Jan de
Jong
Schoonebeek
________________________________
De zucht (deel 1)
Schoonebeek
zucht. Nu doet hij dat wel vaker, maar vandaag heeft hij er toch wel
een goede redden voor. Hij dient namelijk een familielid te gaan
bezoeken in het ziekenhuis. En niet zo maar een familielid, nee, het
betreft Schoonebeeks vader. De Oude Schoonebeek, zogezegd. Niet een
van die vage contacten die je weer eens opzoekt als ze thuis zijn,
derhalve. Schoonebeeks vader is niet alleen ziek, hij is ook oud en
doof. Reden voor Schoonebeek om de bezwaren tegen een
ziekenhuisbezoek eens op te sommen.
Zo zijn daar ’s
mans broos- en doofheid. Schoonebeek ziet, of liever hoort, de
luidruchtige conversaties al voor zich. Twee heren die elkaar
familiaire en medische wederwaardigheden toeschreeuwen, terwijl de
rest van de ziekenzaal hardnekkig poogt de decibellen buiten te
sluiten en fluisterend eigen gesprekjes met eigen bezoekjes te
voeren. Wat hen niet licht zal vallen. Het schaamrood bekruipt
Schoonebeeks wangen reeds bij de gedachte aan die onverkwikkelijke
situatie alleen al.
En dan is dat
nog het geringste onder zijn problemen.
Want Schoonebeek
heeft het namelijk helemaal niet op ziekenhuizen. Om niet te zeggen
dat hij er als de dood voor is. Maar ja, krijg dat zo’n oude vader
maar eens aan het verstand gepeuterd. En daarom begeeft Schoonebeek
zich vandaag toch maar spoorslags naar Breda, alwaar zijn vader in
het … Ja, hoe heet dat ding ook weer. Het is niet het Chassé, meent
Schoonebeek vrij zeker te weten.
De aangesproken
taxichauffeur weet het wel: het Amphia. Wat niet alleen een
volstrekt belachelijke naam is, maar waar de taximenner er ook nog
eens twee van blijkt te hebben.
“Molengracht of
Langendijk,” vraagt de man routineus.
“Gewoon, waar
mijn vader ligt,” probeert Schoonebeek evenveel vanzelfsprekendheid
in zijn stem te leggen. Hetgeen Schoonebeek op een zeer onbredaas
“Eikel!” komt te staan. Waarna de chauffeur zijn raampje
elektronisch sluit, ten teken dat de conversatie wat hem betreft tot
het verleden behoort.
“Wat heeft uw
vader?” hoort hij een vriendelijk krakend stemmetje achter zich
informeren.
Hij kijkt om. En
monstert een ogenblik het bijpassende dametje. Vriendelijk, maar
krakend.
“Eh, iets met
zijn hart, geloof ik,” probeert Schoonebeek de hem verstrekte
medische informatie boven te halen.
“Dan moet u aan
de Molengracht zijn, afdeling cardiologie.”
Schoonebeek
lacht breed. “Inderdaad, dat was het. Cardiologie!” En hij tikt
tegen het taxiraampje, wat hem op een opgestoken middelvinger van de
menner komt te staan. Hij kijk het rijtje taxi’s eens af. De derde
wagen wordt bereden door een vriendelijk ogende knappe jonge vrouw.
“Amphia
Molengracht,” juicht hij haar bijna toe. Waarop zij zowaar uit de
auto komt en het achterportier voor hem opent. Ze zijn er nog, de
welgemanierde taxichauffeurs.
Gedurende een
minuut of twintig loodst de vrouw haar wagen zwijgend door het eind
van de avondspits. Waarna ze Schoonebeek wijs wil maken dat hij er
is. Ze staan voor een groot gebouw met een flitsend hippe entree.
Honderden blauwe neonlampen schijnen de bezoeker tegemoet.
Een discotheek,
stelt Schoonebeek vast. Waarna hij bij de zwijgzame chauffeuse over
de foute bestemming reclameert.
En dan brengt de
vrouw het eerste geluid voort van die korte spanne tijds waarin het
lot hun beide levens samenbracht in een warme Bredase taxi. Zij
zucht.
(wordt
wellicht ooit vervolgd)
|