INHOUD JAN DE JONG
HOME
SPECIAAL
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
AUDIO

CuBra

 

 

Krabben

Zo ’s morgens vroeg, als het gewone volk zich weer naar het werk begeeft, draait Schoonebeek zich doorgaans nog eens lekker om. Het geluid van startende en wegrijdende auto’s valt hem al niet eens meer op. Ieder zijn eigen ritme, nietwaar.

Maar vanochtend hoorde hij iets anders. Het was een bekend, schurend geluid, dat hij niettemin niet zo een, twee, drie kon thuisbrengen. En omdat het moeilijk is om je te concentreren en tegelijkertijd dat heerlijke gevoel van halfslaap niet te verstoren, duurde het even voordat hij doorhad wat het was.

De buren krabden hun autoruiten ijsvrij!

“Gezellig!” dacht Schoonebeek, terwijl hij de dekens nog eens lekker over zich heen trok. En hij fantaseerde er meteen maar een gure, snijdende wind bij. En een vorst van een graadje of min tien. En even later ook nog een sneeuwstorm. Dik ingepakte buren leverden een heroïsche strijd met ontembare elementen, teneinde zich een klein stukje zicht op het langzaam voort ploeterende verkeer te verwerven. Bezorgde ouders klemden hun kinderen stevig tegen zich aan, omdat ze anders ten prooi zouden vallen aan bevriezing. Optrekkende en weer wegglijdende automobielen kwamen tegen lantaarnpalen, tegen elkaar en in o zo zorgvuldig opgekweekte tuintjes terecht.

Het was behaaglijk onder de dekens waar Schoonebeek zich lag te verkneukelen. Een groot geluk lijkt immers alleen nog maar groter naast andermans ongeluk. Zo luidde Schoonebeeks hoogsteigen relativiteitstheorie ongeveer.

En Schoonebeek dacht terug aan zijn eigen strijd met de elementen. Het gebeurde zo’n dertig jaar geleden. In de tijd waarin de lerarenopleiding der Katholieke Leergangen nog in de Tivolistraat gevestigd was. Alwaar erudiete lieden de hele zaterdag hoogstaande colleges verzorgden voor onderwijzers die graag een stapje hogerop wilden.

De hele zaterdag? Ach. Vanaf een uur of één verplaatste Schoonebeek zich met een handvol studenten graag naar café Voskens, van waaruit de schone letteren, overgoten met blond schuimend bier, een stuk beter tot hun recht kwamen. Ook waren er kroketten.

En tegen het vallen van de avond keerde eenieder dan weer welgemoed huiswaarts. Met de auto, zoals dat ging in die tijd. Totdat het op zekere zaterdagmiddag onverwacht gemeen was gaan ijzelen. Schouder aan schouder gleed de hilarische meute naar het parkeerterreintje aan de Spoorlaan. In het opgewekte vooruitzicht dat het reizen een stuk comfortabeler zou worden, als men eenmaal stevig tussen vier wielen zat. Maar eerst diende dan wel de ijzel van de voorruiten gebikt te worden. En daarna hielden die automobielen er allemaal een geheel eigen interpretatie van voortbewegen op na. Meer zijwaarts dan voorwaarts. Schoonebeek zelf was indertijd de trotse bezitter van Fiatje 850 van onbestemde kleur, dat op het intrappen van het gaspedaal reageerde door zachtjes tegen een knalrode BMW aan te schuiven. Waarna beide chauffeurs in een gelukzalig lachen uitbarstten. Althans, in Schoonebeeks herinnering. De koele begroeting een week later deed bij hem evenwel het vermoeden ontstaan, dat die lach misschien minder dubbelzijdig was geweest, dan hij eerder had geleken.

Ach ja, de jonge jaren.