De
beruchte Malleus Maleficarum voor het eerst vertaald in het
Nederlands
Vraag:
Kunnen demonen zich voortplanten? Antwoord: ‘Het lijdt geen
twijfel dat ze bij bepaalde sterrenstanden zaad sterk kunnen maken
en dat mensen die aldus worden verwekt heel hun leven door
hekserij verdorven zullen zijn.’ Nog een brandende kwestie: ‘Halen
heksen toverkunsten uit met de geslachtsdelen van de man?’
Bijvoorbeeld: het doen voorkomen of ‘onderhavige geslachtsdelen’
zich niet meer bevinden waar ze zich normaliter zouden moeten
bevinden? Dat kan heel makkelijk; de duivel hoeft alleen maar ‘een
glad, vleeskleurig lichaam’ aan te brengen tussen de zintuigen
en het werkelijke lichaam, en weg zijn ze. En dan is er nog de man
uit de stad Koblenz ‘die zo behekst is dat hij in aanwezigheid
van zijn vrouw vele malen in zijn eentje in staat is de
geslachtsdaad te herhalen op de manier waarop mannen dat
gewoonlijk met vrouwen doen…’ Zijn vrouw kon ondertussen
jammeren zo hard ze wou, steeds zei hij tegen de onzichtbare
derde: ‘Laten we opnieuw beginnen!’ Uiteindelijk valt hij ‘van
al zijn krachten beroofd op de grond neer’. Als je hem dan
vraagt hoe dat nou toch zo komt met al die
liefdesschijnbewegingen, koestert hij ernstige verdenkingen tegen
een buurvrouw. Een heks.
De
Malleus Maleficarum van Henricus Institoris (Latijnse naam
van Heinrich Kramer), in 1487 gepubliceerd, en nu voor het eerst
in het Nederlands vertaald onder de titel De Heksenhamer,
zou tegenwoordig van begin tot eind gelezen kunnen worden als een
verbijsterende en tegelijk amusante beschouwing over heksen en
demonen, ware het niet dat de lezer zich vanaf de eerste pagina
ook bewust is dat deze duivelse komedie gedurende de twee eeuwen
van haar populariteit, en vooral door haar kerkrechtelijke
autoriteit, medeplichtig is geworden aan de dood van circa 60.000
‘heksen’. Henricus Institoris (ca. 1430-1505) was de man die
de heksenjacht op de Roomse agenda heeft gezet. Over zijn leven is
niet veel bekend. Wat hij daarover zelf heeft genoteerd in zijn
‘Hamer’ is vaak onbetrouwbaar, want ten dienste van
zelfverheerlijking. Hij was een dominicaan die door andere
dominicanen veracht werd. In een aantal bisdommen was hij persona
non grata. Hij fraudeerde, pleegde valsheid in geschrifte, en
is door zijn overste, Jacobus Sprenger, regelmatig berispt.
Tijdgenoten hebben hem al een ‘fanaticus’ genoemd, en ‘dementerend’.
De Franse geschiedschrijver Jules Michelet heeft in La
Sorcière (1862) Institoris net iets te kernachtig samengevat
tot ‘een zot.’ Dat had ‘een gevaarlijke zot’ mogen zijn.
De
directe aanleiding tot het schrijven van De Heksenhamer was
de mislukking van een heksenproces in Innsbruck, waarbij aanklager
Institoris bijna zelf de gevangenis indraaide. Zijn boek moest een
hamer zijn waarmee hij zijn juridische en theologische
tegenstanders zou verpletteren onder een stortvloed van
praktijkvoorbeelden en ‘geleerde’ theorieën over duivels- en
heksenwerken. Institoris heeft de heks buiten het gangbare
strafrecht geplaatst waarvan hij in Innsbruck bijna zelf het
slachtoffer was geworden. Iedere twijfel aan het bestaan van
hekserij heeft hij verheven tot een ketterij. Het derde deel van De
Heksenhamer is het wetboek: het verloop van het proces, het
aantal getuigen en hun status, de advocaat, verhoren, foltering,
het vonnis. De eerste twee delen kregen, met name door de (poging
tot) scholastieke opzet van vraag en antwoord, argument,
tegenargument, conclusie, de schijn van een theologische summa,
een definitief standaardwerk, maar ze ontaarden in een bizarre
catalogus van broeierige bijgelovigheid, bovennatuurlijke
seksuologie, en een ongeremde vrouwenhaat. Het succes en de
invloed van De Heksenhamer (33 edities tot 1669) kunnen
verklaard worden uit de intrigerende vermenging van gefrustreerde
geilheid en quasi-godgeleerdheid waarin Institoris als geen ander
bedreven was. Stort de duivel altijd zaad uit? Is impotentie
heksenwerk? Waar is mijn geslachtsdeel gebleven? Offeren
vroedvrouwen pasgeborenen? Rijden heksen op dieren door de lucht?
Institoris wist het. Hij schreef dat iedere vrouw een potentieel
slachtoffer van duivels kon worden (lees: heks kon worden), en dat
iedere vrouw van nature verdacht was: ‘niet alleen vrouwen die
door deze smerigheden werden verwekt of die door vroedvrouwen aan
hen (de duivels) werden geofferd, maar alle vrouwen zonder
onderscheid.’
|
‘Vaak heb ik
overwogen te stoppen met het vertalen van dit waanzinnige
en misdadige werk’, schrijft Ivo Gay in zijn
verantwoording. Gay, ‘een ouderwets classicus, opgevoed
met de volzinnen van Cicero’, noemt het Latijn van
Institoris ‘stuntelig, aan alle kanten rammelend’.
Zijn oordeel over Institoris als denker is vernietigend:
‘kronkelredeneringen, combinaties van denkfouten,
onlogische gevolgtrekkingen’. Nooit is een auteur met
meer ingehouden woede door zijn vertaler beledigd dan
Institoris door Gay. Zijn ruime inleiding heeft slechts
het klein gebrek dat geen bezwaar is: op enige onderdelen
had zij wat gedetailleerder mogen zijn. Zoals bij de vraag
of Jacobus Sprenger nu wel of niet de co-auteur van de Malleus
is geweest. Niet, volgens de recentste inzichten, en
daarom staat Sprengers naam op het omslag tussen haken.
Ook Gay’s foltering van de meest gelezen vertaling aller
tijden, de |
Engelse
door Montague Summers, had wat langer mogen duren om diens
corruptie te bestraffen. De paragraaf over de critici van
Institoris zou een heel boek mogen vullen met Nederlandse auteurs
in de hoofdrol. Jan Wier, Cornelius Loos, Balthazar Bekker. Wier
wist al in 1563 waartoe het geloof in heksen zou leiden: haat. Hij
noemde ‘het geloof in toverij van heksen de alleronvruchtbaarste
moeder van rampspoed.’ En daarvan is nu voor het eerst een
Nederlandse vertaling verschenen. (Met deze kleine aantekening après
la lettre: in plaats van ‘moeder’ had er ‘vader’
moeten staan.)
Henricus
Institoris: De Heksenhamer
Vertaling:
Ivo Gay
Voltaire;
472 pagina’s; EURO 37,50
ISBN
90 5848 054 2
|