Ketterse boeken kon je verbranden, dat is genoegzaam
bekend. Minder bekend is echter dat heilige boeken niet kunnen branden, tenminste niet als
het heilige boek door een ketter in het vuur werd geworpen.
De heilige Dominicus (1170-1221) is een van de
belangrijkste figuren uit de katholieke "Gemeenschap der heiligen": stichter van
de orde der Dominicanen, de "prevelpaters" zoals Rabelais ze noemde, een
voorbeeldig diplomaat, maar ook ambassadeur van de Heilige Stoel naar het Frankrijk van de
ketters.
Door zijn paus uitgezonden om in het
weerbarstige en ketterse zuiden van Frankrijk orde op roomse zaken te stellen, boeken
Dominicus en zijn metgezellen in Montpellier dagelijks "eclatante bekeringen".
In Béziers preken ze zo langdurig tot ook daar de weerstand gebroken is. In Montréal
disputeren ze twee weken lang met vier voorlieden van de ketterse Albigenzen en bekeren ze
honderdvijftig van deze afvalligen. In Carcassonne proberen ze een andere methode.
Dominicus schrijft daar een boekje met
geloofsartikelen op basis van het Nieuwe Testament. Hij geeft het aan de weerbarstigste
Albigenzen in de hoop dat ze zich zullen bekeren. Na lezing zijn die echter niet geheel
overtuigd, en ze hebben een ander voorstel. Ze zullen dat boekje van Dominicus eens in het
vuur gooien. Als het brandt is het woord van Dominicus ketterij, zo niet, dan bevat het de
eeuwige waarheid.
In het heiligenleven van Domincus lezen we:
"Tot driemaal toe gaven de Albigenzen het boek aan de vlammen, zonder dat de vlammen
het beschadigden."
Gregorius van Tours, bisschop uit de zesde
eeuw, bevestigt een dergelijk wonder. Toen de geschriften van zijn heilige stadgenoot
Martinus in het vuur van de ketters geworpen werden, weigerden ze in vlammen op te gaan.
De hittebestendigheid van heilige boeken
vinden we ook terug in christelijke legenden die het wonderwerk koppelen aan een zeer
tastbare dagelijkse praktijk. De heilige abt van het klooster Cluny, Maiolus, zou ooit
tijdens het lezen in slaap zijn gevallen. De leeskaars viel ook om: op het boek dat
Maiolus las, *De caelesti hierarchia* (*Over de hemelse orde) van Dionysius de Areopagiet
("de Rechter"). De kaars brandde volledig op, maar liet zelfs niet het geringste
schroeispoor na in het boek.
De heidense magistraat van de Noordafrikaanse
stad Abitiniae, nabij Membressa, gebood dat alle geschriften van bisschop Fundanius
verbrand moesten worden. Wat we nu zouden mogen denken, gebeurt niet: de boeken van
Fundanius branden wèl. Althans, zo lijkt het. De handschriften worden op een zonnige
namiddag bijna door de vlammen vernietigd. Maar dan geschiedt het wonder. De hemel
betrekt. Eerst regent het, de regen dooft het vuur, en daarna begint het zo hevig te
hagelen dat de gehele streek er zwaar onder te lijden heeft. Dit was ongetwijfeld de straf
voor de poging tot verbranding van een heilig boek.
Het is dus oppassen met het verbranden van
heilige boeken. Als katholieken heidense geschriften verbrandden, was dat evenmin een
eenvoudige kwestie van een vuurtje stoken. Ook dan golden de bijzondere regels die het
kenmerk zijn van een ritueel. Het was immers niet ondenkbaar, zelfs waarschijnlijk, dat
ook een heidens boek de naam van God bevatte. Er kon bijvoorbeeld geschreven staan:
"God bestaat niet." Hoe evident ketters deze stelling ook is, het was en bleef
een feit dat de drie letters de naam vormden van de allerheiligste, van het Woord der
Woorden. Zo heilig is dat Woord, dat het onder alle omstandigheden zijn heiligheid
behoudt, zelfs in de mond of aan de pen van scheurmakers.
Is verbranden dan nog wel geoorloofd? De
apostel Jakobus, een goed schrijver, meende van niet. Toen hem de geschriften van de
bekeerde heiden Hermogenes aangeboden werden ter verbranding, zag hij daar
veiligheidshalve van af. In plaats daarvan liet hij ze in zee werpen, opdat het water haar
reinigende werking zou kunnen uitoefenen.
Werd er toch verbrand, dan moest dat snel
gebeuren en zorgvuldig. Snel, om te voorkomen dat de vloek die in het ketterse boek lag
opgesloten, de gemeenschap zou aantasten; zorgvuldig, door de brandstapel in te richten
voor de ingang van de kerk, daar waar de heiligheid het grootst was buiten de eigenlijke
muren, en eventueel met gebruikmaking van houtsoorten - vijgehout bijvoorbeeld - waaruit
bij ontbranding een reinigende walm vrijkwam.
Waar heidense of ketterse boeken verbrand
werden, ligt een vergelijking met de vlammen van het hellevuur voor de hand. Verbranding
is niet alleen een vorm van een kleine hel op aarde, maar ook het verbranden van de ziel
van het boek in de vlammen van het hiernamaals. Het is niet alleen de doodstraf voor het
boek, het is ook de eeuwige straf voor de auteur.
|