________________________________
[1
september 2016 - nr
287)
Elektrisch
rijden
Een
trotse vriend haalt Schoonebeek op om een ritje met zijn nieuwe auto
te maken.
‘Waar
wil je heen?’ informeert de trotse vriend royaal, nadat hij
uitvoerig op de kwaliteiten van zijn nieuwe automobiel is ingegaan.
Zuinig én milieubewust, ongekend rijcomfort en een doodstille
elektrische motor die eigenlijk iederéén zich zou moeten laten
aanmeten.
Schoonebeek aarzelt. ‘Hoe ver kan hij?’ En hij hoopt dat een ritje
naar Turnhout er misschien wel in zit. Ach, en anders is
Baarle-Nassau ook wel goed. Het gaat er maar om dat hij een beetje
kennis heeft gemaakt.
‘Met
gemak drie, vierhonderd kilometer,’ snoeft de trotse vriend. En
Schoonebeek ziet dan wel mogelijkheden. ‘Kunnen we niet even naar
Maastricht?’ neemt hij meteen de hele hand. ‘Goede cafés, lekker
bier, en de leukste boekhandel van Nederland.’
De
trotse vriend had niet meteen een hele dagtocht in gedachten, maar
hij wil zich niet laten kennen. Voor je het weet staat hij in tout
Tilburg te boek als een armlastige met een auto die de
provinciegrens niet eens haalt.
‘Stap
in,’ mompelt hij daarom een tikje narrig – een gemoedstoestand die
Schoonebeek ten volle ontgaat.
Het moet
gezegd: de trotse vriend heeft niet gelogen. Fluisterend zweeft de
luxe wagen de stad uit en de snelweg op. Schuberts Strijkkwintet in
C komt ongestoord uit de acht boxen en slechts een enkele coureur op
een racemotor dringt vaag tot het interieur door. Op twee korte
files bij Eindhoven en Weert na verloopt de reis voorspoedig.
Maar dan
komt Maasbracht. Altijd lastig. Zonder aanwijsbare reden staat het
verkeer zo ver het oog reikt, stil. Schoonebeek zakt eens lekker
onderuit en laat de muziek zijn werk doen. Een piepklein beetje
onrust maakt zich meester van de trotse vriend. Maar zelfs een
uitbundige paniekaanval zou niet tot Schoonebeek doordringen. Hij is
er de man niet naar om gevoelens te lezen. Pas als de inmiddels niet
meer zo trotse vriend hem op een metertje wijst, waarin een
wijzertje zich zichtbaar naar een rood vlak begeeft, stelt
Schoonebeek vast dat er wellicht iets mis is met de
stroomvoorziening. Die lijkt op te raken.
Om de
halve minuut beweegt de file zich een tiental meters voorwaarts. En
om de halve minuut dalen het wijzertje en de bijbehorende digitale
cijfertjes een stukje verder.
‘Als we
nou even stevig door konden rijden,’ oreert de in het geheel niet
meer trotse vriend tegen beter weten in, ‘dan zou hij misschien nog
een beetje opladen.’
Het
lijkt Schoonebeek sterk. Elektrisch rijden kost stroom, en levert
geen stroom op. Het zou me anders wel een uitvinding zijn. Even op
en neer naar Maastricht en dan kun je van de opgewekte
elektriciteit nog lekker een avondje televisiekijken.
De zwaar
in put zittend vriend weet er niets tegenin te brengen. Met de
laatste druppeltjes accukracht weet hij het hypermoderne en zwaar
comfortabele voertuig naar de vluchtstrook te manoeuvreren. Zo’n
tweehonderd meter vóór een benzinestation, dat ook met stopcontacten
adverteert.
‘Wat
nu?’ wil Schoonebeek weten. Je kunt in deze hoogontwikkelde tijd
vast niet net als vroeger met een jerrycan naar dat benzinestation
om een paar liter stroom op te halen.
‘Misschien kun je even duwen?’ suggereert de volstrekt wanhopige
vriend.
Schoonebeek glimlacht. ‘Ik haal daar wel even twee espresso’s,’
biedt hij aan. ‘Dan doe ik ook wat.’
|