________________________________
[13 oktober 2016 - nr 293)
George
Bernard Shaw
Sommige
mensen zijn pas tevreden als ze een Olympisch record in het een of
ander hebben. Anderen gaan voor een Gouden Kalf, een Nipkowschijf of
een Grammy. Kinderen zijn al dolblij met een veterstrik- of
zwemdiploma. Wetenschappers, politici en schrijvers loeren in
oktober dagenlang met een schuin oog naar de Zweeds Academie,
vanwege de Nobelprijs.
Ach ja,
die Nobelprijs. Schoonebeek heeft persoonlijk de hoop al lang laten
varen. Hij behoort tot de uitzichtloze meerderheid van mensen die de
prijs niet gekregen hebben en heeft daar inmiddels vrede mee.
Hij laat hem graag aan Cees Nooteboom, die hem vervolgens ook almaar
niet krijgt.
Er
bestaat een select gezelschap over het paard getilde individuen die
zelfs met zo’n Scandinavische prijs nog niet tevreden zijn. Die
willen meer.
George
Bernard Shaw was zo iemand. Die keek er niet bepaald van op dat hij
behalve de Nobelprijs voor Literatuur (1925) óók nog een Oscar
(1939) in de wacht wist te slepen. Daar kon hij tenminste mee
thuiskomen. Tevreden huisde hij vanaf dat moment eenzaam op de
echte top van de Parnassus.
Tot
vandaag. Bob Dylan kreeg in 2001 al een Oscar voor de filmmuziek van
The Wonder Years. En nu dan dus die Zweedse oorkonde met
bijbehorende financiële tegemoetkoming.
Schoonebeek weet het niet. Hij kan zo duizend redenen bedenken
waarom Dylan die prijs nooit had mogen krijgen. En elke reden is een
heuse schrijversnaam. De eerste twee? Philip Roth en Cees Nooteboom
– al geeft hij toe dat die laatste naam mogelijk ontsproten is aan
een soort van misplaatst chauvinisme waarvoor hij zich tot voor kort
immuun achtte.
Mooi
niet dus.
Maar
naast die duizend namen heeft Schoonebeek nog een argument
tegen. Inderdaad, dat is George Bernard Shaw. Een echte schrijver
die beide prijzen voor zijn literaire werk kreeg (de Oscar was voor
het filmscenario naar zijn eigen toneelstuk Pygmalion).
En
daarom zit hij nu vertwijfeld in zijn stoel met in de ene hand een
mooie vertaling uit 1908 van Mensch en Oppermens, het handboek
van den revolutionair en in de andere Blonde on blonde,
die fraaie langspeelplaat die hem nu wat potsierlijk staat omdat hij
al lang geen platenspeler meer heeft. Wat te doen? Hij zal er toch
één moeten neerleggen. Wat zo kan hij niet eens bij zijn vers
ingeschonken glas Duvel.
|