Ziekjes
‘En hoe was het vandaag op je werk?’
informeerde Schoonebeek zo belangstellend mogelijk voordat hij in
zijn broodje beet. Hij zat in een eetcafé aan het Piusplein
tegenover die bevallige dame die zijns ondanks maar niet zijn lieve
vriendin wilde worden.
De bevallige dame antwoordde niet.
Maar zuchtte.
‘Was het zo erg?’ wilde Schoonebeek
kauwend weten.
‘Erger,’ zei ze en ze stak een sigaret
op. Die ze meteen weer uitmaakte. ‘Sorry, je zit te eten.’
Schoonebeek maakte een royaal gebaar
dat het hem allemaal niet uitmaakte en liet daarbij twee plakjes
komkommer uit zijn broodje ontsnappen. Eentje dwarrelde er in de
asbak, precies naast de gedoofde sigaret.
‘Ze luisteren gewoon niet naar me,’
zei de vrouw zacht. ‘Wat ik ook probeer en hoe leuk ik het ook wil
maken.’ Ze nam haar koffiekopje op en zette het een seconde later
weer onverrichter zake terug op het schoteltje. ‘Vandaag hadden ze
trouwens proefwerk. En dan zijn ze meestal wel stil.’
‘Ja,’ beaamde Schoonebeek. ‘Bij een
proefwerk moeten ze wel.’ En hij nam nog maar eens een fikse hap.
‘Dat zou je inderdaad wel denken,’ kon
de vrouw die maar niet zijn vriendin wilde worden een eindje met hem
meegaan. ‘Maar vandaag pakte zelfs dat anders uit. Ze bleven maar
praten en roepen. Ik heb er zelfs eentje op de gang gezet.’
‘Zo?’ veinsde Schoonebeek bewondering.
‘En hielp dat?’
De bevallige vrouw haalde haar smalle
schoudertjes op en keek hem aan. ‘Niet echt, nee.’ En ze liet achter
haar ogen de film nog maar weer eens voorbij spoelen. Voor de
achtste keer of zo. ‘Ik ben nog wat opdrachten met ze gaan nakijken,
maar het is niks meer geworden vandaag. En op een gegeven moment was
dat meisje op de gang ook nog weg.’ Haar stem verried de ernst van
dit vergrijp. ‘Ik kon wel janken.’
Huil maar lekker even uit schat, dacht
Schoonebeek, ik heb brede schouders. Maar hij zei: ‘Ja, da’s dan wel
vervelend.’ Hij wachtte nog een paar tellen met een verwachtingsvol
geopende mond. Maar er kwam niks meer uit.
De bevallige niet-vriendin beleefde
evenwel een korte opleving. En verhaalde van talloze andere
gruwelijke details uit haar mislukte loopbaan tot hedenmorgen.
Waardoor Schoonebeeks herinneringen aan zijn eigen oorlogsverleden
hem langzaam van zijn gesprekspartner losweekten. De verloren
veldslag met een klas vijftienjarige huishoudschoolkinderen in de
jaren zeventig kwam weer onverbiddelijk bovendrijven. Kleine
monsters waren het, die verleidelijkheid aan een diepgeworteld
sadisme koppelden. En daarmee een lankmoedige beginneling aan het
klassenfront konden doen verkeren in een beenderloos hoopje ellendig
vlees waar een heel bataljon psychiaters nog een interessante kluif
aan gehad had. Eén lang blond kind kwam naar voren lopen, bleef op
een halve meter voor hem staan en zei: ‘Eigenlijk bent u best wel
een stuk.’ Ze strekte een hand naar hem uit en hij wist niets beters
te doen dan een stapje terug te zetten. Waardoor hij tegen een
krukje aanliep en zijn evenwicht verloor. En met zijn hoofd tegen de
scherpe rand van het krijtbakje smakte. Waarna alles zwart werd.
Alleen vanuit de verte drong nog één stem door.
‘Luister je eigenlijk wel?’
informeerde de lieve niet-vriendin vriendelijk.
‘Jaaa,’ rekte hij net iets te lang.
‘O, en wat zei ik dan net?’ wilde ze
inenen heel beslist weten.
‘Dat het ook kwam omdat je een beetje
ziekjes was,’ antwoordde Schoonebeek braaf.
En de vrouw lachte opgelucht. ‘Je bent
een schat,’ zei ze. ‘Ik wou dat ik ook zo’n lieve vriend had.’
Schoonebeek glimlachte en zuchtte. Een
ferm ‘maar helaas’ had in haar antwoord meegeklonken. En hij voelde
zich ziekjes van verdriet.
|