Stadswandeling
Uit een vroeger
leven heeft Schoonebeek nog een goede vriend overgehouden die
inmiddels al wel een beetje gedevalueerd is tot een vage kennis.
Maar vandaag komt hij dan toch weer eens naar Tilburg. Helemaal uit
Rotterdam nog wel, alwaar hij een zeer plaatselijk literair
tijdschrift bestierd. Iets wat Schoonebeek ook nog steeds voor
Tilburg in petto heeft. Maar ja, het geeft natuurlijk wel een hoop
gedoe, zo’n blaadje. Werk en zo. Ach, er zijn redenen genoeg om het
plannetje nog maar even stevig onder de pet toe houden.
Van Ingen, zo
heet de Rotterdamse kennis, is geen spat veranderd na al die jaren.
Schoonebeek begroet hem evenwel met enkele goedmoedige verwijzingen
naar ’s mans tailleomvang. Natuurlijk, die is een weinig toegenomen.
Maar toch te weinig om Schoonebeeks afgunstige bemerkingen te
rechtvaardigen. Niettemin.
De twee heren
wandelen de Stationsstraat in en laten die geruisloos overgaan in de
Nieuwlandstraat. Maar aan het eind daarvan wijst Schoonebeek zijn
gezel toch maar vlug op dat alleraardigste Café Noir tegenover
boekhandel Livius. In de tien minuten die het café van het station
scheiden hebben zij elkaar vier gemeenschappelijke kennissen in
herinnering gebracht. Maar telkens wist één van beiden te melden dat
het onderwerp van gesprek inmiddels verscheiden was. “Ach,” sprak de
ander dan.
In het café gaat
Schoonebeek er eens goed voor zitten. Maar al na één glas geeft Van
Ingen te kennen dat hij verder wil. Hij wil de stad zien.
Schoonebeek denkt na. Misschien is het wat al te kras om tweehonderd
meter verderop, bij Anvers, opnieuw aan te leggen. En dus zet hij,
dwars door de Heuvelstraat, koers naar Weemoed. Alwaar de heren
opnieuw het glas heffen, Van Ingen met een tevreden glimlach op het
gelaat, Schoonebeek in lichte vertwijfeling.
En terecht, zo
blijkt, want na een paar kloeke slokken wil Van Ingen opnieuw voort.
Met weer die eigenaardig motivatie. “De stad zien”.
Misschien een
doorsteekje naar de Piushaven. Mensen die een stad willen zien,
leggen doorgans een nogal stupide voorkeur voor water aan de dag.
Grachten, sloten, havens. Bovendien heb je aan de Piushaven ook weer
een leuk café. Burgemeester Jansen.
Maar als ze daar
even later voor de deur staan en Schoonebeek alweer vlug naar binnen
wil, houdt Van Ingen hem tegen.
“Moeten we nu
alweer iets drinken?”
Schoonebeek
haalt zijn schouders op. “Ach, moeten…” Zo heeft hij het nog
nooit bekeken. “Ben je van de drank af?” negeert hij het
onontkoombare feit dat ook Van Ingen intussen al twee tripels achter
de kiezen heeft.
“Ik wil gewoon
graag de stad zien.”
Schoonebeek
stokt één kort ogenblik. “Maar waarom in godsnaam?” kan hij
dan zijn verbijstering niet meer voor zichzelf houden.
Nu is het aan de
ander om verbaasd de wenkbrauwen te fronsen. En Schoonebeek verwacht
allerlei mogelijke antwoorden (omdat ik beweging nodig heb. Van
buitenlucht houd. Om straks des te meer van de Rotterdamse skyline
te kunnen genieten).
“Omdat ik
Tilburg zo mooi vind.”
Juist. Dat zegt
ie.
En daar heeft
Schoonebeek dus helemaal niet op gerekend. Hij kijkt de ander een
ogenblik onderzoekend aan. Wordt hij hier voor de gek gehouden?
Heeft een TIA het esthetisch centrum in Van Ingens hersenen
getroffen? Zijn twee tripels hem tegenwoordig al te veel?
Nee. De man
meent het. En begint ongevraagd aan een verhandeling over
authenticiteit en historisch besef. Over architectonisch en
sociologisch belang. En intussen kijkt Schoonebeek bij Burgemeester
Jansen naar binnen. Daar zitten verspreid over wat tafeltjes een
stuk of tien mensen de Tilburgse lelijkheid te verdrinken. Onbekend
met het esthetisch belang dat zij hier buitensluiten.
Schoonebeek is
er jaloers op. |