INHOUD VAKANTIE
INHOUD LEED
HOME
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
INTERVIEWS
SPECIAAL

De Vakanties van Vroeger
Stuur ons uw verhaal over uw vakantie van vroeger
Inzendingen: leed@brabantsdagblad.nl


Willem Jonkergouw (Tilburg)

Voor meer verhalen op deze site van Willem Jonkergouw: KLIK HIER

 

Op vakantie

Het kwam in onze tijd nog maar weinig voor dat je als kind op vakantie ging, en dan zéker niet in je eentje. Bij óns mocht dat wel. Met de bus op vakantie bij tante Anna, een zus van mijn moeder die zelf geen kinderen had. Ze wilde graag iemand een weekje verwennen. Ik zie ze nog vóór me. Zodra je arriveerde moest je je beide handen vooruitsteken en dan legde ze daar een streng wol omheen die ze tot een flinke bol opwond.

Pas daarna, mocht je jouw intussen loodzwaar geworden armen weer laten zakken. Dát was het garen waarvan ze tijdens jouw vakantie een heerlijke trui breide, die je als het straks winter werd best kon gebruiken.

Vervelen deed ik me daar niet. Het weer was er altijd echt "zomers". Zoals je dat voor zover ik weet, alleen vroeger had. Het moet de hete zomer van 1947 geweest zijn dat ik daar was. Ik hoef de herinnering daaraan of mijn gedachten maar even aan te raken en alles komt weer glashelder terug.

De zon stond er hoog aan de hemel en de bijen bezochten de boterbloemen waarmee de wei vol stond. Buiten dat gegons was het er zomers, stil. De lucht was er zo goed als eten en drinken tegelijk. De meeste mensen zaten in de schaduw en hadden er hun middagrust gevonden. Ome Piet zat achterover op de twee achterste poten van zijn stoel, met de rug leunend tegen de schuurdeur. Zijn pet lag met de klep op zijn neus, een héél grote neus! En er staken haren uit. Hij snurkte. Het weer was loom. Dikke hommels vlogen af en aan en bezochten het vingerhoedskruid in tantes voortuintje bloem voor bloem. De kippen, roodbruine "Barnevelders" met een pofbroek van pluimen aan hun poten, lagen knipogend in een door hun krabben en scharrelen ontstane kuil. Ze trokken een pier uit de rond en pikten die in twee stukken, eer ze hem naar binnen werkten. Af en toe stonden ze op, schudden het zand uit hun veren en lagen even daarna weer van de zon te genieten.

Op het erf stond een waterput met daarop een grote houten deksel. In de keuken kwam het water kletterend uit de pomp. Een pomp met een sierlijke geelkoperen knop aan het eind van de zwengel. Die zó blinkend was gepoetst, dat ie tot op vandaag indruk op me heeft gemaakt. Het water was er lekker! Dat kwam er recht en fris uit de grond.

Spelen kon je met de poezen. Daarbij was ome Piet een echte "duivenmelker" en je kon hem helpen met het schoonmaken van het duivenhok dat hoog boven de schuur zat. Als je door het vlieggat naar buiten keek had je een prachtig uitzicht op de grote wei aan de overkant en de boerderijen verderop. Soms waren er jonge duiven die er eerst zomaar naakt en lelijk uitzagen met veel te grote ogen en gelige pluizen in plaats van veren op hun kop. Maar op den duur werden ook dat mooie duiven. Ome Piet "vloog" ook. Dat zei hij tenminste. Wat ik als zesjarige eerst niet begreep en als zeer bijzonder beschouwde. Het bleek achteraf dat hij de duiven eerst ver weg liet brengen en dat ze dan voor hém terug kwamen vliegen, helemaal uit Frankrijk naar het hok achter zijn huis. Hij moet dus wel erg goed voor ze zijn geweest. Anders waren ze wel in Frankrijk gebleven!

Op de wei tegenover het huis gelegen ving ik vlinders, met een netje, door mijn tante Anna gemaakt van een oud stuk vitrage. In de wei ernaast was een jongetje met hetzelfde bezig. Hij ving er meer dan ik. Hij deed ze allemaal in een jampot met gaatjes in het deksel. Hij wachtte tot ik voldoende keren mis had geslagen en ze boven "zijn" wei kwamen fladderen. Vermoeid als ze waren ving hij ze dan met gemak! Bóós liep ik naar binnen en vroeg aan tante Anna of ze die jongen niet weg kon sturen. Hij ving "mijn" vlinders op "onze" wei! "Dat zal ik maar niet doen", zei ze. "Hij wil, denk ik, heel graag met jou spelen!"

En zo maakte ik even later kennis met "Gradje". Hij was iets jonger dan ik. Het boerenzoontje van de buren dat als hun enige kind uitzag naar de dag waarop je kwam logeren. Hij was voor mij dan ook een prima speelkameraadje. Hij rook naar mest en naar hooi. Ze hadden er dan ook een schuur met een grote hooizolder.

De katten jongden er in het stro. Als er weer eens eentje niet te vinden was dan vonden wij ze in een afgelegen hoek met nest en al, goed weggestopt tussen de balen. Langs de grote hanenbalken waar we onze benen kruiselings om heen sloegen, gleden we naar onderen. Dan lieten we ons naar beneden hangend, naar de lager gelegen strobalen zakken. Daarna klommen we weer terug om het nog eens te doen. Soms sprongen we naar een verdieping lager en kropen we weer naar boven. We bouwden van de balen een fort en hadden er het grootste plezier!

Totdat het ook die avond negen uur werd en ik in mijn eentje in het grote tweepersoons ledikant op zolder moest gaan slapen. Tante Anna nam een washandje en gaf je dan aan de pomp in de keuken een grote wasbeurt. Maar manneke toch! Zei ze en ze bekeek mijn rood geworden benen. Vanaf mijn korte broek tot aan mijn sokken, zat ik vol kleine splintertjes, afkomstig van de hanenbalken en van het harde stro. Ze haalde er een pincet en ’n vergrootglas bij om ze goed te kunnen zien. Het leken er wel honderd! Stuk, voor stuk haalde zij ze eruit. Ze waste mijn benen daarna met groene zeep helemaal schoon! "Moet je nog pissen?" vroeg ze steevast voor het slapengaan in haar wat Vlaams klinkend taaltje. "Ja!" zei ik dus. De w.c was immers nog zo’n grote poepdoos, een echte plonsplee, en daar moest je voor naar buiten. Of je pieste op het erf zomaar ergens tegen een boom.Maar dan niet tegen de wind in zoals ik de eerste keer! Daarna ging ik met gloeiend rode benen naar bed. De warmte en het getrippel van ome Piet zijn duiven op de dakpannen vlak boven me, zorgden ervoor dat ik meteen in slaap viel. De dag erna was het al vér over!

Ze wist ook wel dat ik goed kon eten als ik buiten had gespeeld. "Lust jij eierkoeken?" vroeg ze op een keer. "Ik wel," zei ik. "Lekker!" "Hoeveel?" "Misschien wel honderd!" antwoordde ik. "Dan weet ik het wel" zei ze, "En ga maar weer gauw spelen." Met grote ogen keek ik die middag naar wat er op de keukentafel stond. Een grote broodschaal vol met eierkoeken dik besmeerd met roomboter! Ik had er nog nooit zo ’n overvolle schaal gezien. "Ga je gang maar! ", zei ze. "En je mag Gradje wel gaan halen want ik denk dá ge ze toch niet helemaal alleen opkunt." Dat was zó geregeld. En samen aten we ons vol. We kregen er chocolademelk bij! En zo’n vakantie? Die had ik later nooit meer!