CuBra

 

 

Carina van der Walt
Poëzie


 

 

 

luchtalarm

 

Plotseling, en ook niet,  

telkens weer opnieuw

om 12 uur

stoppen mijn vingers met typen

beginnen hun tippen te prikken.

 

Een boos, verschrikt geloei

boort door mijn hoofd

van dichtbij, van verder en

van alle kanten uit de stad.

 

Ik zit met een bloedende slag

op de krop van mijn maag,

op de krop van mijn baarmoeder.

Mijn eierstokken krimpen krampachtig.

 

Ik wroet in mijn eigen ingewanden:

met een Joods Roodkapje, vluchtend voor de SS-soldaten

met een gloeiend Viëtnamees meisje, naakt voor een napalmbom uit

met een Palestijnse jongen, onderweg naar zijn oma omgekomen in een autobomaanslag

met de onschuld van de kindsoldaten – Kadago – tot wolven getraind in de DR Congo

met Peace en Mpo en Lerato voor de kogels van de angstige heks ApartheidsAfrikaans.

 

De akelige aanzwellende toon stoot

een klont zuur op tegen mijn tanden,

zodat ik moet slikken tegen

de krop in mijn verstomde keel.

 

De oproep naar terug in

kelders onthoofdt me.

Ik word een en al lijf.

Oogst alleen maar angst.

 

Ik wroet in mijn eigen ingewanden.

Het onderaardse, boze gejammer helpt

niet tegen de wraak van een gierende aarde

die haar miskende moederschap brullend terugeist:

een droogte in Soedan, waar een kindje eerbiedig buigt voor zijn gulzige gier

een tsunamigolf, vraatzuchtig met een drijvend groepje Indiase klasgenootjes

een aardbeving, die duizenden Chinese scholiertjes 80 uren stof laat eten –

en dan, onwillig, geeft.