INHOUD KUIPERS
HOME
INHOUD POEZIE
SPECIAAL
AUTEURS
TEKSTEN
KUNST
FOTOGRAFIE
BRABANTS
INTERVIEWS

Print  Pagina

Dit interview verscheen oorspronkelijk in het Brabants Dagblad op 6 maart 2004

Frans Kuipers

Jace van de Ven interviewt Frans Kuipers


'Op aarde geen plek, niet bloed- of traanbevlekt'

Wie is Frans Kuipers ? Frans Kuipers is een man van 61 jaar die in Vught geboren werd en die nu ergens drie hoog in Amsterdam woont. In 1965 wilden twee gekken in Stockholm hem vermoorden; in 1966 zat de politie van Den Bosch hem achterna en tussen 1967 en 1982 zwierf hij door Europa en Noord-Afrika. Nu staat hij met negen gedichten in de nieuwe uitgave van Komrij's 'De poëzie van de negentiende tot en met de eenentwintigste eeuw in 2000 en enige gedichten'. Negen! Dat is alleen voor de allergrootsten weggelegd.

Wat hij ervan vindt, dat hij voor velen uit het niets komend, opeens als een van de belangrijkste dichters wordt gepresenteerd in de nieuwe Dikke Komrij, de staalkaart van dichtend Nederland. "Ach, als er een ander aan het bloemlezen was geweest, had ik er misschien helemaal niet in gestaan", zegt Frans Kuipers . Vanuit zijn kamer in Amsterdam Oud-West kijk je uit op een brede gracht. Meeuwen vechten om een vondst. Twee eksters hippen om elkaar heen in een nog kale boom. "Haha", lacht hij opeens. "Dat waren me toestanden. Andere tijden. Wezenlijk andere tijden. Wat heb je nu nog om je tegen af te zetten? Op een avond in 1966 liepen Hans Vlek, Peter van Lieshout, Frans de la Cousine en ik dwars door Den Bosch. Onophoudelijk declameerden we een gedicht van mij. Wat poëzie is? heette het. "Domien van Gent, destijds een soort van kunstambassadeur in Den Bosch, verkondigde dat het een geweldige act was geweest en dat wij van plan waren om, net als in Amsterdam rond het Lieverdje, dichtershappenings te gaan houden bij het beeld van Jeroen Bosch op de Markt." "Nou, toen hebben we dat maar gedaan, maar we waren nog niet bezig of de politie kwam met overvalwagens aanzetten en begon op ons in te meppen. De volgende dag waren we voorpaginanieuws in het Brabants Dagblad. En er kwam een gesprek met de burgemeester die verklaarde dat hij er eigenlijk niets op tegen had, op wat wij deden, en dat hij veel vertrouwen in ons had. Per slot van rekening had ik een aanmoedigingsprijs gewonnen en was Hans Vlek voorgedragen voor de Reina Prinsen Geerlingsprijs." "Dus wij gaan een volgende happening houden. Komt weer de politie aangesjeesd, die weer heel de bende uit elkaar slaat. Bleek een misverstand te zijn tussen de burgemeester en de korpschef. Maar het werkte wel, we waren wéér voorpaginanieuws en bij de derde happening stond de Markt zwart van het volk. Er reed zelfs in de carnavalsoptocht een wagen gewijd aan 'de dichters'. Maar ja, toen was er al snel niet veel meer aan, want het mocht."

Beulenpret

Hij vertelt op ingehouden wijze. Zegt dat ie graag in Brabant in de krant komt, maar dat hij er jaren niet is geweest. En dan, alsof het is om iets goed te maken: "Maar mijn twee broers wonen nog in Den Bosch en mijn zus in Vught. Ze is gids op die Diezeboten. Moet je erin zetten. Vindt ze leuk." Toch heet het eerste deel van de vorig jaar verschenen bundel 'Antjes Lied en Andere Gedichten' Vught Revisited. "Die heb ik vanuit mijn herinnering geschreven. Ik denk dat het te maken heeft met dat ik vijftien jaar ziek ben geweest, hepatitis C. Ik ben net weer aan het opkrabbelen en dan trek ik naar de natuur. Ik ben 's winters graag op Texel, maar in gedachten ook in Vught. Wat is het mooi daar bij de IJzeren Man, maar er zijn de meest verschrikkelijke dingen gebeurd. Dat besefte ik nauwelijks toen ik als lid van het koor van de R.K. Jeugdcentrale op 4 mei vrome liedjes stond te zingen bij de fusilladeplaats." Nu schrijft hij in Vught Revisited regels als: Een uurtje lopen van mijn bed/bevond zich Huize Beulenpret, of: op aarde geen plek, niet bloed- of traanbevlekt. Frans is een kind van de oorlog, geboren op 10 mei 1942. "Mijn vader zei altijd dat ik geboren ben in een schuilkelder en de oudste herinnering die ik heb, is dat ik op een tank zit en biscuit krijg en dat ik met een ketting worstjes rond mijn nek over straat loop." Zijn vader dreef een kruidenierswinkeltje. Frans kent nog precies het geluid van glazen lodalineflessen die in houten kratten ploften. "Ik moest boodschappen bij de mensen thuisbrengen en tweehonderd eieren tegelijk halen bij een boer in Helvoirt. Het zijn beelden uit een volkomen andere tijd." Over een andere tijd gesproken. Van zijn twaalfde tot zijn vijftiende zat Frans op Juvenaat Mariaoord in Vught. Intern. "Ik heb daar geen spijt van," zegt hij, "maar op mijn vijftiende werd het me toch te benauwd en moest ik daar weg. Maar als ik nu over mezelf schrijf als Broeder in de orde van de Zonderlinge Zoheid van het Al, dan is er misschien toch nog iets blijven hangen van toen. Het klinkt ludiek, maar er zit wel degelijk en grondtoon van ernst in. Noem mij maar een 'iets-ist' en laten we dan verder niet over het geloof praten." Wie rondkijkt in zijn kamer, ziet dat hij belangstelling heeft voor India en haar religies. Het past bij vrijbuiters die van zijn leeftijd zijn. Peace, love and understanding. Ook dienstweigeraar geweest zeker? "Nee hoor, ik ben in dienst geweest, langer dan twee jaar zelfs. Ik was telegrafist. Daarna werkte ik nog ruim twee jaar als medisch analist in Eindhoven. Het zijn de enige zaken die ik aan kan voeren als mijn maatschappelijke bijdrage." Frans Babylon In Eindhoven ontmoette hij figuren als Joop Overstegen, oprichter van Uitgeverij Opwenteling en Frans Babylon, nog steeds een Brabantse mythe. "Babylon was meer bohémien dan dichter", vindt Frans . "Zijn zus heeft eens doodserieus tegen mij gezegd: 'Als hij de kunst opgeeft, kan hij nog gered worden'. En hoe raar dat ook klinkt, eigenlijk had ze gelijk, want wat Frans Babylon onder poëzie verstond, was vooral zo veel mogelijk hijsen." In 1965 ontving Frans Kuipers de aanmoedigingsprijs van de stad Eindhoven voor zijn debuutbundel 'Zoals wij'. Evenals de drie andere bundels die hij voor zijn wederopstanding als dichter in 1997 schreef, beschouwt hij 'Zoals wij' als niet geschreven. "O, er staan goeie regels in en zelfs soms een goed gedicht, maar de bundels van toen zijn voor mij niet meer dan een bron waaruit ik naar hartelust mag putten bij schrijven van nieuw werk." Op verschillende plekken in zijn kamer zitten stevige haken in de muur. Daar kan Frans zijn hangmat aan vasthaken om licht schommelend te mediteren over die gedichten van vroeger, maar vooral over die van nu: "Wil je een goed gedicht schrijven, dan mag je nooit tevreden zijn."

