe.

Zodoende kon ik pas rond acht uur met de pont de Maas oversteken en dan moest ik nog dat hele eind lopen met mijn zware koffer naar het station in Lage Zwaluwe, - en nu wél alleen en zonder wisselen.

 

Ik deed daar, met snel toenemende rugpijn, al meer dan een half uur over; en daar hoorde ik dat er die avond alleen nog een trein ging naar Roosendaal. Naar Breda was om kwart over acht de laatste trein vertrokken. Er zou alleen nog een laatste bus gaan, maar pas om tien uur, met Breda als eindpunt. Maar om nog in Tilburg te komen had ik daar niets aan. Ik had ook vrijwel geen geld bij me voor eventuele verdere voorzieningen, zoals een taxi of zoiets. Ik begon hem nu toch wel wat te knijpen, en ik kon me niet eens een oplossingsmogelijkheid voorstellen. Ik had gewoon zonder nadenken alle reservetijd van de dag opgebruikt, en daar zat ik nou.

 

Zodoende klopte ik schoorvoetend aan bij het kantoortje van de stationschef. Daar vertelde ik benepen mijn verhaal, ergens nog in de vage hoop dat die goed zou zijn voor een onverwachte simpele oplossing, of anders zou kunnen opperen waar ik zou kunnen overnachten als ik zou moeten wachten tot de volgende dag.

Want dat zag ik al bijna aankomen. Maar waar kon je nou, zonder geld en op kerstavond, nog een overnachtingsmogelijkheid vinden, en dan notabene midden in het bijna onbewoonde plattelandsgebied van zo'n dorp als Lage Zwaluwe?

Op wrange wijze ervoer ik me typisch in de positie van Maria en Josef, maar dan wel helemaal door eigen schuld, en zonder dat er eigenlijk enige reden was voor medelijden.

 

Gelukkig kon ik me groothouden, al stond het huilen me nader dan het lachen. De stationschef krabde zich zorgelijk onder zijn fraaie rode pet. Hij zat er kennelijk nogal mee, maar dat betekende voor mij vooral dat er blijkbaar inderdaad geen oplossing voorhanden was.

Toen hij wat geïrriteerd informeerde hoe oud ik eigenlijk was schoot me te binnen wat ik de hele dag al nauwelijks beseft had: dat ik toevallig op deze onmogelijk dag jarig was, en dus net vandaag veertien was geworden.

Hij grinnikte wat zuur, maar hij leek wel ineens licht te zien, al kon ik niet schatten wát dan wel.

"Wel, zei hij, dan kan ik je misschien een cadeautje aanbieden namens de NS. Je weet wel, Vlug, Veilig en Voordelig. Even wachten, dan kijk ik of dat lukken wil.

 

Hij ging naar de oude morse-telegraaf die in die dagen nog voor de meeste verbindingen zorgde tussen de stations, en tikte met de seinsleutel in snel tempo een bericht in. Ik zat gespannen te kijken naar de korte en lange inktstreepjes die nu voorbijkwamen op de smalle papierstrook. Ik had er geen idee van waaraan hij dacht en wat hij daarover getelegrafeerd had. Ik twijfelde er wel over of het over een echt stoffelijk presentje zou gaan,- waar ik op dat moment echt niet veel belangstelling voor had -, of dat hij toch misschien een of andere oplossing op het spoor was, al kon ik me niet voorstellen wát dan wel.

 

Even later ging er een belletje, en de papierstrook van het apparaat begon nu uit zichzelf weer te lopen, met daarop weer allemaal die punten en strepen. De man leek het te kunnen lezen alsof het letters waren, maar grijnsde toen, kennelijk óok opgelucht.

"Ja, zei hij, het kan. Er staat hier een goederentrein geparkeerd die vandaag geladen is, en die vannacht door moet naar de grens. Daarvoor komt er straks een machinist mee, met een andere trein die vannacht hier blijft staan voor morgenvroeg. Hij wil je wel meenemen en in Tilburg afzetten. Maar je moet dan wel in het conducteurshokje blijven, want je mag natuurlijk niet op de machine". Van mijn oom die hoofdconducteur was wist ik dat ze daarmee de locomotief bedoelden. Maar ik begreep vooral dat ik zowaar gered was. Ik kon nog weg.

 

Hij zag natuurlijk de opluchting op mijn gezicht, en ik begreep wel dat hij zelf óok wel opgelucht was dat hij van dit gekke probleem af was.

En toen glimlachend: "Nog gefeliciteerd trouwens met je verjaardag. Een verjaardagstaart hebben we hier niet altijd klaarstaan, maar als je soms koffie wilt en een paar wafels, dan kan dat wel, - want je zult nog twintig minuten moeten wachten vóor jouw particuliere trein vóorkomt. We rijden hier maar zelden met treinen met maar éen passagier".

Gek genoeg kreeg ik ineens een brok in mijn keel nu het probleem opgelost leek, en wat me de hele dag nog niet te binnen geschoten was viel ineens over me heen: thuis wisten ze nog helemaal van niks, die zaten misschien nog wel veel harder in de zenuwen dan ik

 

Toen hij blijkbaar aan de onverwachte wolk op mijn gezicht zag dat er nog iets was, vertelde ik hem dat, ineens weer bezorgd.

O! Hebben jullie telefoon? vroeg hij . Terwijl ik nee knikte, realiseerde ik me ineens dat ze dat bij de buren wél hadden, en dat hij dat nummer misschien in de telefoongids kon vinden, als ze tenminste een gids van heel Nederland hadden. Maar dat hadden ze, zei hij, en pakte meteen een dikke gids uit de reeks van wel vijftien of twintig die op een plank vóor hem stonden.

