>  home

 

   >  speciaal

 

   >  auteurs

 

   >  teksten

 

   >  brabants

 

   >  audio

 

 












 

 

 

 

 

 

 

 

 

inhoud Jan de Jong  <    

inhoud Schoonebeek  <    

Jan de Jong

Schoonebeek

 

________________________________

 

Kaartje

 

Het deftige dorp aan zee, alwaar Schoonebeek nu al vier weken vertoeft teneinde de drukte van hectisch Tilburg te ontlopen, heeft ook een eigen stationnetje. Het bestaat uit zo’n klein, onbeduidend bouwwerkje dat al jaren aan een zorginstelling wordt verpacht en uit één smal perron waar aan weerszijden treinen stoppen en, vooral, passeren. Eenmaal per uur stopt er een trein naar het noorden, naar de grote stad V en naar het zuiden, naar A.

Op een dinsdagmorgen in september kuiert Schoonebeek daar dat perron op en neer om de komst van een goede kennis af te wachten, die deze middag met hem zou lunchen en ook anderszins van gedachten zou wisselen.

Maar Schoonebeek, onbekend met de precieze treinenloop, is er nogal vroeg. Vroeg genoeg om er een trein eerder te zien stoppen. Welgeteld vijf mensen stappen uit. Vier van hen begeven zich naar de uitgang van het complexje, een vijfde blijft achter en grijpt een telefoon.

Het is een beetje dikkig maar wel erg sjiek meisje. Kek in de kleren, leuk in de opmaak. Alleen haar stem is wellicht een tikje te lijzig. Hoort Schoonebeek.

‘Jááá schááát,’ schalt haar stem over het dorpsperronnetje. ‘Nééé, dat ga ik nu niet háálen nééé.’

Waarna het relaas volgt van wat er zoals tegengezeten heeft op haar reis. Omdat zij in A de trein op het nippertje wist te halen door kort voor het sluiten der deuren naar binnen te springen, was zij niet meer in de gelegenheid geweest om bij de automaat een kaartje te kopen. Oprecht en te goeder trouw als zij was, had zij vervolgens ogenblikkelijk de conducteur van dit verzuim in kennis gesteld met de bedoeling bij hem alsnog een vervoersbewijs aan te schaffen.

Dat kon.

De prijs zou dan een tikje hoger uitkomen en bovendien zou zij een boete van 35 euro moeten betalen. Dat eerste kon zij billijken, maar over dat laatste was zij geenszins te spreken.

‘Jááá zeg ik, waaróóm? Ik kon toch meteen naar u tóóéé!. Maar er waren nieuwe rééégels, zegt ie. Dus ik zeg dat vinnik niet ééérlijk, nééé!’

Benieuwd naar het verdere verloop van deze strijd der principes, zoekt Schoonebeek een plaatsje op zo’n ijzeren bankje vlakbij de gedupeerde belster.

‘Nou en toen kon ik kiezen. Betalen, of ik moest er op het eerstvolgende station uit. En nou sta ik hier in góóh hoe heet het hier? Krap tien minuten van V vandaan. Nou vrááág ik je! En ik kan over een uur pas verder. Je moet dus nog even op me wááchten.’

En dan begint het sjieke, bolle, lijzige meisje het verhaal weer van voorafaan. wat Schoonebeek doet besluiten om het boek uit zijn jaszak te halen, dat hij altijd ter leniging van verloren uren bij zich draagt. Het meisje verbelt ondertussen vrolijk een bedrag waarbij de prijs van een treinkaartje peanuts was.

Als na een uur de volgende trein naar V in aantocht is, staan Schoonebeek en het meisje op van hun respectievelijke bankjes. Het meisje rondt de conversatie routineus af.

‘Nóóu, ik ga hangen. Zie je over tien minuutjes in V. Dóóééi’

Schoonebeek loopt voor het meisje langs en oppert terloops: ‘Het was denk ik wel de bedoeling van de conducteur dat u hier een kaartje zou kopen.’

Het meisje kijkt hem lief maar beteuterd aan.

‘Góóh, zou u denken?’

Terwijl de trein langszij het perron komt, kijkt ze even naar de kaartjesautomaat bij de uitgang. Dat gaat ze niet meer redden. Ze kijkt naar Schoonebeek.

Maar die richt zich inmiddels geheel op zijn goede vriend die zojuist is uitgestapt.