Stockholmse moord

Nadat Frans zijn analistenbaantje eraan gegeven had, ging hij voor een half jaar naar Zweden. Daar kwamen de beatniks uit Europa in 1965 bij elkaar. "Ik had het debuut van Hans Vlek, 'Anatomie voor moordenaars', bij me. Twee Nederlandse studenten die daar ook rondhingen, waren heel geïnteresseerd in die titel. Ik vond het maar enge figuren en in de Nederlandse scene werd gefluisterd dat ze gevaarlijk gek waren. Op een dag stuurden ze iemand op mij af om te zeggen dat ik bij hen moest komen. 'Als ze mij zo graag willen zien, moeten ze maar naar mij komen', antwoordde ik de boodschapper. Later is die jongen dood gevonden, vreselijk verminkt. De twee daders zijn gepakt en veroordeeld. De kranten hebben vol gestaan over 'De Stockholmse moord'. Ik ben daar gevaarlijk dicht langs de dood gegaan. Ze moesten eigenlijk mij hebben!" Na Stockholm sjouwde Frans voornamelijk in Den Bosch rond. Met leeftijdgenoten richtte hij er het blad Punt op. "We kwamen bij elkaar in een koffietent die Zammatteo heette en in een pand in het Tweede straatje van Best. Ewalt van Vugt woonde daar een tijdje, ik ook, en ach, half artistiek Den Bosch eigenlijk. Het was in de tijd van de happenings. Van de boekhandelaren hoorden we dat er iemand van de politie bij hen langs was geweest om hen te waarschuwen voor onze geschriften. Ongelooflijk hè? Maar geloof maar dat zo iemand het goed bedoelde, dat ze eerlijk dachten dat alles bij het oude moest blijven."

Wanderer

Een wilde jongeman als Frans die niet moest denken aan een geregeld leven bij moeders pappot, hield het in het brave Den Bosch niet uit. "Rond 1967 ben ik aan het zwerven geslagen. Vijftien jaar lang. Eerst met een vriend, later met een Zweedse vriendin en nog later alleen. Ik hing in Spanje rond, in Italië, in Noord-Afrika, en enige tijd in Antwerpen in de scene rond Ferre Grignard en De Muze. Ik weet nog dat daar een middel tegen verkoudheid erg populair was om te trippen. Romula heette het. Je moest een flesje in één teug leegdrinken en dan een dikke joint roken. Dreef je lekker zacht op weg. Net als Mescaline, daar hield ik ook van, maar van hard spul als LSD en zo moest ik niks hebben." Hij vertelt dat hij blij is dat hij toen gezworven heeft en niet nu. Het lijkt hem nu gevaarlijk. "Toen had ik alleen soms honger in het begin, maar als je eenmaal aan weinig eten gewend bent, weet je niet anders. Ik was gelukkig zoals ik leefde en niet van plan om in wat dan ook carrière te maken, maar van het leven te genieten." "Ik herinner me een discussie met een Amerikaanse vriendin. "You're a bum (schooier), Frans ", bleef ze maar herhalen. Dat vond ik niet. Ik voelde me meer de romantische Wanderer uit de liederen van Schubert, maar na vijftien jaar had ik het toch wel gezien en ben ik hier in Amsterdam neergestreken." Frans trouwde, kreeg een zoon, scheidde na enige jaren en heeft nu naar eigen zeggen een innige LAT-relatie met zijn ex. Hij kijkt door het raam. Om het uitzicht is hij hier ooit gaan wonen. Vogels vliegen op in het park aan de overkant. "Mijn zoon wil niet leren en niet werken", zucht Frans . "En nu vind uitgerekend ik dat hij een baantje moet zoeken."