En nog geen tien minuten later begreep ik dat ze thuis nu óok wisten dat ik er niks ergs aan de hand was en dat ik er toch aan kwam, - en zelfs ook hoe laat ongeveer, zodat ze me zouden kunnen ophalen. Alles was weer goed. Ik zou - bij wijze van spreken - meteen door kunnen naar de Nachtmis.

 

"Alleen moet ik nu wel even nóg een paar dingen regelen", zei de Chef. Ik hoorde hem bellen, en begreep even later dat hij gezorgd had dat ik er op het Tilburgse station ook uit zou kunnen als we aankwamen, omdat daar 's nachts ook deuren op slot gingen.

Toen hoorde ik de harde bellen buiten aankondigen dat er een trein in aantocht was:

voor mij dus dé trein, met die wisselmachinist.

 

In de tussentijd zou de stationschef, zei hij, me even meenemen naar die goederentrein die verderop klaarstond , om me alvast even mijn "particuliere coupé" te laten zien. Ik begreep dat dezelfde locomotief die daar nu ginds al aan kwam stomen , ook deze trein straks zou trekken, de omgekeerde richting uit , en voor mij: naar huis.

Met een zaklantaarn liep de chef met me langs de goederentrein tot aan de groene conducteurswagen die als achterste wagon was aangekoppeld. Achtertegen zat daar een wat verhoogd uitbouwtje aan, met een raampje naar voren ook, zodat de conducteur over de hele trein heen kon kijken. De chef maakte de deur open met een gekke sleutel, en knipte binnen twee lampen aan. Hij liet me zien hoe het bouwsel inderdaad een soort coupé was met een stoel en een houten bank erin, en met in een hoekje een ouderwetse telefoon. Daarmee kon je alleen spreken met de machinist voor op de locomotief, verder niet.

Dit zou dus straks mijn verblijf zijn tijdens de rit naar Tilburg, weliswaar alleen, maar wel met contactmogelijkheid met de bestuurder.

Toen nam hij me weer mee terug naar zijn kantoortje, in afwachting van de machinist die zich bij hem zou melden.

 

Toen de trein binnen was en de machinist op de deur klopte, was dat een al wat oudere man met een borstelige snor en een grijze kroeskop. Ze begroetten elkaar opvallend hartelijk Uit hun conversatie maakte ik op dat op een avond als deze vooral alleenwonende spoormannen vrijwillig dienst deden, die thuis niet gemist werden. En die zich daardoor dan meer nuttig dan eenzaam konden voelen, vulde ik voor mijzelf in.

Hij monsterde me even, feliciteerde me met mijn verjaardag ( dat had hij kennelijk van de chef gehoord) en wilde toen wel weten hoe het kón dat ik nog zo laat op pad was. Niet helemaal zonder gêne vertelde ik kort de toedracht en hoe ik die vooral aan mezelf te wijten had. Maar dat scheen hij wel te waarderen. Hij grinnikte en bood mij een sigaret aan, "nou ik toch al veertien was geworden", - maar die hoefde ik niet.

 

Hij was heel vriendelijk voor me, en leek wel een beetje te begrijpen dat ik een paar onaangename uren achter de rug had. Als ik dadelijk op het bankje binnen bleef zitten mocht ik wel een klein stukje mee op de locomotief als hij die vóor de andere trein ging zetten.

Die tien minuten maakten weer veel goed, mijn hart klopte opgewonden van emotie. Er gebeurde in korte tijd zoveel dat ik er thuis dubbel zo lang over zou kunnen vertellen. Van die dingen aan die enorme locomotief, die al je zintuigen tegelijk op scherp zetten, dat sissen en al die doordringende geluiden en felle geuren, al dat blinkende koper en die signaallichten buiten en binnen, en het besef van die ontzaglijke kracht die daar vlak voor je loskwam. Het leek wel of je in een raket zat die gelanceerd ging worden.

 

Veel te gauw moest ik er weer uit, en met hem naar mijn eigen plekje helemaal achteraan.

Even later sloot hij mijn groene coupédeur achter mij. Ik kon hem in zijn eentje langs de trein terug naar voren zien lopen, en even later voelde ik me bijna écht gelanceerd toen we optrokken en snel vaart maakten.

 

Ik verwachtte daar een hele tijd uit te moeten zitten, ik had niets te lezen bij me, en ik wilde natuurlijk voor geen prijs in slaap vallen. Maar sloom van weggevallen spanning naar buiten kijkend was ik blijkbaar zó bezig met in gedachten opnieuw die locomotief van binnen aan het werk te zien, dat we tot mijn verbazing al Tilburg binnen bleken te rijden zonder dat ik de reis eigenlijk echt opgemerkt had. Ik zal trouwens ook wel gewoon erg moe geweest zijn.

 

De machinist belde mij ineens via die antieke telefoon om te zeggen wat ik doen moest om eruit te komen, maar ook dat ik niet naar voren moest komen naar de locomotief, want hij stond al buiten het station. We wensten elkaar dus maar over de telefoon een fijne Kerstmis en een goed Nieuwjaar, toen ik hem hartelijk bedankt

had. Buiten in het donker zwaaide ik naar hem in zijn locomotief zodra ik op het station onder een lamp doorliep, zodat hij me zou kunnen zien. En hij antwoordde zowaar met twee korte felle stoten op de stoomfluit, wat ik heel echt vond.

 

Dan trok zijn trein weer op, en verdween hij in de nacht.

Toen pas zag bij de uitgang mijn vader die daar stond te wachten.

Ik was toch weer thuis.

 

 

Ed Dalderop, Kerstavond 2005.